Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR -NEDERLAND
l--"
TURKIJE EN HET CHALIFAAT
Zooals ik reeds in een vorig artikel op
merkte, was het te voorzien dat de radicale wijze
waarop de Nationale Vergadering" te Angora
den Sultan-Chalief heeft afgedankt, terwijl kort
geleden Turkije zelfs, geheel in strijd met alle
Mohamedaansche tradities, tot een Republiek
werd geproclameerd, het prestige van Turkije zeer
zou schaden. Het was tegelijkertijd waarschijnlijk
dat de nog betrekkelijk geringe, maar niet geheel
verdwenen samenhang van de Mohamedaansche
wereld, door dit alles nog losser zou worden dan
tijch reeds het geval was.
Men zal zich herinneren dat toen kort na den
oorlog het vredestractaat met Turkije in behande
ling kwam, op de Britsche regeering sterke pressie
werd uitgeoefend door een deputatie van Moha
medaansche Britsch-Indiërs, die voor het teen nog
overwonnen Turkije in de bres sprongen. De
Britsche regeering werd gewaarschuwd tegen een
te groote verzwakking van Turkije, want de Sul
tan was nog steeds het geestelijke hoofd van
millioenen onderdanen van het Britsche Rijk in Indië.
Lloyd Qeorge deed toen ter dege uitkomen dat
Turkije zelf aan de Westersche mogendheden,
die het zooveel mogelijk de hand boven het
hoofd hadden gehouden en het steeds financieel
hadden gesteund, met de zwartste ondankbaar
heid den oorlog had verklaard (waarbij men echter
in aanmerking dient te nemen dat Turkije onder
sterke militaire en navale pressie van de Centrale
Mogendheden stond), en dat wat het Chalifaat
van den Sultan van Turkije aangaat, de Moha
medaansche wereld daarover in zich zelve ver
deeld was. Inderdaad wonen in Britsch-Indiëvele
millioenen Mohamedanen, die evenals de Perzen,
tot een secte behooren de Sjiiten die den
Sultan van Turkije nooit als Chalief hebben er
kend, hetgeen evenzeer het geval is met tal van
elders wonende geloovigen. De claim van den
Sultan was dus niet zoo universeel als men meende.
Kortom, Lloyd Oeorge wees den aandrang der
deputatie nadrukkelijk af en daarbij bleef het.
Had de deputatie kunnen voorzien dat de Tur
ken zelven tegenover het Chalifaat, dat vier eeuwen
lang de glorie van hun land had uitgemaakt, op
een geheel ander standpunt waren komen te
staan, zij zou zich vermoedelijk over de zaak niet
zoo warm gemaakt hebben, integendeel.
Immers, de Chalief die nog te Constantinopel
verblijf houdt, is daar feitelijk een gevangene, van
wien geenerlei wereldlijke of geestelijke macht
uitgaat.
Daarom begint de Britsch-Indische Mohame
daansche wereld opnieuw in beweging te komen
over deze voor haar zoo gewichtige aangelegen
heid, maar thans in tegengestelden zin.
Twee vooraanstaande Br.-Indische Mohame
danen, Agha Khan, een hunner voornaamste
leiders, die afwisselend in Engeland en in Indi
verblijf houdt en in Indiëgrooten invloed uit
oefent, en de te Londen wonende geleerde Amir
Ali hebben in de Turksche en in de Britsche
pers kort geleden een brief gepubliceerd, dien
zij tot Ismet Pasha, den eersten Minister van
Turkije, te Angora hebben gericht. In dien brief
doen zij uitkomen dat zij als trouwe vrienden van
Turkije met de grootste bezorgdheid hebben ont
waard dat de Islam, als een groote moreele bijeen
houdende kracht, onder belangrijke deelen der Isla
mitische wereld aan het verminderen is, wegens
de schade, die aan de waardigheid, den invloed
en het prestige van den Chalief is toegebracht".
In de Sunnitische wereld der Mohamedanen, zoo
gaat de brief voort, vormt het spiritueele hoofd
den band die de volgers van den Islam bijeen houdt
als een groote gemeente; Britsch-Indische ge
loovigen hebben in- tijden van groote moeilijk
heid de Turksche natie gesteund, meenende dat
deze laatste, voor hare onafhankelijkheid op
komend, tegelijk streed voor de integriteit van het
instituut (het Chalifaat) hetwelk het symbool was
van de eenheid van den Islam. De schrijvers van
den brief betuigen geen oogenblik de bedoeling
te koesteren, eenigen inbreuk op de macht van
de vertegenwoordigers des volks" aan te bevelen,
maar zij dringen, met allen eerbied voor de Natio
nale Vergadering, nadrukkelijk aan op het onge
rept houden van het Chalifaat in overeenstemming
met de godsdienstige wet". Want vermindering
van het prestige van den Chalief of een verwijdering
van het Chalifaat uit het politieke geheel van
Turkije, zou het uiteenvallen van den Islam en
de feitelijke verdwijning daarvan als een moreele
factor in de wereld ten gevolge hebben". Het feit
dat de Chalief tot de Turksche natie behoort,
en afstamt van den stichter daarvan, stelt Turkije
aan het hoofd van alle Mohamedaansche volkeren.
Bovendien herinneren de schrijvers er aan dat
ook toen (vóór de opkomst van Turkije) de Chalief
zijne wereldlijke macht had verloren, alle Mo
hamedaansche ^vorsten en hoofden hunne investi
tuur aan de g'eestelijke macht van den Chalief
ontleenden en dat zonder
dit mystieke element in de
Mohamedaansche wereld
oneenigheid moet ontstaan.
Daarom moet de positie
van den Chalief in elk geval
omringd worden met een
prestige dat niet minder is
dan dat van Z. H. den
Paus te Rome, en zij be
velen deze beschouwing ten
zeerste aan in de welwil
lende overweging der Na
tionale Vergadering.
De Turksche regeering,
wel verre van eenige wel
willendheid te toonen, heeft
de hoofdredacteuren van
de Turksche bladen die den
brief hebben gepubliceerd,
den Ten Dec. 1.1. in hech
tenis doen nemen en voor
de rechtbank gebracht. De
gevangenen worden be
schuldigd van hoogverraad
en van het verspreiden van
oproerige geschriften, en
het schijnt niet onmogelijk
dat zij ter dood veroordeeld
zullen worden. Tevens
wordt in de Turksche pers
te kennen gegeven dat
Agha Khan en Amir Ali
werktuigen van anderen"
zijn, waarmede vermoede
lijk Engeland bedoeld
wordt. -t < ^
Wanneer men in aanmer
king neemt dat sedert de
opkomst van het nieuwe
regime in Turkije daar te
lande de godsdienst, al
thans in de regeerende
kringen, zoo goed als geheel
door een modern, quasi
westersch,'~ nationalisme
verdrongen is, dan bestaat
er werkelijk groot gevaar
voor een vermindering van
de tot nog toe toch steeds
nog zeer groote moreele
kracht van den Islam. Tot
aan den wereld-oorlog'was
die godsdienst een vanTde
gewichtigste gegevens, die
de eeuwen aan de staats
lieden der wereld hadden
nagelaten, en waaraan men
houvast had. In de
Oostersche wereld bleef de Islam
steeds een soort van dis
cipline uitoefenen, die er
het regeeren gemakkelijk
maakte, ook omdat zij
onderworpenheid aan den
wil van God, hoe die zich
ook uit, aanprijst. Voorde
aan Europa min of meer
onderworpen volkeren bleef
het geloof een troostrijke
bron van trots tegenover
vreemde overheersching,
een gebied waar de
overheerschers de onderworpe
nen niet konden volgen,
die zich daarbinnen als
een onneembare geestelijke
sterkte konden terugtrek
ken. De Islam verzoende
zijne belijders met politieke
onmacht, zoo niet geheel,
dan toch voor een groot
deel.
Wanneer inderdaad de
vrees der beide Indiërs
gegrond is op de gedachte dat de moderne Wester
sche denkbeelden uit het tot nog toe gezag
hebbende Turksche centrum een noodlottigen
invloed uitoefenen op den Mohammedaanschen
godsdienst, zoodat wij aan den vooravond
zouden staan van de ineenstorting van een
moreel bolwerk dat in het were.ld-geheel een zoo
gewichtige rol heeft gespeeld, dan is het ook voor
Nederland, hetwelk bijna veertig millioen Moha
medaansche burgers in Indiëtelt, van groot be
lang, kennis te nemen van de teekenen des tijds
in de Mohamedaansche wereld.
H. D u N L o i'
Teekening voor de Amsterdammer", door Joh. Braakensiek
(De Koningin heeft op het op 27 October il. gedaan
verzoek van de ministers om ontheffing uit hun ambt
geantwoord, datlzijijgenoodzaakt is, dit verzoek niet in
te willigen)
THORBECKE
Wat hoor ik]nou?!"