De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 12 januari pagina 13

12 januari 1924 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

Dl AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 13 JOHAN DE MEESTER, Van haar luister be roofd. Nijgh en Van Ditmar's Uitg. Mij. Rotterdam 1923. TOPNAEFF, Dramatische Kroniek IV. 1922-23, Van Holkema en Warendorf, Amsterdam, z. j. CAESAR QEZELLE, Voor onze misprezen moedertaal, L. J. Veen, Amsterdam, 1923. De Meester is de knappe schilder, de diep in dringende ontleder van de vrouwelijke psyche, de man der problemen van liefde, niet van de weelderig bloeiende liefde, de liefde van stille vrede en geluk, maar van de liefde die pijnigt en ondergaat; hij is de geestige, sarcastische teekënaar van de wereld die op deze problemen reageert, er om heen zoemt in haar haat, afgunst, eigengerechtigheid, belust op schandaal gniffelt in pijnigenden spot en bitteren hoon, onbezorgd lucht geeft aan kakelende praatlust en bemoeizucht. Maar er is ook altijd een figuur die begrijpt, die innig meeleeft en troost. Dat is het grondplan voor vele van De Meester's boeken en ook hier heeft hij een uiterst merkwaardig probleem van vrouwenliefde tot aan het einde ge volgd, in waarheid en schoonheid, met die innige liefde die hem bij zijn werk bezielt, uitgebeeld. Voortreffelijk weet hij ook steeds het milieu te teekenen met de figuren die er den toon aangeven, hier het kleine stadje met de geslachten die er geheerscht hebben en waarbij dat der Van Hoorens in hun erfelijke belasting dat der fiere en soliede Van Maalwijcks meesleurt in zijn ondergang. De Liefde is hier de volkomen onberekcnde over gave van Maartje, de dochter uit het hotel De Zwaan, de verpleegster in het stedelijk ziekenhuis, aan Ouus van Hooren die daar directeur was en die later een luxueuze ziekenverpleging in Amster dam beheert. Cato van Maalwijck is een paar dagen na haar huwelijk met Quus in den nacht "bij haar vader teruggekeerd en weigert aan wie ook reken- schap te geven van haar daad. Intusschen speelt Quus met Maartje zijn sadistisch spel. Zooals zijn Russische grootmoeder met haar vlijmscherpe stalen zweep menschen en dieren geeselde, zoo leeft in hem de onweerstaanbare Trieb geestelijk diep in de ziel te pijnigen. In zijn venijnig-rustige gentlemanlike bekoring weet hij ze aan zich te binden, op te zwiepen tot de meest gloeiende liefdesextase, die alles weggooit voor haar idool. Zijn genot is ze verliefd te weten, te weten dat zij lijden onder haar twijfel aan zijn trouw, om haar hoop telkens weer opnieuw te laten opgloeien, ongevoelig voor raad en troost van an deren. Zoo gaat Maartje te gronde, als zij van Mr. Hugo's dochter eindelijk hoort het mysterie. En naast dit leyen gaat dan de trouwe, eerbie dige liefde, die vriendschap en troost worden wil, van hem die dit alles schreef in den vorm van een dagboek, den studiegenoot van Guus en zijn opvol ger aan het ziekenhuis in het stadje. Op zich zelf is deze een zeer mooie en zuiver geanalyseerde fi guur, waar ik tot mijn spijt in deze korte aankondi ging niet dieper op in kan gaan. Dit zijn de dorre hoofdlijnen van dit boeiend verhaal van liefde en zieleleed, deze scherpe ont leding van zielestaten, deze geestige teekening van het leven. Ook vooral op dit laatste terrein komt Der Meester's ;ironie en satyre prachtig tot haaf recht. Zoo, als hij geeft de oudejaarsavondfuif in het gezin van den hotclhouder, broer van Maartje, zoo, als de dagboekschrijver deze aanminnige familie tracht uit te leggen, waarin het abnor male bestaat van den hoogvercerden aspirant schoonzoon dokter Van Hooren. l* Een zeer rijke type- is ook Mutsaers de stads apotheker, indertijd vriend van Multatuli, Dageraadsman, en nu vol bitterheid, wrok en ijdel heid tegenover dat kleine maatschappijtje en toch ook weer met zijn goede elementen. Men heeft wel eens beweerd, dat De Meester soms slordig en wat te vlot schrijft. Ik kan hier enkel een wel verzorgde taal cbnstateeren, vol rake, nieuwe frissche beeldspraak, een zeer persoonlijken pittigen zinsbouw, die den lezer tot aandacht en vol komen meeleven dwingt. Er wordt in de opstellen van Top Naeff natuur lijk gesproken over dingen, die alleen op het mo ment, dat zezich voordeden hun waarde hadden. Zoo is het met alle tooneel- en nuiziekkritiek; het geldt de kunst van het oogenblik; de klank verklinkt, de geste lost zich op in een andere en zóó als het geweest is, zal het nooit weer zijn. Daar tegenover staat voor vele gedeelten uit deze opstellen een enorme his torische waarde voor hem die na jaren zich een beeld wil vormen van den toe stand van ons tooneel nu. Doch boven dit alles bezitten deze tooneelkritieken een innerlijke, steeds blijvende waarde voor ieder die in litteratuur en too neel belangstelt, door haar geestige, scherpe typeering van personen en werken. Of staat hier niet scherp en raak het beeld van Van Rossem b.v. Hij heeft voor (het oorspronkelijk blijspel) een eigen, lichten toon-van-goeden-huize, zijn gesprek is onderhoudend en vaak geestig. Dit is, schoon te weinig, al veel. Ware hij mér, als mensch, gevoeliger, ruimer, en die per, dan zou onze nationale hoop stijgen tot een Cou perus-voor- het- tooneel; doch men behoeft ^het dagboek Over mezelf en anderen" van dezen, maar naast de Surprises" van genen te leggen om in de twee gelijksoortige uitingen, het verschil in merischelijke hoedanigheid te onderf cheirten". En vergeven we haar den goocheltoer met de flesch en de kan niet gaarne voor het gees tige in den zet: Zonder het onderste uit de kan, terecht de ziel" genaamd, te begeeren, kan men intusschen ook den avond . bij Van Rossem in aan genaam gezelschap door brengen". Hoe heider en van een gezonde, pak kende ironie zijn haar beschouwingen over het Expressionisme: De erkenning van een hoogere realiteit dan die waarin de dag ons gevangen houdt, blijft, ook al trapt men er geen open deuren voor in. Het opzettelijk, overladen, grof beeld, dat het expressionisme biedt, het is in elk geval ontleend aan deze reali teit en het is osrentatief duidelijk". Doch wat zal ik voor den lezer van dit blad nog verder releveeren, wat hij hier in de volheid heeft kunnen genieten. Van Caesar Qezelle opstellen die van hooge waarde zijn om dieper het leven van zijn heer oom te leeren kennen, diens ziel te proeven. Hij begi.nt met een vergelijking tusschen de Provenaalschc beweging en de Vlaamsche: Er is iets waarin Oezelle onderdoet voor Mistral. De félibre heeft aan zijn vaclerlandsche tooneelen de eenheid gegeven en ze bekroond met ons ook de Provenc.aalsche menschenziel als middenstuk van al zijne rijke paneelen te geven. Den mensch als be krooning van Oods scheppingswerk, een en geheel, levend en handelend, lievend en lijdend, heeft de Westvlaming niet uitgebeeld". In het Vlaamsche gilde was de stemming wel over het algemeen ge moedelijk, maar soms ook bitter en strijdlustig; in den kring van Mistral niets als gulle, soms gui tige vriendschap, bestraald met het licht van de zuidersche ziel, warmte en schitterende luim en geestigheid". Een ander opstel handelt over de omstandig heden, waaronder sommige gedichten van Gezelle zijn ontstaan. Caesar vertelt hier allerlei aardige, kleine intieme dingen uit den tijd toen hij als jon gen bij heeroom ging logeeren; hij geeft zijn jeugd herinneringen in kleurige Vlaamsche aanschouweüjkheid, hoe, als neef de fiches voor Loo.uela zat te schikken, oom binnenkwam met zijnen zwaren stap en diep verslonden kop, met zijne baretta groot gelijk een waschkuipe, over zijnen kalen schedel zuid-oostwaarts achtercvergeschoven, en den kwispel daaraan bengelend op maat van zijnen tred. Voor zulke omstandigheden stopte hij eenen stevigen rookhoorn vol en al geurig dampend kwam hij met een dubbel bladje briefpapier tot bij me". Hoe hij hem in de roeiboot wist te lokken. Maar daar voelde de dichter niet veel voor en hij liet zich maar gauw in 't riet daar bij die koeien aan den wal brengen. Hij bleef er tot tegen den noen, bij zijn koeien, en toen ik t'huis kwam, zat hij met eene pen bachten zijne ooren over een stukje beschreven papier; hij gaf het me te lezen en er stond op In 't Riet", met zijn zes stalen strophen en.... geen woord over 't varen". Ook deelt C. een en ander mee uit wat een ouo Vlaamsen vrouwtje die bezoek kreeg van Guidn om te hooren van oud volksgeloof en spreekwoorded OP DEN ROMMELZOLDER *? Teekening voor ,.de Amsterdammer" door George van Raemdonck en om haar oud-Vlaamsche bloemen te zien in den hof, over dat bezoek opschreef. Terwijl Mijnheer de Pastoor dien distel zoo aandachtig beschouwde, dacht ik aanstonds in mijn zelven: daar gaet Mijn heer de Pastoor zeker een schoon gedicht op ma ken; hetzelfde was waer ook, want niet lang daerna las ik het schoon gedicht van den distel: Miemandsvriend." En dan schrijft vrouw Weyn aan het slot: Zoo haast ze vertrokken waren, begon ik te weenen van aandoening, als ik peinsde dat ik eenvoudige en nederige vrouw dit bezoek niet weerdig geweest was van eenen hooggeachten en edelen priester en dichter, ik zoude gelijk de heilige Catharina wel de aerde willen kussen hebben daer zijne voetstappen zich ingedrukt hadden". O, er staan zulke fijne, teere dingen in dit op stel. Caesar kan aardig typeeren; als voorbeeld daar van zou ik graag geven wat hij zegt van een leer ling die den meester enkel in het uiterlijke navolg de, dat Bertje Willaert die Gezelle had ingezwolgen, meer niet". De bundel wordt besloten met interessante en leerzame studies over het Vlaamsen als spreeken schrijftaal tegenover het Nederlandsen. Ook over dat laatste vleugje van leven dat er nog is in het Vlaamsen van Noord-Frankrijk, waar Gezelle zich ook bijzonder warm voor gemaakt heeft. J. PRINSEN J. L ?,. Onze classici ,,In 'hoc signo vinses." (Hoojd v. d. Maas- en Scli.bode) Dit was koren op het molentje van mijn amice." (H. D.) 1. S. MEUWSEN, Hofl. A'DAM-R'DAM-DEN HAAG DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl