Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
HET ONTSLAG VAN DE GEHUWDE AMBTENARES
Teekening voor De Amsterdammer" door Joh. Braakensiek
En vroeger zat ik zoo rustig op m'n departement!
?e.
DE MINISTERIEELE CRISIS
Wij zijn het nieuwe jaar ingegaan zonder dat de
ministerieele" crisis is opgelost. Dat feit is op zich
zelf evenmin opvallend als ontstellend. Onze poli
tieke mannen zijn niet snel van beslissing; nog
nooit heeft men, zooals eigenlijk overal in het
buitenland gebeurt, de kunst kunnen leeren om
snel de conclusie te trekken uit een bepaalde poli
tieke situatie. Den 26 October heeft de Tweede
Kamer de befaamde vlootwet verworpen; den
zelfden dag besloot het kabinet zijn ontslag in te
dienen, thans, tien weken daarna, is er nog geen
nieuw ministerie. Zoo iets zou in Engeland of
Frankrijk eenvoudig onmogelijk zijn; zelfs in
Duitschland, waar men toch eigenlijk het a b c der
parlementaire regeering-nog moet leeren, heeft
een politieke crisis n sneller verloop.
Het pleit voor ons volk, dat het in Nederland
zoe kan gaan als het gaat. Er is van eenig ongeduld
in breede kringen nauwelijks sprake; ook wat wij
schrijven geeft geen uiting aan ongeduld of onwil,
maar wil eenvoudig enkele feiten vastleggen. En
dan is het wel opmerkelijk, dat het eindelooze ge
duld voor een niet gering deel voortspruit uit een
zeldzame onverschilligheid voor de staatkunde
van deze dagen. Dat is zoo sterk, dat het zelfs wel
als e_en soort ojöuehting wordt gevoeld, dat er
politiek niets gebeurd is in de laatste maanden.
Geen kamers en geen kamerverslagen; het is de
weldoende rust, die gaarne wordt aanvaard. Reeds
kwam uit de kringen der journalisten de
juichkreeèover de ongedachte vacantie. Mogelijk ver
smoren de k-amirleiien zelf dezen kreet in het
diepste van hun gemoed; sterke behoefte aan uiting
hebben zij blijkbaar in deze stille maanden ook
niet geluid; er waren opvallend en aangenaam
weinig politieke vergaderingen en redevoeringen.
Maar het meest zijn de ministers gediend van de
politieke stilte: zij kunnen nu rustig afwerken
wat men in Den Haag de loopende zaken noemt
en waaronder altijd veel schuilt, dat in den laatsten
tijd weinig of geen loopkracht meer vertoonde. En
zij worden niet langer in beslag genomen door
langdurige en langwijligc kamerzittingen en door
ontijdige interpellatiën van nieuwsgierige leden.
Alleen de schriftelijke vragen gaan door, maar
daarvan kan men zich gemakkelijk met een Jantje
van Leiden afmaken, welke persoonlijkheid in de
departementen een stevigen invloed heeft.
Men zou dus kunnen zeggen, dat de periode van
een ministerieele crisis voor alle partijen de meest
aangename en weldoende tijd is. Wie dat zegt,
bedoelt het natuurlijk alleen schertsend, al ligt
onder die scherts een zeer sterke dosis van mede
lijden en ook van verontwaardiging. Is het inder
daad niet ergerlijk, dat het niet mogelijk blijkt
een ministerie te vormen, hoewel er in beide kamers
een stevige meerderheid van een zeer gepronon
ceerde kleur is te vinden? Waren onze politieke
verhoudingen normaal, dan zou het geen drie dagen
behoeven te kosten om een kabinet tot stand te
brengen. Maar wij leven klaarblijkelijk in een perio
de van politieken overgang, waarin het oude reeds
onherroepelijk is ontworteld en het nieuwe nog
niet stevig gevestigd staat. Dat oude is natuurlijk
het parlementaire stelsel, zooals wij het sedert 1848
ot althans sedert '.868 in geregelde werking hebben
gezien en dat in deze dagen begriipelijk genoeg aan
ernstige ouderdomsgebreken is gaan uiden. Dat
is evenmin verwonderlijk als bedenkelijk; evenmin
is het opvallend, dat de patiënt /elf van zijn toe
stand weinig begrip toont te hebben en een mond
opzet, alsof het bloed der frissche jeugd hem nog
doorstroomt. Dat gaat in den regel zoo in de poli
tieke wereld; machthebbers weten nooit, wanneer
hun tijd gekomen is.
Symptomen van ontbinding zijn er anders ge
noeg; de lange duur van de ministerieele crisis is
een zeer gewichtige. Zeer ernstig is de opdracht aan
de rechterzijde om een kabinet te vormen; daar
mede wordt het geheele politieke stelsel op den kop
gezet. Tenzij men mag aannemen, dat het hier
geldt een politieke maatregel van zeer verregaande
strekking. In Polen is het vorige jaar iets dergelijks
gebeurd. De toenmalige president, maarschalk
Pilsoedski, zag het eene ministerie na het andere
in de kamer bezwijken en was ten slotte niet meer
in staat een nieuw kabinet te vormen. Hij droeg
toen in arren moede aan de kanier op een kabinet
aan te wijzen, dat hij bij voorbaat bereid was te
erkennen. Na eindelooze stemmingen moest de
kamer haar onvermogen erkennen om een ministe
rie samen te stellen; met hangende pootjes kwam
zij tot den president terug met het nederig verzoek
zelf een kabinet te benoemen. De maarschalk
voldeed aan dat verlangen en stelde zelf een minis
terie samen, waarmede hij nu althans voorloopig
sterk stond. Verder kan de parallel niet worden
doorgetrokken. Want in Polen is de politieke toe
stand veel verwarder dan bij ons: Pilsoedski zelf
is al weer afgetreden; zijn opvolger werd vermoord
en hoe lang de tegenwoordige president het nog
uithoudt, is niet te zeggen.
Maar afgescheiden daarvan: misschien helpt
het procédévan Pilsoedski ons voorloopig uit de
politieke zwarigheden. Of het op den duur helpt,
zal moeten blijken: de ervaring in Polen is voor
loopig niet bemoedigend. Wat dan? vraagt men
zich" onwillekeurig af. Men begint in breeder kring
dan de politieke machthebbers zich bewust zijn
of gelieven aan te nemen, iets te voelen voor het
fascisme, zooals het thans in Italiëen Spanje heeft
overwonnen en voorloopig althans behoorlijk
functionneert. In Nederland is nauwelijks plaats
vonr een Mussolini; wij missen zoowel de grootc
als de kleine eigenschappen van het Italiaansche
volk, die zulk een politieke omvorming mogelijk
maken. Maar de mannen, die bij ons de politieke
leiding in handen hebben, behoeven zich geen illu
sie te maken, dat daardoor hun régime op den duur
kan worden gered. Geen politiek stelsel is duur
zaam en niets menschelijks ontsnapt aan de eeuwi
ge wet van verandering en verwording. Wat in
het bijzonder ons land betreft, er is meer kans
op een langzame ontwikkeling overeenkomstig
onzen volksaard dan op een snellen, hevigen omme
keer. De tijd der revoluties is bij ons voor goed
voorbij; de mislukking van November 1918 is
wel zeer karakteristiek geweest; wie hopen met
redevoeringen alleen revolutie te maken, komen
altijd bedrogen uit; de catechismus der omwente
ling spreekt van veel forscher middelen. Hevige
schokken zal onze staatshuik wel niet meer onder
gaan; zij zal niet bonzen op de blinde klippen der
revolutie van rechts of van links. Maar ons staat
kundig leven zal zich haast ongemerkt losmaken
van de parlementaire gewoonten en praktijken.
Zooals het parlementaire stelsel zich heeft ge
vormd buiten de grondwet om, zoo zal het ook
weer zich vervormen en hervormen op dezelfde
wijze buiten het geschreven recht om. Hoe dat
in bijzonderheden zal gebeuren, kan niemand zeg
gen, en evenmin, wie daarbij de leiding zal hebben.
Maar als het psychologisch moment is gekomen,
zal het gebeuren. Of liever, dan zal men zien, dat
het gebeurd is. Dan zullen wij haast ongemerkt
zijn overgegaan in een ander, stellig beter stelsel
van vertegenwoordiging en regeering dan wij nu
tot onze schade en schande bezitten.
H. B R U G MANS