De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 19 januari pagina 9

19 januari 1924 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND COMMISSARIATEN Nog in het afgeloopen jaar is de vacature in de Directie der Nederlandsche Bank, ontstaan door het overlijden van den heer Joost van Vollenhoven, vervuld; de nieuw-benoemde werd in tot oordeelen bevoegde kringen algemeen de aangewezen man geacht, n wegens zijn als chef van een groot particulier handelshuis verworven grondige kennis vanden goederenhandel" n wegens zijn overige capaciteiten en zijn persoonlijke eigenschappen. Maar, naar het schijnt, heeft deze gewenschte man als voorwaarde tot het aanvaarden van dezen toch ook door velen zeker begeerden post, de vergun ning bedongen, de talrijke door hem vervulde commissariaten aan te houden. Een paar dagen vóór de benoeming van den Directeur der Nederlandsche Bank werd bekend gemaakt, dat het Hoofd van het Provinciaal Be stuur van een onzer belangrijkste gewesten be noemd was tot Commissaris van een onzer groote Stoomvaart-Maatschappijen.' Wij zouden naar aanleiding van deze twee feiten een paar opmerkingen willen maken van algemeemn aard, die dus de door ons aangeduide personen geheel buiten discussie laten. Dat het waarnemen van commissariaten door een lid der Directie van de Nederlandsche Bank minst genomen in strijd is met den adat", kan wel hieruit blijken, dat op de thans in functie zijnde Directie de nieuw-benoemde Directeur treedt eerst in Mei in functie bestaande uit President, twee Directeuren en een Directeur-Se cretaris, voorzoover wij konden nagaan, slechts n commissariaat voorkomt: dat van een groote Hypotheekbank, door n der Directeuren der Nederlandsche Bank waargenomen; terwijl toch zij, die bekwaam geacht werden voor een plaats in het Directorium van onze centrale crediet-instelling ook wel voor het commissariaat in een groot aantal naamlooze vennootschappen in aanmer king zouden komen; gezwegen nog van den glans, die door hen langs het commissariaat op die naamlooze vennootschappen zou afstralen, waar op wij zoo aanstonds nog terugkomen. De reden, waarom men het waarnemen van commissariaten met het lidmaatschap van de Directie der Nederlandsche Bank in het algemeen niet vereenigbaar acht, ligt voor de hand. De Directie moet zelfs nooit ervan kunnen verdacht worden, in zich zelf tegenstrijdige belangen te vertegenwoordigen. Natuurlijk komen in mannen van zaken derge lijke tegenstrijdige belangen herhaaldelijk te samen. Maar dat zijn dan of hun eigen belangen of althans belangen van particulieren. Bij de Nederlandsche Bank is echter ook een uiterst gewichtig openbaar belang betrokken: ons nationaal crediet. Wij keeren nu weer terug tot onze hoogste pro vinciale autoriteit, commissaris dus in dubbele functie. Indien hij bij zijn onmiddJlijken ambts voorganger naar diens ervaringen met het com missariaat van een naamlooze vennootschap geïn formeerd had, zou het resultaat daarvan allicht niet bemoedigend geweest zijn. Men herinnert zich nog het rapport over een in deconfiture geraakte levensverzekeringsmaatschappij. En gaan wij nog iets verder terug, dan herinne ren wij ons den tragischen stoet van aanzienlijke personen, commissarissen der koningin, oud-mi nisters, den hoogsten rechterlijken ambtenaar in den lande, enz., die als commissarissen eenerfinantieele instelling in het tegen de directeuren daarvan gevoerd strafproces moesten komen ge tuigen. Achteraf is het, zooals steeds, zeer gemakkelijk aan te geven, hoe de controle, hoe het beleid van commissarissen hadden moeten wezen, om derge lijke catastrofen onmogelijk te doen zijn. Maar in het algemeen kan men zeggen, dat geen systeem van controle tegen handig gepleegde on eerlijkheid opgewassen is. Dit is reeds een reden, waarom een groep personen dit risico, dat hun goede trouw bedrogen wordt en zij, hoe zijdelings en hoe onschuldig ook, in een financiëelen de bacle of een finantiël schandaal betrokken worden, niet op zich behoort te nemen, n.I. zij, die behalve hun eigen goeden naam en hun eigen of althans particuliere belangen, ook de waardig heid van het door hen bekleede min of meer open bare ambt of openbare belangen daarbij op het spel zouden zetten. Het is natuurlijk begrijpelijk, dat in gewichtige openbare functies vaak zeer bekwame menschen aangetroffen worden, wier inzicht, kennis en ervaring ook voor een naamlooze vennootschap groote waarde zouden kunnen hebben. Maar daartegenover maken weer de door hen bekleede functies en de glans, die daarvan afstraalt, hen voor een naamlooze vennootschap nog meer begeerenswaard; zij brengen bij hun huwelijk met de naamlooze vennootschap als bruidsschat ook nog een stukje openbaar gezag of openbaar belang mee. En het valt niet te ontkennen, dat tegenover de groote massa een raad van commissarissen met klinkende namen of van hooge officieele positie voor een naamlooze vennootschap een reclame middel van den eersten rang is. Het staat natuurlijk ieder vrij, zijn al of niet klinkenden naam aan eenige zaak te verbinden, zoo dit hem goeddunkt. En indien iemand uit de zakenwereld" zijn daarin verworven prestige meebrengt in de zaak, waarvan hij Commissaris wordt, gaat dit hem alleen of daarnaast slechts zijn lastgevers aan. Maar de samenkoppeling van een functie van openbaar belang met het behartigen van particu liere belangen van anderen is niet alleen een priv zaak, maar raakt ook het openbaar belang. Kwade ervaringen, als waaraan wij herinnerden, waarbij de persoonlijke integriteit der betrokken commissarissen in het geheel niet in verden king kwam, schijnen niet voldoende afschrik wekkend te werken, doordat ze te spoedig ver geten worden. En wie daarna tegen dergelijke ongewenschte verhoudingen waarschuwt, wordt beschouwd als iemand, die op klaarlichten dag spoken ziet. En toch meenen wij, dat men er vroeg of laat toe zal moeten" komen, de voornaamste openbare ambten en particuliere betrekkingen van halfopenbaar belang, zooals de Directie van de Neder landsche Bank, onvereenigbaar te verklaren met het soms niet eens altijd zeer lucratief, maar steeds eenig risico met zich brengend commissariaat van een naamlooze vennootschap. In Spanje, waar het ook in dit opzicht misschien wel eenigszins Spaansch" zal zijn toegegaan, heeft het Hoofd van het Directorium een in de door ons bedoelde richting, naar het schijnt, uiterst drastischen maatregel genomen. Bij ons zal de zaak eventueel op kalmer wijze haar beslag krijgen. Indien zij al haar beslag ooit krijgt op de wenschelijkheid waarvan te wijzen, het doel dezer opmerkingen is. NIC. WITSEN EN DE ARMENISCHE DRUKKERIJ Dr. J. Berg deelt mij ter aanvulling en verbetering mede, dat in Amsterdam ter Univer siteitsbibliotheek twee vertalingen van den brief van Koning Artschillus aan Nicolaas Witsen berusten, een Latijnsche en een Fransche, de laatste met eenige verbeteringen door Witsen's hand. De vertalingen heeft Witsen 8 Maart 1687 aan Gijsbert Cuper toegezonden die er om vroeg. De Fransche vertaling verschilt in sommige opzichten van die van Brosset, door mij 29 Decem ber 1923 in De Amsterdammer" medegedeeld. Duidelijker dan in de vertaling van Brosset komt er in uit de bedoeling des Konings, om een drukkerij op te richten ter daglicht brengen van de Heilige Schrift die tot dien tijd verborgen was". Het verschil tusschen dezen tekst en den door Wit sen in zijn werk in 't Hollandsen medegedeelden, is nog sterker en doet de vraag ook sterker op rijzen, waarom Witsen uit den Hollandschen tekst juist die zinnen heeft weggelaten die op den eigen lijken inhoud van den brief licht konden werpen. Ter beantwoording hiervan schijnen ook in Amster dam geen gegevens te zijn en Dr. J. Berg oppert ook maar als gissing dat Witsen deze zinnen uit religieuze overwegingen weggelaten zou hebben. Misschien wou hij niet weten, dat hij zijn medewer king had verleend". De vertaling, die Witsen aan Gijsbert Cuper zond, verstrekt ook inlichting omrent de persoon die in den brief van Koning Artschillus genoemd wordt. Brosset noemt hem Baron von Wlar, terwijl inde vertaling van Witsen de man als Baron Ketter resident de cette cour" wordt genoemd. Dr. J. Berg voegt hierbij den vollen naam: Johan Willem von Ketter, resident van H. H. M. te Moscou. Dr. J. Berg heeft mij ook er op attent gemaakt en ik ben hem hiervoor zeer erkentelijk dat in mijn stukje Armenisch en Georgisch geïdentifi ceerd voorkomen. Inderdaad, ik heb de fout be gaan, die men in de logica" a dicto simphiter ad dictum secundum quid" noemt. Met het oude geographische berip van Armeniëen met den eenheid van het Koningsgeslacht der Bagratiden voor de oogen heb ik de verschillende volksstammn niet uit elkaar gehouden. Werpt mijn stukje dus geen licht op de eigenlijke Armenische druk kerij", het hoopt toch als bescheiden bijdrage van GEHEELE WQDN INRICHTING DEN HAAG NQDRDEINDE een weinig bekenden kant in verband met den Hongaarschen typograaf eenig licht te werpen op den kultureelen toestand van Amsterdam in de zeventiende eeuw en zijn machtigen, hooggezienen burgemeester Nicolaas Witsen. Prof. Dr. G. v o N A N T A L HET A. N. V. Van de gelegenheid, die u ons biedt om den heer Ritter te antwoorden, zullen wij een sober gebruik maken. Nu hem is aangetoond, dat voor de herdenking van het 25-jarig bestaan van het A.N.V. geen Rijksgelden zijn gebruikt, maar uitsluitend vrij willige bijdragen en toegangsprijzen, voegt hij een nieuwe verdachtmaking aan de eerste toe, door te beweren dat dit alles zou zijn opgesoupeerd, hoewel hij als lid van het A.N.V. weet, dat de maaltijd, waaraan ieder kon deelnemen, die er voor betaalde, slechts het slot was van de her denking, waartoe o.m. behoorden het Mengelbergconcert, twee tentoonstellingen, een stamdag, een schouwburgavond enz., die alle van groote propagandistische waarde zijn gebleken. Behalve den door hem uitgestooten wanklank hoorden wij over de geheele herdenking maar n roep, waar mee zeker allen instemden die ze hebben bij gewoond. Het zal hun, die het onverkwikkelijk optreden van den heer Ritter tegenover het A.N. V. gevolgd hebben, nu wel duidelijk zijn, dat hij een strijd wijze volgt, die het ons onmogelijk maakt verder met hem de degens te kruisen. B.DE GAAY FORTMAN Algemeen Secretaris-penningmeester (Discussie gesloten. Red.) HET NEDERLANDSCHE CONSULAAT TE BRUSSEL (De Nederlandsche Consul-Generaal te Brussel verzoekt ons, de volgende rectificatie op te nemen van hetgeen Ellen Forest, in het nummer van 22 December 1.1., over het consulaat te Brussel schreef. Red.) Op het Consulaat-Generaal te Brussel zijn in het geheel slechts twee klerken" werkzaam, welke beiden Nederlander zijn en geen Vlaamsch kunnen spreken. De beweringen van Ellen Forest moeten derhalve op een misverstand berusten. De Consul-Generaal is voor iedereen te spreken. Alleen worden bezoekers eerst ontvangen door den kanselier, die in de meeste gevallen belang hebbenden kan helpen (inlichtingen omtrent paspoorten, formaliteiten tot vestiging enz.). Is dit niet het geval en wenscht belanghebbende den Consul-Generaal persoonlijk te spreken, dan wordt aan zijn verzoek steeds voldaan en dient de kanselier belanghebbende bij den ConsulGeneraal aan. Het groote aantal dagelijksche bezoekers en het feit dat de Consul-Generaal voor een belangrijk deel door werkzaamheden als Hoofd van de Handeisafdeeling van het Gezantschap in beslag genomen wordt, zijn oorzaak, dat niet iedereen onmiddellijk in eerste instantie door dien ambte naar zelf ontvangen kan worden."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl