Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
COMMISSARIATEN
Nog in het afgeloopen jaar is de vacature in de
Directie der Nederlandsche Bank, ontstaan door
het overlijden van den heer Joost van Vollenhoven,
vervuld; de nieuw-benoemde werd in tot oordeelen
bevoegde kringen algemeen de aangewezen man
geacht, n wegens zijn als chef van een groot
particulier handelshuis verworven grondige kennis
vanden goederenhandel" n wegens zijn overige
capaciteiten en zijn persoonlijke eigenschappen.
Maar, naar het schijnt, heeft deze gewenschte man
als voorwaarde tot het aanvaarden van dezen toch
ook door velen zeker begeerden post, de vergun
ning bedongen, de talrijke door hem vervulde
commissariaten aan te houden.
Een paar dagen vóór de benoeming van den
Directeur der Nederlandsche Bank werd bekend
gemaakt, dat het Hoofd van het Provinciaal Be
stuur van een onzer belangrijkste gewesten be
noemd was tot Commissaris van een onzer groote
Stoomvaart-Maatschappijen.'
Wij zouden naar aanleiding van deze twee feiten
een paar opmerkingen willen maken van
algemeemn aard, die dus de door ons aangeduide personen
geheel buiten discussie laten.
Dat het waarnemen van commissariaten door
een lid der Directie van de Nederlandsche Bank
minst genomen in strijd is met den adat", kan
wel hieruit blijken, dat op de thans in functie
zijnde Directie de nieuw-benoemde Directeur
treedt eerst in Mei in functie bestaande uit
President, twee Directeuren en een Directeur-Se
cretaris, voorzoover wij konden nagaan, slechts
n commissariaat voorkomt: dat van een groote
Hypotheekbank, door n der Directeuren der
Nederlandsche Bank waargenomen; terwijl toch
zij, die bekwaam geacht werden voor een plaats in
het Directorium van onze centrale
crediet-instelling ook wel voor het commissariaat in een groot
aantal naamlooze vennootschappen in aanmer
king zouden komen; gezwegen nog van den glans,
die door hen langs het commissariaat op die
naamlooze vennootschappen zou afstralen, waar
op wij zoo aanstonds nog terugkomen.
De reden, waarom men het waarnemen van
commissariaten met het lidmaatschap van de
Directie der Nederlandsche Bank in het algemeen
niet vereenigbaar acht, ligt voor de hand. De
Directie moet zelfs nooit ervan kunnen verdacht
worden, in zich zelf tegenstrijdige belangen te
vertegenwoordigen.
Natuurlijk komen in mannen van zaken derge
lijke tegenstrijdige belangen herhaaldelijk te
samen. Maar dat zijn dan of hun eigen belangen
of althans belangen van particulieren.
Bij de Nederlandsche Bank is echter ook een
uiterst gewichtig openbaar belang betrokken: ons
nationaal crediet.
Wij keeren nu weer terug tot onze hoogste pro
vinciale autoriteit, commissaris dus in dubbele
functie. Indien hij bij zijn onmiddJlijken ambts
voorganger naar diens ervaringen met het com
missariaat van een naamlooze vennootschap geïn
formeerd had, zou het resultaat daarvan allicht
niet bemoedigend geweest zijn. Men herinnert
zich nog het rapport over een in deconfiture
geraakte levensverzekeringsmaatschappij.
En gaan wij nog iets verder terug, dan herinne
ren wij ons den tragischen stoet van aanzienlijke
personen, commissarissen der koningin, oud-mi
nisters, den hoogsten rechterlijken ambtenaar in
den lande, enz., die als commissarissen
eenerfinantieele instelling in het tegen de directeuren
daarvan gevoerd strafproces moesten komen ge
tuigen.
Achteraf is het, zooals steeds, zeer gemakkelijk
aan te geven, hoe de controle, hoe het beleid van
commissarissen hadden moeten wezen, om derge
lijke catastrofen onmogelijk te doen zijn.
Maar in het algemeen kan men zeggen, dat geen
systeem van controle tegen handig gepleegde on
eerlijkheid opgewassen is. Dit is reeds een reden,
waarom een groep personen dit risico, dat hun
goede trouw bedrogen wordt en zij, hoe zijdelings
en hoe onschuldig ook, in een financiëelen de
bacle of een finantiël schandaal betrokken
worden, niet op zich behoort te nemen, n.I. zij,
die behalve hun eigen goeden naam en hun eigen
of althans particuliere belangen, ook de waardig
heid van het door hen bekleede min of meer open
bare ambt of openbare belangen daarbij op het
spel zouden zetten.
Het is natuurlijk begrijpelijk, dat in gewichtige
openbare functies vaak zeer bekwame menschen
aangetroffen worden, wier inzicht, kennis en
ervaring ook voor een naamlooze vennootschap
groote waarde zouden kunnen hebben. Maar
daartegenover maken weer de door hen bekleede
functies en de glans, die daarvan afstraalt, hen
voor een naamlooze vennootschap nog meer
begeerenswaard; zij brengen bij hun huwelijk met
de naamlooze vennootschap als bruidsschat ook
nog een stukje openbaar gezag of openbaar belang
mee.
En het valt niet te ontkennen, dat tegenover de
groote massa een raad van commissarissen met
klinkende namen of van hooge officieele positie
voor een naamlooze vennootschap een reclame
middel van den eersten rang is.
Het staat natuurlijk ieder vrij, zijn al of niet
klinkenden naam aan eenige zaak te verbinden,
zoo dit hem goeddunkt. En indien iemand uit de
zakenwereld" zijn daarin verworven prestige
meebrengt in de zaak, waarvan hij Commissaris
wordt, gaat dit hem alleen of daarnaast slechts
zijn lastgevers aan.
Maar de samenkoppeling van een functie van
openbaar belang met het behartigen van particu
liere belangen van anderen is niet alleen een priv
zaak, maar raakt ook het openbaar belang.
Kwade ervaringen, als waaraan wij herinnerden,
waarbij de persoonlijke integriteit der betrokken
commissarissen in het geheel niet in verden
king kwam, schijnen niet voldoende afschrik
wekkend te werken, doordat ze te spoedig ver
geten worden. En wie daarna tegen dergelijke
ongewenschte verhoudingen waarschuwt, wordt
beschouwd als iemand, die op klaarlichten dag
spoken ziet.
En toch meenen wij, dat men er vroeg of laat
toe zal moeten" komen, de voornaamste openbare
ambten en particuliere betrekkingen van
halfopenbaar belang, zooals de Directie van de Neder
landsche Bank, onvereenigbaar te verklaren met
het soms niet eens altijd zeer lucratief, maar
steeds eenig risico met zich brengend commissariaat
van een naamlooze vennootschap.
In Spanje, waar het ook in dit opzicht misschien
wel eenigszins Spaansch" zal zijn toegegaan,
heeft het Hoofd van het Directorium een in de
door ons bedoelde richting, naar het schijnt, uiterst
drastischen maatregel genomen.
Bij ons zal de zaak eventueel op kalmer wijze
haar beslag krijgen. Indien zij al haar beslag ooit
krijgt op de wenschelijkheid waarvan te wijzen,
het doel dezer opmerkingen is.
NIC. WITSEN EN DE
ARMENISCHE DRUKKERIJ
Dr. J. Berg deelt mij ter aanvulling en
verbetering mede, dat in Amsterdam ter Univer
siteitsbibliotheek twee vertalingen van den brief
van Koning Artschillus aan Nicolaas Witsen
berusten, een Latijnsche en een Fransche, de
laatste met eenige verbeteringen door Witsen's
hand. De vertalingen heeft Witsen 8 Maart 1687
aan Gijsbert Cuper toegezonden die er om vroeg.
De Fransche vertaling verschilt in sommige
opzichten van die van Brosset, door mij 29 Decem
ber 1923 in De Amsterdammer" medegedeeld.
Duidelijker dan in de vertaling van Brosset
komt er in uit de bedoeling des Konings, om een
drukkerij op te richten ter daglicht brengen van
de Heilige Schrift die tot dien tijd verborgen was".
Het verschil tusschen dezen tekst en den door Wit
sen in zijn werk in 't Hollandsen medegedeelden,
is nog sterker en doet de vraag ook sterker op
rijzen, waarom Witsen uit den Hollandschen tekst
juist die zinnen heeft weggelaten die op den eigen
lijken inhoud van den brief licht konden werpen.
Ter beantwoording hiervan schijnen ook in Amster
dam geen gegevens te zijn en Dr. J. Berg oppert
ook maar als gissing dat Witsen deze zinnen uit
religieuze overwegingen weggelaten zou hebben.
Misschien wou hij niet weten, dat hij zijn medewer
king had verleend".
De vertaling, die Witsen aan Gijsbert Cuper zond,
verstrekt ook inlichting omrent de persoon die in
den brief van Koning Artschillus genoemd wordt.
Brosset noemt hem Baron von Wlar, terwijl inde
vertaling van Witsen de man als Baron Ketter
resident de cette cour" wordt genoemd. Dr. J.
Berg voegt hierbij den vollen naam: Johan Willem
von Ketter, resident van H. H. M. te Moscou.
Dr. J. Berg heeft mij ook er op attent gemaakt
en ik ben hem hiervoor zeer erkentelijk dat in
mijn stukje Armenisch en Georgisch geïdentifi
ceerd voorkomen. Inderdaad, ik heb de fout be
gaan, die men in de logica" a dicto simphiter
ad dictum secundum quid" noemt. Met het oude
geographische berip van Armeniëen met den
eenheid van het Koningsgeslacht der Bagratiden
voor de oogen heb ik de verschillende
volksstammn niet uit elkaar gehouden. Werpt mijn stukje
dus geen licht op de eigenlijke Armenische druk
kerij", het hoopt toch als bescheiden bijdrage van
GEHEELE WQDN
INRICHTING
DEN HAAG
NQDRDEINDE
een weinig bekenden kant in verband met den
Hongaarschen typograaf eenig licht te werpen
op den kultureelen toestand van Amsterdam in
de zeventiende eeuw en zijn machtigen,
hooggezienen burgemeester Nicolaas Witsen.
Prof. Dr. G. v o N A N T A L
HET A. N. V.
Van de gelegenheid, die u ons biedt om den
heer Ritter te antwoorden, zullen wij een sober
gebruik maken.
Nu hem is aangetoond, dat voor de herdenking
van het 25-jarig bestaan van het A.N.V. geen
Rijksgelden zijn gebruikt, maar uitsluitend vrij
willige bijdragen en toegangsprijzen, voegt hij
een nieuwe verdachtmaking aan de eerste toe,
door te beweren dat dit alles zou zijn opgesoupeerd,
hoewel hij als lid van het A.N.V. weet, dat de
maaltijd, waaraan ieder kon deelnemen, die er
voor betaalde, slechts het slot was van de her
denking, waartoe o.m. behoorden het
Mengelbergconcert, twee tentoonstellingen, een stamdag, een
schouwburgavond enz., die alle van groote
propagandistische waarde zijn gebleken. Behalve
den door hem uitgestooten wanklank hoorden wij
over de geheele herdenking maar n roep, waar
mee zeker allen instemden die ze hebben bij
gewoond.
Het zal hun, die het onverkwikkelijk optreden
van den heer Ritter tegenover het A.N. V. gevolgd
hebben, nu wel duidelijk zijn, dat hij een strijd
wijze volgt, die het ons onmogelijk maakt verder
met hem de degens te kruisen.
B.DE GAAY FORTMAN
Algemeen Secretaris-penningmeester
(Discussie gesloten. Red.)
HET NEDERLANDSCHE
CONSULAAT TE BRUSSEL
(De Nederlandsche Consul-Generaal te Brussel
verzoekt ons, de volgende rectificatie op te nemen
van hetgeen Ellen Forest, in het nummer van
22 December 1.1., over het consulaat te Brussel
schreef. Red.)
Op het Consulaat-Generaal te Brussel zijn in
het geheel slechts twee klerken" werkzaam,
welke beiden Nederlander zijn en geen Vlaamsch
kunnen spreken. De beweringen van Ellen Forest
moeten derhalve op een misverstand berusten.
De Consul-Generaal is voor iedereen te spreken.
Alleen worden bezoekers eerst ontvangen door
den kanselier, die in de meeste gevallen belang
hebbenden kan helpen (inlichtingen omtrent
paspoorten, formaliteiten tot vestiging enz.). Is
dit niet het geval en wenscht belanghebbende
den Consul-Generaal persoonlijk te spreken,
dan wordt aan zijn verzoek steeds voldaan en
dient de kanselier belanghebbende bij den
ConsulGeneraal aan.
Het groote aantal dagelijksche bezoekers en het
feit dat de Consul-Generaal voor een belangrijk
deel door werkzaamheden als Hoofd van de
Handeisafdeeling van het Gezantschap in beslag
genomen wordt, zijn oorzaak, dat niet iedereen
onmiddellijk in eerste instantie door dien ambte
naar zelf ontvangen kan worden."