Historisch Archief 1877-1940
DE'-AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEÖERLAND
No. 2432
DE STERKE MAN
Teekenlng voor de Amsterdammer" door Jordaan
Bij de wederintrede van 't ministerie Ruys, was de heer Colijn niet aanwezig !" (Dagbladbericht)
l
l
VAN MARIONETTEN EN
SPROOKJES
door
SAMUEL FALKLAND
IV
DE MAN ZONDER TRANEN.
rootmoeder
allesDien nacht sliep alleen de gestorven grootm<
in de schuwe stilte van 't
huisje-in-denbeglimlachenden-maanschijn.
't Was 'n rust, zooals r' zelfs niet geweest,
toen vader zoo heel erg ziek was.
De slinger van de groote klok in de gang hing
als 'n slapende uil, omdat moeder's hand 'm bij
't zware en ernstige slaan aan had geraakt, en
nu keken de koopren gewichten de koperen
slingerschijf aan, of ze wouen weten waarom 't
loome tiktak ineens heen was gevlucht.
Boven, achter 't luikje van de koekoekklok,
hunkerde 't oolijk vogeltje, of de radertjes in
z'n huisje niet in beweging zouen komen, en
of-ie den tijd niet mocht afroepen.
Maar als 'r 'n doode in huis was dat was 't
recht van 'n doode moesten 'r geen
hinderlijkopdringende geluiden naar den mond zonder
adem, 't hart zonder deining, 't hoofd
leeg-vandroom, aanstuwen.
'r Waren dingen, waarmee grootmoeder veel
gepraat had, dingen, die in vergeelde papieren
leien bewaard, planten jdie ze eiken avond zelf
in 'r kamertje water gaf en met nooit pijn-doende
vingers verzorgde, 'r waren ouwe vrienden, die
haar bij elk woord begrepen, en alleen haar
met 'n knipoogje, 'n herinnerings-staren, 'n gretige
luistering beantwoordden en die' zwegen nu
vanzelf, onthutst, verdrietig, met 'n vermoeidheid
of ze uren en uren geweend hadden maar de
klokken en de kanarie en de spiegel kenden die
zwijgende deernis niet die moesten gedwongen
worden 'niet als altijd te praten en als altijd te
kijken.
De maan omdampte 't huisje, deed wat de
papaveren zon had gedaan, beklom de
boomtoppen met 'r schuimende toorts, bedauwde de
wieglend-sluimerende blaeren, lichtte de donkere
schuilplekken onder heesters, kornoelje
enwegedoorn, of ze met 'r lantaarn spartlende wurmen
wou vangen, bij, en door 't geluwend-wit van de
neergelaten gordijnen, langs de knikkebollende
klimop- en wingerd-schaduwtjes, koekeloerde ze
nieuwsgierig, verwonderd en glimlachend, naar de
open oogen van de levenden, en de gesloten van
de doode grootmoeder.
'r Waren vierx dakkamers, met ieder 'n
blauwgroenig venster, en in leder 'n bed.
't Jongetje lei met de mane-sluiers-te spelen,
liet ze langs z'n zilver-tintlende, wazig-doorzichtige
vingertjes glijden, dacht over de wonderen van
den dag en 't ivoren gelaat van de vrouw met
de kartlende sneeuwharen, die 'm niet genacht
had gekust.
't Meiske, bang om wat ze gezien en gehoord
had, bang voor 't bleeke maansgezicht, dat door
'n gordijnspleet telkens weer binnen-loerde, 't
boek zag, dat ze stilletjes mee had genomen, de
kleertjes, die ze niet op had gevouwen, de
gedachtetjes, die ze in 't kleine hoofd heel-ver-weg wou
verbergen, en de gruwelijke spin in den hoek
bij den balk met z'n twee wijd-open oogen
't meisje, dat 'n paar keerangstig-zacht,,Moes!"
had geroepen, lag onder 't dek, en sliep niet in,
omdat ze de stilte zonder klokke-gebam en
zonder koekoekgeroep als 'n hardop bij 'r bedje
aanstappende vreemde onderging.
Moeder, een kamer, verder, hield de vochtige
oogen stijf dicht, vouwde de handen en bad, en
als 't gebed uit 'r tobbend-moe hoofd verdoolde,
't gelaat van de oude vrouw dicht bij 't hare
bewoog, ze déin 't maanMcht vervloeiende
zilverharen zag, terwijl ze toch wist, dat ze 'r
wimpers zoo straf had gesloten, dat 'r geen
binnen-sluipen mogelijk was, zei ze: als ik
niet goed voor je ben geweest, omdat ik zooveel
van hém houd, die toch jouw zoon is, dan was
't moeder, omdat 'k 't niet hebben kan, dat 'r
nóg iemand in z'n leven bestaat.... Maar je
heb 'n rustigen ouden dag gehad en ik dee
m'n best...."
Dan ineens, voelend an 'r gevouwen handen,
dat ze 'r eigen gebed had gestoord, lag ze opnieuw
met preevlende lippen in 't uitbundig-plassend
maanlicht, dat de ledige plek naast 'r bescheen.
De man waakte in de vierde kamer. Daar
bekeek de maan de vergeelde paperassen in de la
van de kast, 'n bundeltje brieven, verstrengeld
in 'n bruidslint, 'n gouden zegelring, boeken en
snuisterijen, bewaard en betast, vertroeteld en
bekust, of elk flardje, elk brokje, elk doosje de
wezenstrekken van iets dat geschaterd, gestoeid,
diepsf-geleefd had, droeg.
'n Lieve dingen, als 'r rondom dat sterfbed
kwamen getrippeld!
Ze scheen pas in 'r schatkamer van moeder
tjes-herinneringen, toen ze 'r zoon wachtte, en
met keurige, hand in hand dansende letters,
aanteekeningen van alles had gehouen, te hebben
gezocht.
Want de oude reukdoos met de
jeugd-kostbaarheden, die ze aan 'r kleinkinderen wel 'ns had
laten zien de verbogen zilveren rammelaar,
'n hard-geworden klein-Duimpje-schoen, 'n
doddelig-blond kluwentje haar, 'n gevlochten papieren
matje en 'n' peuterig melktandje, nu in gele
vezels gesplinterd die doos, op 'r kraambed
gekregen met 't reuk-wonder uit die dagen, lag
boven in de geopende la of ze 't pas had
bekeken misschien met de gedachten, dat de
groot geworden zoon van 'r weg zou worden
geruktOp 'r sterfbed, 't plotselinge, in den hier
aarz'lenden maanschijn, die als teer-neevlende wierook
'n aanslag van paars en licht-violet om 'r heen
scheen te weven, lag ze zoo vreugdelijk-stil, zoo
uitgerust en tevreden, dat tot zelfs de geluidlooze
gedachten van den man in den stoel, van 'r op
't maan-blanke kussen met 't marmer gelaat,
en 'r door glimlach omspoelde vingers op 't dek,
hulploos weer-keerden.
,,Je was alles voor me, toen 'k 'n kleine jongen
was", zei de man met haar sprekend, terwijl-ie
de oogen sloot, omdat 'n doode ook naast 't
verstarde lichaam her-leeft: je heb me in je armen
gedragen, als 'k bang voor schaduwen "was, me
verteld van de maan en de sterren, van God en
de engelen, me alles geleerd wat je wist, jij lieve,
trouwe, gezegende moederziel, jij goeie vriendin,
die niets voor jezelf ooit verlangde, jij prachtige
moeder, die me je oogen, je hart, je adem schonk.. "
Ik heb haar genomen", sprak de Dood bij
't bed en de paars-dampende maanschijn
verkilde of 'r 'n wolk langs 't venster schoof:
.,omdat je je woord heb gebroken...."
Ik heb geen tranen gestort", verweerde de
man zich, wild opspringend, en z'n stem klonk
zoo dor als in 't uur, toen-ie zelf meende testerven.
Je liegt!" zei de Dood: je liegt en je weet dat
je liegt. Je zag niets door je tranen, toen ze je
aan tafel kusten, en mijn schaduw op 't
raamgordijn bewoog...."
Dat heb ik niet! Zoo waar ik hier sta, durf
ik te zweren...."
Trek 't kleed van den spiegel", zei de Dood,
en z'n hand bedrukte den wijkenden schouder:
en bekijk je eigen gelaat...."
Toen zag de man in 't gillend licht van de maan,
in de krijsching van 't bevende glas, 'n lijkwit
gezicht, nog witter dan dat van de vrouw op 't
bed en terzij van de gespalkte pupillen, tusschen
de trillende hagen der wimpers, weken twee
vluch' tende tranen.
Ik heb niet om mijn moeder geweend",
ontkende-ie driftig en z'n laf-ruwe hand sloot de knar
sende la.
,,Denk aan je gelofte!" maande de Dood.
Wat was dat, vader?", vroeg 'n kinderstem
achter 't schot.
Niets, m'n jongen," sprak de man heesch.
(Wordt vervolgd)
VANNELLCSVARINAS
GOUDZEGEL
5O ets. per Pakje.
R
l i.