De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 19 januari pagina 1

19 januari 1924 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Zaterdag 19 Januari A°. 1934 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. W. KERN KAMP Redacteuren: H. BRUGMANS, HERMAN HEYERMANS, TOP NAEFF en G. NOLST TRENIT Secretaris der Redactie: C. F. VAN DAM UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prijs per jaargang f 10. bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25 Redactie en Administratie : Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën f 0.75 per regel Dispositiekosten 20 cent DE REGEERINGSVERKLARING Het betrachten van de deugd der soberheid pleegt niet zwaar te vallen aan wie voor de geringste onmatigheid reeds moet boeten. Zoo heeft ook gewoonlijk niet veel praatjes, wie van elk woord te veel moet vreezen, dat er voor hem een strop uit kan worden gedraaid. En het was dus wel eenigszins te verwachten, dat de regeeringsverklaring, die het kabinet-Ruys bij zijn weder optreden in de Kamer aflegde, gespeend zou zijn van woordenpraal. Men zou die aan minister Ruys gaarne kwijt gescholden hebben, indien hij kort, maar .duidelijk had gezegd, waarom hij en zijn ambtgenooten nog aan de ministerstafel zaten. Hij geloofde te kunnen volstaan met deze rnotiveering: nu de vorming van een nieuw ministerie onmogelijk bleek en daarbij een langer slepend blijven van de crisis niet in 's lands belang kon worden geacht, meenden wij ons niet te kunnen onttrekken aan den plicht, de verantwoordelijkheid voor het bewind te blijven dragen". Nu de vorming van een nieuw ministerie onmogelijk bleek" maar zijn inderdaad alle middelen daartoe beproefd? ook die, welke hadden kunnen leiden tot het optreden van een zoogenaamd nationaal ministerie? en zoo ja, waarom hebben zij dan geen re sultaat opgeleverd? De Nederlander aan deze uitlating van dit blad moet te meer beteekenis worden toegekend, daar het goede relaties heeft met een staatsman, wiens advies niet zonder invloed moet zijn geweest op den loop der crisis dit christelijk-historische orgaan dan prees de vorige week het aanblijven van het Kabinet als een daad van mooie, zuivere vaderlandsliefde". Maar het maakte daarbij een gewichtig voorbehoud. Het zou aan de ministers, die zich. ter wille van 's lands belang, tot aan blijven lieten bewegen, een krans van burgerdeugd om de slapen winden, indien slechts en dit indien giet een stevigen scheut al sem in den beker van lof vast stond, dat alle leden van het kabinet-Ruys gedurende den loop der crisis zich beijverd hadden het slagen van pogingen tot meer redelijke oplossing der crisis naar hun vermogen te bevorderen, althans dat zij zich onthouden hadden van elke inmenging, die wees in de richting der mogelijk heid van eigen terugkeer". Dit voorbehoud windt zooveel doornen in den lauwerkrans, dat wie er zich mede zou willen tooien, bloedige schrammen oploopt! Vermoedelijk zal de beschuldiging, die hier in veronderstellende!! vorm wordt geuit, op minder omwonden wijze tot hem of hen, wien zij aangaat, worden gericht in de debatten, over de regeeringsverklaring, die, terwijl wij dit schrijven, in de Kamernogniet zijn geëindigd. Zooals daarbij, ook afgezien van deze beschuldiging, nog wel naar de redenen zal worden gevraagd, waarom de vorming van een nieuw ministerie onmogelijk bleek". En tevens opheldering verzocht, waarom het ministerie niet zelf de verantwoordelijkheid heeft aanvaard voor het ongedaan maken van zijn ontslag-indiening. En zal worden aangedrongen op bescheid,waarom een ministerie, dat in den afgeloopen herfst de behandeling van de vlootwet ur gent noemde en vervolgens verklaarde, met die wet te zullen staan of vallen, nu niet meer terugdeinst voor de verantwoordelijkheid, die zij eenige maanden geleden verklaarde niet te kunnen dragen. Er is inderdaad alle reden voor een debat tusschen Regeering en Volksvertegenwoordiging. Het ontbreekt in onze dagen niet aan menschen, die over het gepraat in de Kamer" de schouders ophalen en zelfs een gedachtenwisseling als de zooeven bedoelde voor overbodig houden: wat geeft het?" Ook naar onze meening wordt in de Kamer overvloedig gespro ken, en bemoeien zich hare leden met veel meer aangelegenheden dan gewenscht is. Maar daarom doen wij nog niet mede aan het werk van hen, die er voortdurend op uit zijn de Kamer te deprecieeren in de algemeene schatting en aldus wind blazen in de zeilen van de actualisten oftewel Nederlandsche fascisten. Voor allen, die prijs stellen op het bezit van wat in 1848 werd verworven, schijnt het ons plicht, naar middelen te zoeken tot wegneming der gebreken, die ons parlementair stelsel aankleven. Geklaagd over die gebreken wordt er genoeg; van ernstige pogingen om tot beter toestanden te geraken, waarbij behouden blijft wat verdient voort te bestaan, merkt men echter niets; de meeste klagers willen in arren moede met het onkruid ook de tarwe uit roeien. Tot dezulken behooren wij niet. Ook slaan wij de bekwaamheid van de Kamerleden in het algemeen niet zoo laag aan. Er zijn er gelukkig nog verscheidenen, die het volle recht op waardeering kunnen laten gelden, ook al deelt men niet in hun meeningen. Hun is het toevertrouwd, bij een gelegenheid als deze kritiek uit te oefenen op de daden en besluiten der Regeering; het achterwege blijven daarvan zouden wij in hooge mate betreuren. Intusschen, ook ander werk wacht de Kamer. In de door minister Ruys voorgelezen regeeringsverklaring was het eenige belangrijke eigenlijk de mededeeling, dat de bezuiniging thans voorop staat: het treffen van een voorziening in zake de maritieme verdediging zal eerst kunnen volgen op maatregelen tot herstel van het financieel evenwicht". Het is jammer, dat het kabinet-Ruys alleen gedwongen (door de verwerping der Vlootwet) deze volgorde zoo stelt en ze niet reeds in het najaar van 1923 uit eigen beweging heeft gekozen; de geheele crisis had ons dan bespaard kunnen blijven en de ik weet niet hoeveel millioenen, die wij volgens de berekening van den heer Colijn althans tengevolge van de crisis achterop zijn gekomen, hadden ons dan niet behoeven te bezwaren. Maar hoe, dan ook, gedwongen of vrijwillig, het kabinet-Ruys heeft nu de eerste plaats ingeruimd aan wat, volgens veler ineening, reeds vroeger den voorrang verdiende: het herstel van het evenwicht, tusschen inkomsten en uitgaven. In hoeverre de heer Colijn het bezuinigingsprogramma handhaaft, dat hij het vorige jaar slechts in algemeene trekken heeft aange geven en hoe hij zich de uitwerking daarvan in bizonderheden denkt, daarover zal men eerst kunnen oordeelen, wanneer de Regeering het voorloopig verslag der Kamer betreffende het eerste hoofdstuk der staatsbegrooting voor 1924 heeft beantwoord. Zonder slag of stoot zal de heer Colijn de overwinning niet be halen. De mogelijkheid is zelfs niet uitgesloten,dat het bij de behande ling van de bezuinigings-voorstellen opnieuw tot een conflict tusschen Regeering en Volksvertegenwoordiging komt een conflict, dat dan zou kunnen leiden tot een Kamerontbinding, waarom nu reeds, voorbarig, door een enkele partij wordt geroe pen, die er vermeerdering van zetels van verwacht. Maar aan den anderen kant mag men bij de meeste, zoo niet bij alle partijen de ernstige gezindheid aanwezig veronderstellen om gevolg te geven aan het beroep der Regeering op de medewerking der Kamer tot gemeenschappelijke!! arbeid. Het werk, dat de Kamer wacht, zal om tweeërlei reden van'het hoogste belang zijn. In de eerste plaats om het werk zelf: de genezing van 's lands financiën. Maar niet minder hierom: omdat van de wijze, waarop de Kamer zich van hare taak kwijt, en vooral van de bereidheid, die de ver schillende partijen zullen toonen om groepsbelangen slechts te bezien in samenhang met het bezuinigingsvraagstuk in zijn geheel, in niet geringe mate zal afhangen of de schade, die aan het aan zien van het parlementair stelsel is toegebracht, wordt gebeterd. K E R x K A M P

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl