De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 5 januari pagina 24

5 januari 1924 – pagina 24

Dit is een ingescande tekst.

j, e 'DE AMSTERDAMMER; WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2429 Redacteur: ;Dr. A. G, OLLAN£> . A. R. Falckstraat 5, Utrecht Alle berichten, deze rubriek betreffende, gelieve men te adresseeren aan bovenstaand adres Januari 1924. PROBLEEM No. 157 van V. MARIN te BARCELONA. . .(Ie-prijs Chess Monthly" 1895) Zwart Wit: Kdl, Df7, Ta5 en c 8, La7 en c4, Pc3 en c5, pionnen: c 2, f5 en g4. Zwart: Kd4, Dd6, Pg7, La2, pion 56. . Wit geeft mat in twee zetten. Oplossing in de volgende rubriek. OPLOSSING PROBLEEM NO. 155 van O. KARLSSON 1. Ld4?f2 (dreigt De4f), Kd5?e6, 2. Tc4?e4f enz. OPLOSSING PROBLEEM NO. 156 van P. J. G. STUIVER. Wit: Kg7, Da5, Lc3 en h5, pion d6. Zwart: Ke4, pion f4. 1. Lc3?f6, Ke4?d 3, 2. Da5?d5f Kd3?c2 (e3) 3. Dd5?dlf (d4f). 1.-..... f4?f3, 2. Lh5?g6f, Ke4?f4 (e3) 3. Da5?e5f (Del=f). DE GESCHIEDENIS VAN HET SCHAAKSPEL. (De ontwikkeling van het Arabische schaakspel tot het Europeesche). ( Vervolg). Cessoles, een dpminikaner monnik, nam het schaakbord met zijne stukken tot tekst voor een reeks van leerredenen, in welke achtereenvolgens behandeld werden de plichten der edelen, zinne beeldig voorgesteld door de groote stukken van het schaakspel (koning, koningin, raadsheer, paard en kasteel) en die van het volk, voorgesteld door de. pionnen. De geestelijkheid laat Cessoles met rust. Tiij werkte later zijn preken om tot een boek, vol van middeneeuwsche geleerdheid. Het boek werd algemeen vertaald en maakte grooten opgang. Dit succes pleit zeker ook voor de belangstelling, welke het schaakspel in het tijdvak van 1250?1500 ondervond, maar toch niet geheel, want het waren volgens Dr. A. van der Linde 1), vooral de ingevlochten ver tellingen en citaten, die het boek van Cessoles tot een geliefkoosd volksboek maakten. Schaken heeft men er stellig zelden of nooit uit geleerd. Vooral niet in ons land, want de tractus quartus, zeven hoofdstukken bevattend, die juist over den loop der stukken handelen, is in de dietsche vertaling weggelaten. Het vol gende vertelsel uit het boek van Cessoles moge verklaren waarom het in de middeneeuwen zoo populair was, Wi lesen van eenen dobbelaer, die al zijn goed cuerghebracht hadde. Ende doen S. Bernaert hem op eenen wech teghemoete quam rijden, doen seyde dese dobbelaer vol verwoetheyt sijns herten. Och, oft desen man woude dobbelen teghen mi om zijn paert ende om mijn siele." Doen seyde S. Bernaert: wildy my u siele gheven, eest dat ie meer ooghen werppe op den dobbelsteen dan ghy? ie sal mijn paert gheven, eest dat ghi meer ooghen werpt dan ick. Doen dye dobbelaer dat hoorde, verblijdde hij hem sere, ende werp achttien ooghen op die drye dobbelsteenen, ende seyde: Ick hebbet ghewonnen, gheeft mij dat peert. Doen seyde sinte Bernaert: soon best, laet my werpen, want daer syn meer ooghen opten steen," die ghij niet en siet. Ende altehant, doen sinte Bernaert werp, spranck dye eenen dobbelsteen onttwee ende thoonde op die eene helft ses ende op die ander helft een ooghe, ende op die twee heele steenen stonden twee sisen. Aldus werp sinte Bernaert een ooghe meer dan hij. Doen die dobbelaer dat sach, sette hij syn lijf ende siele in sinte Bernaerts handen ende werdt een goet heylich monnick." In Cessoles' boek droegen de officieren op het schaakbord de volgende namen: In het Latijn rex, regina, alphilus, miles en rochus, in het Neder-Duitsch: coninc, coninghin, oude (raet) ridder, rock; de pionnen hadden allen verschil lende namen, die op a2 (respectievelijk a7) heette ribaldus in de Nederduitsche vertaling: dobbelaer, die op b2 (b7) custos civitatis (Ned. burghemeester) die op c2 (c7), tabernarius (Ned. tauernyer) die op d2 (d7) medicus (Ned. medicijn), die op e2 (e7) mercator (Ned. coopman) die op.f2 (f7) notarius. (Ned. drapenier), die op g2 (gfl) faber (Ned. smet), die op h2 (h7) agricola (Ned. akerman). Terwijl in de zuidelijke landen de invloed van Cessoles geen spoor heeft achtergelaten in de benamingen vsn het schaakspel, ziet men dat in Duitschland en Nederland de schaaktaal wel degelijk den invlced van Cessoles' boek heeft oncervonden. De rad, raadsman des konings staat nog tegenwoorcig als ra£dsheer op het Nederlandsche schaakbord. In het vierc'e hoofdstuk van zijn boek behan delt Cessoles de rechtenen plichten van den raet. Des Conincs rael" (zoo lezen we in een der Vlaamsche vertalingen van het boek) sal aldus weeën gheformeert: Mannen out van jaren, sittende met opgheloken boecken voor hen legghende Dese voors. Conincx raetslieden sullen studeren, ende die bcecken wel ouercien.... Hier om eest dat die rechter oud is, ende als hij eerst wt gaet, soo mach hij van synen eyghen velde over hoeck rr.et rechte op dat derde velt vcor den ackerman gaen staen 2) Die selve rechter mag van zijn oer eighender stede gaen staen voor den medicum .... (d3 of d6). Desghelijcx mach dye slincker oude (raet) tot syn eyghen stede aen a ie rechter sijde voor den 'coopman gaen staen (e3 of e6), want die coopman dicwils raets heeft te doene, ende die coopluyden somtijt schelinghe oft twiste onder een hebben. Soo is wel reden, dat den raet hen bij sij, op dat hij te badt raden mach. Dese selve oude (raet) mach tot zijn eyghen staet (d.i. cl resp. c8) gaan staen aen die luchter sijde voor den rabaut (= ribaldus, dobbelaar, dus op a3, resp. a6) Een yeghelijck heere voorsie hem wel, dat hy alsulcken raet kiest, die hem also rade, ende dat hij int laetste eynde van God goeden loon ontfanghe ende, doense soo, soo is daer seer wel gheraden". Niet alleen in den raadsheer, maar ook in den Duitschen Bauer en (ofschoon nooit algemeen gebruikelijk) in de Hollandsche boer (voor pion) bemerken we den invloed van Cessoles opde schaak taal. De akkerman of landbouwer, die volgens Cessoles' symboliek op h2 (resp. h7) stond, werd langzamerhand ook als naam gebruikt voor de overige venden en bleef straks als boer niet alleen' in Duitschland maar in alle Noordelijke landen (Denemarken, Zweden, Noorwegen en Rusland) bestaan. Wat nu onze raadsheer betreft, terecht mrrkt Dr. van der Linde in het hierboven door ons aange haalde boek op, dat deze kwalijk past in het moderne schaakspel (d.i. na + 1500) en dat het woord looper beter past bij ce snelle beweging welke dit schaakstuk na ± 1500 is tcegestaan. Ook de Fransche pion (voetganger) die gelukkig in ons land den boer heeft op zijde georongen, past beter in een leger dan de Duitsche Bauer, al zijn ook boerenoorlogen in alle tijden voorge komen. Van groot historisch belang is" wat Cessoles zegt van den loop der schaakfiguren. Immers hieruit blijkt, dat reeds in 1275 de spelregels van het Arabische schaakspel eenige wijziging hadden ondergaan. Deze wijzigingen betrotfen de beweging van den koning, van de koningin en van de pionnen. Cessoles beschrijft duidelijk daf de koning, indien hij nog op zijn oorspronke lijke plaats zich bevond, behalve n veld in alle richtingen mocht gaan naar het derde veld en wel ten eerste als een toren, dus van el naar gl, cl en e3, ten tweede .als een raadsheer, dus naar g3 en c3 en ten derde als een paard naar d3 en f3 en ook naar c2 en g2. Wanneer die velden vrij waren, zooals Cessoles uitdrukkelijk er bijvoegt. Ja het schijnt zelfs geoorloofd geweest te zijn, den koning naar het vierde veld te brengen in casu naar b2, wanneer hij daarbij de koningin mee voerde, want hi met zijnre coninghinnen vereenicht is, so mach hi van zijn eyghen stede gaep, recht oft hi van der coninghinnen stede ghinghe staen op des wachters (= custos civitatis = burghe meester) stede." Zoo luidt het in een der Vlaamsche vertalingen van Cessoles' boek. Vermoedelijk vond deze nieuwigheid haar oorsprong in de be geerte de legers sneller bij - elkaar te brengen. Het deelnemen aan den strijd werd den koning veel gemakkelijker. Ook de koningin, die zooals men zich herinneren zal, slechts n veld in schuine richting mocht gaan, zoowel vóór- als achteruit, kreeg in Cessoles' tijd meer vrijheid van beweging. Zij mocht mits nog op haar oorspronkelijke standplaats twee velden in schuine of rechte richting doorloopen, dus den sprong eens raadsheers of van een toren doen, niet dien van het paard, dus nimmer van dl neer c3, wel naar d3, bl of fl. Een manuscript uit Picardiëvermeldt den spelregel, dat het ge oorloofd is den sprong van den koning en der koningin, tegelijkertijd te doen, dus voor n zet te laten gelden. In een en ander ziet men duidelijk de voorbereiding tot de rochade, welke in Cessoles tijd nog niet bestond. Veel grooter gewicht dan de genoemde verandederingen had voorde ontwikkelingvan het schaak spel, het feit, dat de pionnen van hun oorspron kelijke plaats twee passen vooruit mochten. Ook deze nieuwheid had klaarblijkelijk ten doel de legers vlugger tegenover elkaar te brengen De geheele openigsleer der Arabieren werd hier door te niet gedaan, met het gevolg, dat niets van de Tabij'.n in de Europeesche schaakliteratuur is overgegaan. Van hoeveel belang deze veran dering was, zegt J. Kohtz in Bilguers' Handbuch kan ieder schaakspeler zich indenken, als hij eens probeert een'partij te spelen zonder de dub bele schreden der pionnen. Geen enkel gambiet, ja zelfs geen enkele der bestudeerde openingen kan hij meer spelen. Alles, wat we theorie noemen houdt op. Ook op het eindspel had de dubbele schrede invloed, daar hierdoorde pion gelegenheid kreeg een tempo te winnen en zoodoende menig eindspel gewonnen kon worden, dat anders remise was. De dubbelschrede der pionnen heeft dus de mogelijkheid van het remise verminderd, en daardoor de waarde van het schaakspel verhoogd. Ook het feit, dat in Cessoles' boek de nieuwe koningin, die op de achtste rij uit een pion ontstaan was, bij zijn eerste zet een veld mocht overspringen, dus een tempo kon winnen, was van groot belang, immers de 'oude ferzan kon geen tempo winnen. Vele pionnen-eindspelen, oie bij de Arabieren onbeslist bleven, konden nu gewonnen worden. (Wordt vervolgd) 1) Dr. A. van der Linde. Het Schaakspel in Nederland. 2) Dus op h3, resp. h6. INHOUD: 1. Een horoskoop voor 1924, door Prof. Dr. G. W. Kernkamp, 2. Tijdgenooten, d. Dr. W. G. C. Byvanck 3. Het ontslag van de gehuwde ambtenares, teekening door Joh. Braakensiek De ministercrisis, door Prof. Dr. H. Brugmans 4. Internationale Puzzle, door Brandaris 5. Israëls wezen en willen, door J. Ornstein?Hoofiën Spreekzaal 6. Vol au Vent 7. Uit de natuur, door Dr. Jac. P. Thijsse 8. Bijkomstigheden, door Annie Salomons 9. Nieuwe Duitsche boeken, door Chr. de Graaft 11. Voor Vrouwen: Frisch beginnen, door Elis. M. Rogge Vrouwenbelangen, door W. Wijnaendts Francken-Dyserinck 12. Schilderkunstkroniek, door A. Plasschaert De Scandinaviërs te Parijs, door Conrad Kickert 13. De Noormannen in Nederland, door Prof. Dr. A. G. van Hamel 14. Dramatische Kroniek, door Top Naeff Het nieuwe kleed van de Groene, teekening doorGeorg van Raemdonck 15. Muziek in de hoofdstad, door Constant van Wessem Boekbespreking, door C. M. van Hille-Gaerthé17. Van schrijvers en geschriften, door Mr. Jacob Israël de Haan 19. Op den Economischen Uitkijk, door Jhr. M. H. Smissaert Dierstudie, teekening door H. Verstijnen 20. Van Marionetten en Sprookjes, door Samuel Falkland De ministercrisis, teekening door Jordaan 21. Charivariaen Buitenl. humor, door Charivarius Brieven uit Soetoekoekianda, door Barbarossa 22. Uit het Kladschrift van Jantje 23. Brieven van een ter dood veroor deelde, door G. Alexinsky 24. Schaakrubriek, red. Dr. A. G. Olland. Bijvoegsel: Het vermoedelijk einde van de crisis, teekening door Joh. Braakensiek.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl