Historisch Archief 1877-1940
T5E AMSTERDAMMER, WEEKBLAD |VOOR NEDERLAND
No. 2431
,,Suriname zou ook nu nog een rijke en
rijkdommen schenkende kolonie zijn, als niet
Oost-Indiëde aandacht en de inspanning van
ons volk in beslag had genomen".
Dr. M. van Blankensteyn.
Hoeveel schoons onze West-Indische koloniën
ook mogen bieden en niemand die eens na de
lange eentonige zeereis de tropenweelde van de
boorden der Suriname-rivier heeft aanschouwd
of de onvergelijkelijke bekoring gevoeld heeft
van het dorre landschap op Curacao, het masja
doesjie eilaandsjie", met zijn golvende bruin
grijze heuvels en zijn witte huisjes, of die heeft
zitten mijmeren bij zonsondergang in the Bottom
op Saba, niemand, die onze West heeft mogen
aanschouwen, zal die schoonheid ooit vergeten
of ontkennen in de belangstelling van het
? Nederlandsche volk komen zij steeds eerst in
de allerlaatste plaats. Te verwonderen is dat niet,
waar onze zoo uitgestrekte Oost-Indische kolonie
op de kaart van Europa geprojecteerd, zich
uitstrekkende van ver bewesten Ierland tot diep
in Klein-Aziëal onze belangstelling tot zich
trok en al onze krachten eischte. Maar te betreu
ren is het zeker, waar het toch een stuk van ons
eigen land is, met een zich Nederlandsen gevoelende
bevolking, dat daar in chronisch verval verkeert,
bedroevend voor de bevolking van de kolonie
zelf, en bedenkelijk voor ons prestige als koloniale
mogendheid.
Ons volk kent zijn West-Indische koloniën
niet. De uitnemende rapporten, die in de laatste
20 jaren door verschillende daarheen uitgezonden
commissies zijn geschreven, bereiken over het
algemeen slechts een luttel deel onzer bevolking.
s de behandeling van de begrooting van de W.I.
koloniën" aan de orde, dan daalt de belangstelling
van de Tweede kamer doorgaans onder het nul
punt, en buiten onze Staten-Generaal is de belang
stelling al niet veel grooter. Het groote publiek
?weet van Suriname en Curac.ao zoo goed als niets.
En daarom was het een voortreffelijke gedachte
"van den Gouverneur van Suriname toen hij in
"den zomer van 1922 de redactie van de Nieuwe
Rotterdamsche Courant" uitnoodigde, een mede
werker naar Suriname te zenden, tlie na zijn
verblijf in de kolonie door een reeks dagbladar
tikelen de aandacht op den toestand der kolonie
vestigen kon van een grooter deel van het Neder
landsche volk.dandoorde voortreffelijke
Surinamerapporteurs van de laatste jaren was bereikt.
Aan die uitnoodiging werd gehoor gegeven,
en in opdracht van de redactie bezocht Dr. van
? Blankensteyn in October en November van het
vorige jaar de kolonie, en vertoefde daar ongeveer
zeven weken. Over al hetgeen hij daar had gezien
en nagegaan, verschenen van zijn hand een reeks
artikelen in de N.R.Ct.", die volkomen het doel
bereikten, dat er van werd verwacht, en met
groote belangstelling werden gelezen. Om meer
? blijvend houvast te geven aan de gewekte belang
stelling, is nu de reeks dezer artikelen in boekvorm
verschenen 1), en zoo ligt thans voor ons een keurig
uitgegeven lijvig boekdeel/van bijna 340
blad
SURINAME
Bóschnegers-grandes: Amakti (1) granrnan, Canapé(2) hoogepriester
der Aucaner-boschnegers, gasten ontvangend in hunjeigen residentie.
SURINAME
zijden, door tal van aardige foto's geïllustreerd,
dat die artikelen bijna onveranderd bevat, doch in
een volgorde, die de bijeenhoorende artikelen tot
samenhangende hoofdstukken maakt.
Aan deze wijze van ontstaan dankt het boek
al zijne voor- en nadeelen. Wij herkennen er in
den levendigen en pittigen stijl, uit het vroegere
journalistieke werk van den heer Blankensteyn
en uit de bovengenoemde artikelen ons welbekend,
die het lezen ook van dit boek tot een genot
maakt. Aan de rake opmerkingen op bijna iedere
bladzijde, aan de levendige beschrijvingen, de
scherpe opmerkingsgave herkennen wij den
geoefenden journalist en den man, die in een verblijf
van zoo korten duur zich met een verwonderlijk
aanpassingsvermogen weet in te werken in de
zoo talrijke problemen, die land en volk hem
bieden. Maar courantenartikelen, hoe ernstig ook
bedoeld en geschreven, stellen andere eisenen
van behandeling en kleur dan een samenhangend
boek, en ook waar de bijeenhoorende artikelen tot
grootere hoofdstukken zijn bijeengebracht, komt
in de groepeering der feiten en de argumentatie
toch steeds weer het karakter van op
zichzelfstaande artikelen meer te voorschijn, dan dit in
een boek, dat een betoog wil leveren, wenschelijk is.
Beslist af te keuren is tiet scherpe persoonlijke
karakter van sommige bladzijden. Moge een zoo
scherpe, ja bittere persoonlijke aanval in een,
uit den aard der zaak toch ephemeer dagblad
artikel, wellicht te verdedigen zijn, deze in zijn
'volle scherpte, onveranderd, in een boek op te
nemen, is niet goed, zelfs al wordt als bijlage de ,
hierop in de N.R.Ct. verschenen, slappe polemiek,
waarin aan den schrijver het laatste woord blijft,
mede in het boek opgenomen. Het valt ook zoo
geheel uit den toon van welwillendheid en gemoe
delijkheid, die overigens het boek kenmerkt,
en die er zoo weldadig aandoend blijk van geeft,
dat de schrijver zich steeds er van bewust gebleven
is, dat een verblijf van niet
zoo korten duur steeds
voldoende kan zijn om van
de zoo tal van
uiteenloopende en diepgaande pro
blemen die een tropische
kolonie als Suriname aan
biedt,- op de hoogte te
komen, en dat men dan
wel eens meer dan wen
schelijk is, moet afgaan
op niet nader te contro
leeren persoonlijke oordeel
vellingen en waardebepa
lingen. Was de schrijver
hier niet wat te veel door
drongen van den geest der
,,chronique scandaleuse",
die hij volgens zijn zeggen
zoo ijverig heeft bestu
deerd?
Het doel van het boek
is tweeledig. Het wil in
populairen vorm een hel
der^ beeld geven van land
en volk in onze kolonie,
doch . tevens t den vinger
leggen op de wonde plek
ken, aantooncn wat ver
keerd is, wat verantwoor
delijk mag gesteld worden
Kottomissies op weg naar een feestelijkheid
voor het verval van de kolonie, en wat gedaan
moet worden om Suriname, dat bij
uitstek.vruchtbare land, grooter dan Java, uit dit verval op
te heffen.
Beide doeleinden worden m.i. bereikt. In het
beschrijvende gedeelte is de journalist op zijn
best. Welk een kleurrijk beeld weet hij ons te
geven van de kottomissie, zooals zij in haar
wijdgesteven katoenen rok en kort jakje ter bruiloft
trekt of in gemoedelijke zorgzaamheid op haar
erf den wind houdt onder haar overtalrijk kroost.
Wij zien weer den boschneger voor ons, zooals hij
op zijn parel geleund, met tevreden blik het
groote-stadsgewoel om hem heen in de
Saramaccastraat gadeslaat, wij leven mee de opwinding van
den mystieken negerdans in Albina en de komische
verbazing over de hartelijke en luidruchtige
ontvangst van de reizigers bij hun komst in het
bruiloftvierende negerdorp Onoribo. Scherp waar
genomen en goed geschreven is het hoofdstuk over
het eigenaardige bijgeloof der negers, de treef"
en de wisi", vermakelijk en juist geschetst
zijn de moeilijkheden, die de ambtenaar van den
burgerlijken stand bij zijn heilbrengenden en
ordenenden arbeid ondervindt, schitterend is het
beeld, dat hij ons in weinige trekken weet te geven
van Paramaribo, met zijn vervelooze houten
huizen, zijn modderige stinkende grachtjes, zijn bij
uitstek gemengde levendige bevolking, zijn armoe
de en onbezorgdheid, zijn optochten en begrafe
nissen, zijn.kinderrijkdom. Op de erven borrelde
uit de onmooglijk kleine woningen een jeugd van
buitensporige gemengdheid. In de lage deuren
speelden kroeskoppen met negersnoetjes en kin
dertjes met lichte ? huidkleur en blonde haren
met elkaar, en zeiden moeder tot dezelfde donkere
vrouw, die aan de waschtobbe voor het dagelijksch
brood stond te zwoegen."
Maar daarnaast is met kracht en scherpte ge
wezen op allerlei misstanden, die het verval
der kolonie in de hand werkten of er de oorzaak
van waren. En het is goed, dat al deze dingen eens
gezegd zijn geworden in een gezaghebbend en
veel gelezen blad als de Nieuwe Rotterdammer Cou
rant, en dat zij zijn vastgelegd in een boek,dat tel
kens kan worden nageslagen, aangehaald,onder de
oogen van anderen gebrachtDe dikwijls noodlottige,
strenge voogdij van het moederland ten opzichte
van het dagelijksch Bestuur der kolonie, het ge
brek aan samenwerking tusschen den Haag en
Paramaribo, het zoo verderfelijke van het telkens
na korten tijd afwisselen van de persoonlijkheden
van gouverneur en secretaris, de verkeerd toege
paste bezuinigingsmethode, hoezeer die op zich
zelf natuurlijk noodig is, wordt scherp gehekeld.
Er wordt gewezen op de wanverhouding tusschen
de grootte van de kolonie (5 maal zoo groot als
ons land) en die van het daarin ontgonnen land
bouwgebied C/4 van de provincie Utrecht, nau
welijks 2 Haarlemmermeerpolders). Dat is, zegt
de schrijver, het ontginningswerk, dat wij in meer
dan 2'??> eeuw in Suriname hebben verricht,
waarvoor wij tienduizenden slaven en aziatische
arbeiders in 't land hebben gebracht. Welk een
ontzaggelijke reserve bezitten wij in dat nog on
ontgonnen, zoo uiterst vruchtbaar gebied. En
dan te denken, hoe de groote landbouw er achter
uitgaat, hoe er nog slechts een klein gedeelte
van de vroegere plantages is overgebleven, en
van dat gedeelte zelfs nog een aantal ten doode zijn
gedoemd, zoo geen spoedige hulp geboden wordt.
'r