De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 26 januari pagina 1

26 januari 1924 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Zaterdag 88 Januari A°. 1924 l DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. W. KERN K A MP Redacteuren: H. BRUGMANS, HERMAN HEYERMANS, TOP NAEFF en G. NOLST TRENIT Secretaris der Redactie: C. F. VAN DAM UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prjjs per jaargang f 10. b(l vooruitbetaling. Per No. f 0.25 Redactie en Administratie : Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentlën f 0.75 per regel Dispositiekosten 20 cent DE MINISTERIEELE VERANTWOORDE LIJKHEID VERDOEZELD Toen wij hier, twee weken geleden, over Verplaatsing van ver antwoordelijkheid" schreven, spraken wij aan het slot van dat ar tikel de hoop uit, dat bij de eerste ontmoeting tusschen Kabinet en Kamer het vraagstuk van de ministerieele verantwoordelijk heid de debatten zou beheerschen. Die verwachting is niet vervuld. De Regeeringsverklaring vermeed het stekelige onderwerp. Maar daarna kwam de Kamer aan het woord. En die zou, zoo mocht men aannemen, den voorzitter van den Ministerraad wel noodzaken om uit den hoek te komen. Inderdaad heeft de heer Ruys, in antwoord op de gemaakte opmerkingen, nog iets meer gezegd dan in de Regeeringsverklaring was medegedeeld. Wij aarzelen zelfs niet, de korte redevoering, waarmede hij voor de eerste maal aan het debat deelnam, als het belangrijkste moment daarvan te beschouwen. En wel om deze passage: Evenmin als hangende de crisis het Kabinet betrokken is ge weest bij hetgeen toen geschiedde, is het gemoeid geweest in het geen onmiddellijk voorafging aan het gebeurde op 7 Januari. Het heeft eenvoudig de mededeeling ontvangen, dat de vorming van een nieuw Kabinet niet mogelijk was gebleken en de Koningin zich dientengevolge genoodzaakt zag het verzoek om ontslag niet in te willigen". Hieruit zou men moeten afleiden, dat het Kabinet-Ruys zelf zich niet gehouden acht de juistheid van de meening te verdedigen, dat er geen andere uitweg overbleef dan de bestendiging van het zitting hebbende ministerie. Immers: het was onkundig van de onderhandelingen, die gevoerd zijn door de verschillende personen, aan wie de taak van de Kabinetsformatie was opgedragen; het had geen adviezen daaromtrent gegeven en zich onthouden van elke poging om invloed uit te oefenen op het beloop der crisis; het wist dus van niets. Op 7 Januari krijgt het eenvoudig de mededeeling", dat de vorming van een nieuw Kabinet onmogelijk is gebleken. Zonder zich verantwoordelijk te stellen voor de ge grondheid van die meening, aanvaardt het den feitelijken inhoud daarvan en besluit, dat het zich niet kan onttrekken aan den plicht, de verantwoordelijkheid te blijven dragen. De verantwoordelijkheid waarvoor? voor de regeeringstaak, die het, zoolang het nog aanblijft, zal vervullen; niet voor de weigering van het ontslag; daarover was immers, blijkens de eigen woorden van den heer Ruys, geen overleg gepleegd tusschen Kroon en ministers; daarvoor kon het Kabinet dus, geen verantwoor delijkheid op zich nemen. In overeenstemming met deze houding, had de minister aan de heeren Troelstra en Schaper, die de vraag hadden gesteld: was de vorming van een ander Kabinet bepaald onmogelijk? ten antwoord gegeven, dat hij hen op dezen weg niet wenschte te volgen, m.a.w. dat hij zich niet verplicht achtte, het bevestigend antwoord op deze vraag te verdedigen. Al heeft men het volle recht zulk een houding in strijd te achten met goede constitutioneele gebruiken," een zekere consequentie valt er niet aan te ontzeggen: wij wisten van niets; ons is alleen medegedeeld enz.; verg dus niet van ons, dat wij de juistheid van de conclusie verdedigen, die in die mededeeling uit het beloop van de crisis wordt getrokken. Alleen maar men moet dan de goedheid willen hebben te vergeten, wat een paar dagen tevoren door denzelfden minister in de Regeeringsverklaring was verkondigd. In dat stuk waren twee redenen genoemd voor het aanblijven van het Kabinet-Ruys: lo. de gebleken onmogelijkheid om een nieuw ministerie te vormen; 2o. de schade, die het land zou lijden door een langer slepend blijven van de crisis. Voor die Regeeringsverklaring draagt het Kabinet-Ruys de verantwoordelijkheid. Zijn woordvoerder behoort de deugdelijk heid van de motieven, die daarin worden aangevoerd voor liet aanblijven van het Kabinet, te verdedigen tegen kritiek. Een van de motieven was: de onmogelijkheid om een ander ministerie samen te stellen. Wat doet nu echter de voorzitter van den ministerraad, wanneer in de Kamer twijfel wordt uitgesproken, of wel alle wegen zijn in geslagen, die tot een andere oplossing van de crisis hadden kunnen leiden dan de thans gevondene? Dan weigert hij, de heeren Troelstra en Schaper op dit pad te volgen"; dan beroept hij er zich op, dat het Kabinet van niets wist"; dan verschuilt hij zich er achter, dat de ministers ,,een voudig de mededeeling hebben ontvangen" van de onmogelijk heid o ra een nieuw Kabinet te vormen. Met andere woorden: de Regeeringsverklaring vloekt met wat minister Ruys later bij het Kamerdebat zeide. De Regeeringsverklaring is opgesteld, alsof het Kabinet-Ruys zooals had behooren te geschieden gevolg had gegeven aan een verzoek, om op de indiening van zijn ontslag terug te komen,. en door de inwilliging van dat verzoek zelf de verantwoordelijk heid had aanvaard voor de deugdelijkheid van de redenen, die het motiveerden. Daaruit zou dan zijn plicht voortgevloeid zijn, om, tegenover in de Kamer geuiten twijfel, de onmogelijkheid van de vorming van een ander ministerie te verdedigen. Bij het debat in de Kamer echter is de Minister vergeten, wat hij zooeven heeft gezegd. Hij weigert daar een antwoord te geven op vragen, die volkomen terecht werden gesteld, omdat de Re geeringsverklaring immers de bedoelde onmogelijkheid als eene der redenen en de voornaamste had genoemd, waarom het Kabinet was aangebleven. Het blijkt nu, dat hij deze reden niet zelf bedacht heeft. Zij is hem eenvoudig medegedeeld". Hij heeft dat zinnetje maar afgeschreven het is zijn eigen werk niet ! Een scholier moet het beztiren, als hij erop betrapt wordt, geen eigen werk in te leveren. Maar minister Ruys is er in de Kamer genadig afgekomen. Veel genadiger dan hij verdiende. En buiten de Kamer? Alleen de Nieuwe Rott. Courant heeft, in een bondig vertoog, het ministerie zijn schuil gaan achter de Kroon en zijn verdoezelen van het begrip der ministerieele verantwoordelijkheid scherp verweten. Maar overigens? Het volk bekommert zich niet over zulke kwesties. Nu niet, zoomin als vroeger. In de jaren 1866?68 liepen de golven van den politieken strijd in Nederland hoog, om een soortgelijk vraagstuk. In zijn helaas! onvoltooide studie Dertig jaren uit onze geschie denis (1863?1893)" schrijft W. H. de Beaufort daarvan: met hoeveel felheid en verbittering deze strijd ook in de Tweede Kamer is gevoerd, buiten die Kamer bracht hij slechts beroering in de aan het Parlement en de Regeering naast verwante kringen; het volk liet hij tamelijk koel". Wat dat laatste betreft, is alles dus bij hetzelfde gebleven. Maar in de Kamer? In 1867 en '68 sprongen Thorbecke en zijn medestanders in de bres ter verdediging van het beginsel der ministerieele verant woordelijkheid; het is sedert niet meer aangerand. Indien 1924 later bekend zal staan als het jaar, sinds wanneer het beginsel van de ministerieele verantwoordelijkheid meer en meer is verdoezeld, zal dat mede te wijten zijn aan het slappe verzet van die vrijzinnige fractie in de tegenwoordige Kamer, die elkaar anders den naam van Thorbecke's geesteskinderen plegen te betwisten. KERNRAMP

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl