De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 19 januari pagina 4

19 januari 1924 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

T5E AMSTERDAMMER, WEEKBLAD |VOOR NEDERLAND No. 2431 ,,Suriname zou ook nu nog een rijke en rijkdommen schenkende kolonie zijn, als niet Oost-Indiëde aandacht en de inspanning van ons volk in beslag had genomen". Dr. M. van Blankensteyn. Hoeveel schoons onze West-Indische koloniën ook mogen bieden en niemand die eens na de lange eentonige zeereis de tropenweelde van de boorden der Suriname-rivier heeft aanschouwd of de onvergelijkelijke bekoring gevoeld heeft van het dorre landschap op Curacao, het masja doesjie eilaandsjie", met zijn golvende bruin grijze heuvels en zijn witte huisjes, of die heeft zitten mijmeren bij zonsondergang in the Bottom op Saba, niemand, die onze West heeft mogen aanschouwen, zal die schoonheid ooit vergeten of ontkennen in de belangstelling van het ? Nederlandsche volk komen zij steeds eerst in de allerlaatste plaats. Te verwonderen is dat niet, waar onze zoo uitgestrekte Oost-Indische kolonie op de kaart van Europa geprojecteerd, zich uitstrekkende van ver bewesten Ierland tot diep in Klein-Aziëal onze belangstelling tot zich trok en al onze krachten eischte. Maar te betreu ren is het zeker, waar het toch een stuk van ons eigen land is, met een zich Nederlandsen gevoelende bevolking, dat daar in chronisch verval verkeert, bedroevend voor de bevolking van de kolonie zelf, en bedenkelijk voor ons prestige als koloniale mogendheid. Ons volk kent zijn West-Indische koloniën niet. De uitnemende rapporten, die in de laatste 20 jaren door verschillende daarheen uitgezonden commissies zijn geschreven, bereiken over het algemeen slechts een luttel deel onzer bevolking. s de behandeling van de begrooting van de W.I. koloniën" aan de orde, dan daalt de belangstelling van de Tweede kamer doorgaans onder het nul punt, en buiten onze Staten-Generaal is de belang stelling al niet veel grooter. Het groote publiek ?weet van Suriname en Curac.ao zoo goed als niets. En daarom was het een voortreffelijke gedachte "van den Gouverneur van Suriname toen hij in "den zomer van 1922 de redactie van de Nieuwe Rotterdamsche Courant" uitnoodigde, een mede werker naar Suriname te zenden, tlie na zijn verblijf in de kolonie door een reeks dagbladar tikelen de aandacht op den toestand der kolonie vestigen kon van een grooter deel van het Neder landsche volk.dandoorde voortreffelijke Surinamerapporteurs van de laatste jaren was bereikt. Aan die uitnoodiging werd gehoor gegeven, en in opdracht van de redactie bezocht Dr. van ? Blankensteyn in October en November van het vorige jaar de kolonie, en vertoefde daar ongeveer zeven weken. Over al hetgeen hij daar had gezien en nagegaan, verschenen van zijn hand een reeks artikelen in de N.R.Ct.", die volkomen het doel bereikten, dat er van werd verwacht, en met groote belangstelling werden gelezen. Om meer ? blijvend houvast te geven aan de gewekte belang stelling, is nu de reeks dezer artikelen in boekvorm verschenen 1), en zoo ligt thans voor ons een keurig uitgegeven lijvig boekdeel/van bijna 340 blad SURINAME Bóschnegers-grandes: Amakti (1) granrnan, Canapé(2) hoogepriester der Aucaner-boschnegers, gasten ontvangend in hunjeigen residentie. SURINAME zijden, door tal van aardige foto's geïllustreerd, dat die artikelen bijna onveranderd bevat, doch in een volgorde, die de bijeenhoorende artikelen tot samenhangende hoofdstukken maakt. Aan deze wijze van ontstaan dankt het boek al zijne voor- en nadeelen. Wij herkennen er in den levendigen en pittigen stijl, uit het vroegere journalistieke werk van den heer Blankensteyn en uit de bovengenoemde artikelen ons welbekend, die het lezen ook van dit boek tot een genot maakt. Aan de rake opmerkingen op bijna iedere bladzijde, aan de levendige beschrijvingen, de scherpe opmerkingsgave herkennen wij den geoefenden journalist en den man, die in een verblijf van zoo korten duur zich met een verwonderlijk aanpassingsvermogen weet in te werken in de zoo talrijke problemen, die land en volk hem bieden. Maar courantenartikelen, hoe ernstig ook bedoeld en geschreven, stellen andere eisenen van behandeling en kleur dan een samenhangend boek, en ook waar de bijeenhoorende artikelen tot grootere hoofdstukken zijn bijeengebracht, komt in de groepeering der feiten en de argumentatie toch steeds weer het karakter van op zichzelfstaande artikelen meer te voorschijn, dan dit in een boek, dat een betoog wil leveren, wenschelijk is. Beslist af te keuren is tiet scherpe persoonlijke karakter van sommige bladzijden. Moge een zoo scherpe, ja bittere persoonlijke aanval in een, uit den aard der zaak toch ephemeer dagblad artikel, wellicht te verdedigen zijn, deze in zijn 'volle scherpte, onveranderd, in een boek op te nemen, is niet goed, zelfs al wordt als bijlage de , hierop in de N.R.Ct. verschenen, slappe polemiek, waarin aan den schrijver het laatste woord blijft, mede in het boek opgenomen. Het valt ook zoo geheel uit den toon van welwillendheid en gemoe delijkheid, die overigens het boek kenmerkt, en die er zoo weldadig aandoend blijk van geeft, dat de schrijver zich steeds er van bewust gebleven is, dat een verblijf van niet zoo korten duur steeds voldoende kan zijn om van de zoo tal van uiteenloopende en diepgaande pro blemen die een tropische kolonie als Suriname aan biedt,- op de hoogte te komen, en dat men dan wel eens meer dan wen schelijk is, moet afgaan op niet nader te contro leeren persoonlijke oordeel vellingen en waardebepa lingen. Was de schrijver hier niet wat te veel door drongen van den geest der ,,chronique scandaleuse", die hij volgens zijn zeggen zoo ijverig heeft bestu deerd? Het doel van het boek is tweeledig. Het wil in populairen vorm een hel der^ beeld geven van land en volk in onze kolonie, doch . tevens t den vinger leggen op de wonde plek ken, aantooncn wat ver keerd is, wat verantwoor delijk mag gesteld worden Kottomissies op weg naar een feestelijkheid voor het verval van de kolonie, en wat gedaan moet worden om Suriname, dat bij uitstek.vruchtbare land, grooter dan Java, uit dit verval op te heffen. Beide doeleinden worden m.i. bereikt. In het beschrijvende gedeelte is de journalist op zijn best. Welk een kleurrijk beeld weet hij ons te geven van de kottomissie, zooals zij in haar wijdgesteven katoenen rok en kort jakje ter bruiloft trekt of in gemoedelijke zorgzaamheid op haar erf den wind houdt onder haar overtalrijk kroost. Wij zien weer den boschneger voor ons, zooals hij op zijn parel geleund, met tevreden blik het groote-stadsgewoel om hem heen in de Saramaccastraat gadeslaat, wij leven mee de opwinding van den mystieken negerdans in Albina en de komische verbazing over de hartelijke en luidruchtige ontvangst van de reizigers bij hun komst in het bruiloftvierende negerdorp Onoribo. Scherp waar genomen en goed geschreven is het hoofdstuk over het eigenaardige bijgeloof der negers, de treef" en de wisi", vermakelijk en juist geschetst zijn de moeilijkheden, die de ambtenaar van den burgerlijken stand bij zijn heilbrengenden en ordenenden arbeid ondervindt, schitterend is het beeld, dat hij ons in weinige trekken weet te geven van Paramaribo, met zijn vervelooze houten huizen, zijn modderige stinkende grachtjes, zijn bij uitstek gemengde levendige bevolking, zijn armoe de en onbezorgdheid, zijn optochten en begrafe nissen, zijn.kinderrijkdom. Op de erven borrelde uit de onmooglijk kleine woningen een jeugd van buitensporige gemengdheid. In de lage deuren speelden kroeskoppen met negersnoetjes en kin dertjes met lichte ? huidkleur en blonde haren met elkaar, en zeiden moeder tot dezelfde donkere vrouw, die aan de waschtobbe voor het dagelijksch brood stond te zwoegen." Maar daarnaast is met kracht en scherpte ge wezen op allerlei misstanden, die het verval der kolonie in de hand werkten of er de oorzaak van waren. En het is goed, dat al deze dingen eens gezegd zijn geworden in een gezaghebbend en veel gelezen blad als de Nieuwe Rotterdammer Cou rant, en dat zij zijn vastgelegd in een boek,dat tel kens kan worden nageslagen, aangehaald,onder de oogen van anderen gebrachtDe dikwijls noodlottige, strenge voogdij van het moederland ten opzichte van het dagelijksch Bestuur der kolonie, het ge brek aan samenwerking tusschen den Haag en Paramaribo, het zoo verderfelijke van het telkens na korten tijd afwisselen van de persoonlijkheden van gouverneur en secretaris, de verkeerd toege paste bezuinigingsmethode, hoezeer die op zich zelf natuurlijk noodig is, wordt scherp gehekeld. Er wordt gewezen op de wanverhouding tusschen de grootte van de kolonie (5 maal zoo groot als ons land) en die van het daarin ontgonnen land bouwgebied C/4 van de provincie Utrecht, nau welijks 2 Haarlemmermeerpolders). Dat is, zegt de schrijver, het ontginningswerk, dat wij in meer dan 2'??> eeuw in Suriname hebben verricht, waarvoor wij tienduizenden slaven en aziatische arbeiders in 't land hebben gebracht. Welk een ontzaggelijke reserve bezitten wij in dat nog on ontgonnen, zoo uiterst vruchtbaar gebied. En dan te denken, hoe de groote landbouw er achter uitgaat, hoe er nog slechts een klein gedeelte van de vroegere plantages is overgebleven, en van dat gedeelte zelfs nog een aantal ten doode zijn gedoemd, zoo geen spoedige hulp geboden wordt. 'r

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl