Historisch Archief 1877-1940
Dl AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
13
JOHAN DE MEESTER, Van haar luister be
roofd. Nijgh en Van Ditmar's Uitg. Mij.
Rotterdam 1923.
TOPNAEFF, Dramatische Kroniek IV. 1922-23,
Van Holkema en Warendorf, Amsterdam,
z. j.
CAESAR QEZELLE, Voor onze misprezen
moedertaal, L. J. Veen, Amsterdam, 1923.
De Meester is de knappe schilder, de diep in
dringende ontleder van de vrouwelijke psyche,
de man der problemen van liefde, niet van de
weelderig bloeiende liefde, de liefde van stille
vrede en geluk, maar van de liefde die pijnigt en
ondergaat; hij is de geestige, sarcastische teekënaar
van de wereld die op deze problemen reageert, er
om heen zoemt in haar haat, afgunst,
eigengerechtigheid, belust op schandaal gniffelt in
pijnigenden spot en bitteren hoon, onbezorgd
lucht geeft aan kakelende praatlust en bemoeizucht.
Maar er is ook altijd een figuur die begrijpt, die
innig meeleeft en troost.
Dat is het grondplan voor vele van De Meester's
boeken en ook hier heeft hij een uiterst merkwaardig
probleem van vrouwenliefde tot aan het einde ge
volgd, in waarheid en schoonheid, met die innige
liefde die hem bij zijn werk bezielt, uitgebeeld.
Voortreffelijk weet hij ook steeds het milieu te
teekenen met de figuren die er den toon aangeven,
hier het kleine stadje met de geslachten die er
geheerscht hebben en waarbij dat der Van Hoorens
in hun erfelijke belasting dat der fiere en soliede
Van Maalwijcks meesleurt in zijn ondergang.
De Liefde is hier de volkomen onberekcnde over
gave van Maartje, de dochter uit het hotel De
Zwaan, de verpleegster in het stedelijk ziekenhuis,
aan Ouus van Hooren die daar directeur was en
die later een luxueuze ziekenverpleging in Amster
dam beheert.
Cato van Maalwijck is een paar dagen
na haar huwelijk met Quus in den nacht "bij
haar vader teruggekeerd en weigert aan wie
ook reken- schap te geven van haar daad.
Intusschen speelt Quus met Maartje zijn sadistisch
spel. Zooals zijn Russische grootmoeder met haar
vlijmscherpe stalen zweep menschen en dieren
geeselde, zoo leeft in hem de onweerstaanbare Trieb
geestelijk diep in de ziel te pijnigen. In zijn
venijnig-rustige gentlemanlike bekoring weet hij ze
aan zich te binden, op te zwiepen tot de meest
gloeiende liefdesextase, die alles weggooit voor haar
idool. Zijn genot is ze verliefd te weten, te weten
dat zij lijden onder haar twijfel aan zijn trouw, om
haar hoop telkens weer opnieuw te laten
opgloeien, ongevoelig voor raad en troost van an
deren. Zoo gaat Maartje te gronde, als zij van Mr.
Hugo's dochter eindelijk hoort het mysterie.
En naast dit leyen gaat dan de trouwe, eerbie
dige liefde, die vriendschap en troost worden wil,
van hem die dit alles schreef in den vorm van een
dagboek, den studiegenoot van Guus en zijn opvol
ger aan het ziekenhuis in het stadje. Op zich zelf
is deze een zeer mooie en zuiver geanalyseerde fi
guur, waar ik tot mijn spijt in deze korte aankondi
ging niet dieper op in kan gaan.
Dit zijn de dorre hoofdlijnen van dit boeiend
verhaal van liefde en zieleleed, deze scherpe ont
leding van zielestaten, deze geestige teekening van
het leven. Ook vooral op dit laatste terrein komt
Der Meester's ;ironie en satyre prachtig tot haaf
recht. Zoo, als hij geeft de oudejaarsavondfuif
in het gezin van den hotclhouder, broer van Maartje,
zoo, als de dagboekschrijver deze aanminnige
familie tracht uit te leggen, waarin het abnor
male bestaat van den hoogvercerden aspirant
schoonzoon dokter Van Hooren.
l* Een zeer rijke type- is ook Mutsaers de stads
apotheker, indertijd vriend van Multatuli,
Dageraadsman, en nu vol bitterheid, wrok en ijdel
heid tegenover dat kleine maatschappijtje en toch
ook weer met zijn goede elementen.
Men heeft wel eens beweerd, dat De Meester soms
slordig en wat te vlot schrijft. Ik kan hier enkel
een wel verzorgde taal cbnstateeren, vol rake, nieuwe
frissche beeldspraak, een zeer persoonlijken
pittigen zinsbouw, die den lezer tot aandacht en vol
komen meeleven dwingt.
Er wordt in de opstellen van Top Naeff natuur
lijk gesproken over dingen, die alleen op het mo
ment, dat zezich voordeden hun waarde hadden.
Zoo is het met alle tooneel- en nuiziekkritiek; het
geldt de kunst van het oogenblik; de klank
verklinkt, de geste lost zich op in een andere en zóó
als het geweest is, zal het nooit weer zijn. Daar
tegenover staat voor vele gedeelten uit deze
opstellen een enorme his
torische waarde voor hem
die na jaren zich een beeld
wil vormen van den toe
stand van ons tooneel nu.
Doch boven dit alles
bezitten deze
tooneelkritieken een innerlijke, steeds
blijvende waarde voor ieder
die in litteratuur en too
neel belangstelt, door haar
geestige, scherpe typeering
van personen en werken.
Of staat hier niet scherp
en raak het beeld van Van
Rossem b.v. Hij heeft
voor (het oorspronkelijk
blijspel) een eigen, lichten
toon-van-goeden-huize, zijn
gesprek is onderhoudend
en vaak geestig. Dit is,
schoon te weinig, al veel.
Ware hij mér, als mensch,
gevoeliger, ruimer, en die
per, dan zou onze nationale
hoop stijgen tot een Cou
perus-voor- het- tooneel;
doch men behoeft ^het
dagboek Over mezelf en
anderen" van dezen, maar
naast de Surprises" van
genen te leggen om in de
twee gelijksoortige uitingen,
het verschil in
merischelijke hoedanigheid te
onderf cheirten". En vergeven
we haar den goocheltoer
met de flesch en de kan
niet gaarne voor het gees
tige in den zet: Zonder
het onderste uit de kan,
terecht de ziel" genaamd,
te begeeren, kan men
intusschen ook den avond
. bij Van Rossem in aan
genaam gezelschap door
brengen". Hoe heider en
van een gezonde, pak
kende ironie zijn haar
beschouwingen over het Expressionisme: De
erkenning van een hoogere realiteit dan die waarin
de dag ons gevangen houdt, blijft, ook al trapt
men er geen open deuren voor in. Het opzettelijk,
overladen, grof beeld, dat het expressionisme
biedt, het is in elk geval ontleend aan deze reali
teit en het is osrentatief duidelijk".
Doch wat zal ik voor den lezer van dit blad nog
verder releveeren, wat hij hier in de volheid heeft
kunnen genieten.
Van Caesar Qezelle opstellen die van hooge
waarde zijn om dieper het leven van zijn heer
oom te leeren kennen, diens ziel te proeven. Hij
begi.nt met een vergelijking tusschen de
Provenaalschc beweging en de Vlaamsche: Er is iets
waarin Oezelle onderdoet voor Mistral. De félibre
heeft aan zijn vaclerlandsche tooneelen de eenheid
gegeven en ze bekroond met ons ook de
Provenc.aalsche menschenziel als middenstuk van al
zijne rijke paneelen te geven. Den mensch als be
krooning van Oods scheppingswerk, een en geheel,
levend en handelend, lievend en lijdend, heeft de
Westvlaming niet uitgebeeld". In het Vlaamsche
gilde was de stemming wel over het algemeen ge
moedelijk, maar soms ook bitter en strijdlustig;
in den kring van Mistral niets als gulle, soms gui
tige vriendschap, bestraald met het licht van de
zuidersche ziel, warmte en schitterende luim en
geestigheid".
Een ander opstel handelt over de omstandig
heden, waaronder sommige gedichten van Gezelle
zijn ontstaan. Caesar vertelt hier allerlei aardige,
kleine intieme dingen uit den tijd toen hij als jon
gen bij heeroom ging logeeren; hij geeft zijn jeugd
herinneringen in kleurige Vlaamsche
aanschouweüjkheid, hoe, als neef de fiches voor Loo.uela zat
te schikken, oom binnenkwam met zijnen zwaren
stap en diep verslonden kop, met zijne baretta
groot gelijk een waschkuipe, over zijnen kalen
schedel zuid-oostwaarts achtercvergeschoven, en
den kwispel daaraan bengelend op maat van zijnen
tred. Voor zulke omstandigheden stopte hij eenen
stevigen rookhoorn vol en al geurig dampend kwam
hij met een dubbel bladje briefpapier tot bij me".
Hoe hij hem in de roeiboot wist te lokken.
Maar daar voelde de dichter niet veel voor en
hij liet zich maar gauw in 't riet daar bij die
koeien aan den wal brengen. Hij bleef er tot
tegen den noen, bij zijn koeien, en toen ik t'huis
kwam, zat hij met eene pen bachten zijne ooren over
een stukje beschreven papier; hij gaf het me te
lezen en er stond op In 't Riet", met zijn zes
stalen strophen en.... geen woord over 't varen".
Ook deelt C. een en ander mee uit wat een ouo
Vlaamsen vrouwtje die bezoek kreeg van Guidn
om te hooren van oud volksgeloof en spreekwoorded
OP DEN ROMMELZOLDER
*?
Teekening voor ,.de Amsterdammer" door George van Raemdonck
en om haar oud-Vlaamsche bloemen te zien in den
hof, over dat bezoek opschreef. Terwijl Mijnheer
de Pastoor dien distel zoo aandachtig beschouwde,
dacht ik aanstonds in mijn zelven: daar gaet Mijn
heer de Pastoor zeker een schoon gedicht op ma
ken; hetzelfde was waer ook, want niet lang
daerna las ik het schoon gedicht van den distel:
Miemandsvriend." En dan schrijft vrouw Weyn aan
het slot: Zoo haast ze vertrokken waren, begon ik
te weenen van aandoening, als ik peinsde dat ik
eenvoudige en nederige vrouw dit bezoek niet
weerdig geweest was van eenen hooggeachten en
edelen priester en dichter, ik zoude gelijk de heilige
Catharina wel de aerde willen kussen hebben daer
zijne voetstappen zich ingedrukt hadden".
O, er staan zulke fijne, teere dingen in dit op
stel.
Caesar kan aardig typeeren; als voorbeeld daar
van zou ik graag geven wat hij zegt van een leer
ling die den meester enkel in het uiterlijke navolg
de, dat Bertje Willaert die Gezelle had
ingezwolgen, meer niet".
De bundel wordt besloten met interessante en
leerzame studies over het Vlaamsen als
spreeken schrijftaal tegenover het Nederlandsen. Ook
over dat laatste vleugje van leven dat er nog is
in het Vlaamsen van Noord-Frankrijk, waar
Gezelle zich ook bijzonder warm voor gemaakt
heeft.
J. PRINSEN J. L ?,.
Onze classici
,,In 'hoc signo vinses." (Hoojd v. d. Maas- en Scli.bode)
Dit was koren op het molentje van mijn amice."
(H. D.)
1. S. MEUWSEN, Hofl. A'DAM-R'DAM-DEN HAAG
DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND