De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 26 januari pagina 4

26 januari 1924 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2432 HET DAM-VRAAGSTUK S «s» 'j i, De oud-Wethouder van Publieke Werken van Amsterdam, Mr. Z. van den Bergh, wijdde aan dit voor de hoofdstad zoo gewichtig vraagstuk eenige belangrijke beschouwingen 1). Deze publicatie geeft ons aanleiding op onze vroeger in ,,de Groene" verschenen studies in 't kort terug te komen, om . enkele der daarin aangestipte cardinale punten na der in 't licht te stellen. Alvorens daartoe over te gaan, votge hier echter allereerst een beknopte saamvatting van Mr. van den Bergh's zaaklijk betoog. Het hoofddoel ervan is, duidelijk aan te toonen, dat de Gemeente zelf moreel verplicht is, het ge bouw op het Midden-damterrein te stichten, en dit dus niet aan particulier initiatief mag overgelaten worden. Schrijver merkt hieromtrent op: Het is dunkt mij duidelijk, dat wij te doen heb ben met een geval, dat ons buitengewone verplich tingen oplegt. Het geldt het hoofdplein der hoofd stad. En het geldt n gebouw, dat beslissend zal zijn voor den totaal-indruk van den Dam. Het zijn wel zeer hooge architectonische en welstandseischen, die aan dit gebouw moeten wor den gesteld. Maar dan is het niet moeilijk in te zien, dat men hier niet den gewonen gang van zaken kan volgen, niet den gegadigden kan vragen, wat zij er willen zetten, om daarna hetgeen de ondernemer wil bouwen nog zooveel mogelijk pasklaar te maken voor wat hier wordt vereischt. Dan toch wordt de bestemming vastgelegd door den ondernemer, voor wien richtsnoer moet zijn: zijn zaak doen slagen. Langs dien weg komt men er niet, omdat dan de utiliteitseischen der onderneming steeds zullen overheerschen. Indien echter de gemeente moet blijven beslis sen, wat er met dat gebouw en wat er in dat gebouw zal geschieden, dan mag zij dezen grond niet verkoopen. Mag ik mijn opvatting van den gang van zaken door een voorbeeld toelichten? Er wordt bijv. uitgemaakt, dat het allerbeste wat daar geplaatst kan worden is: een voornaam «afé. Dan moet dat allerbeste er komen. Moet dat ?caféuit aesthetische gronden bijvoorkeur een terras hebben, dan moet dat terras er komen. De afmetingen van het gebouw zullen dan worden vastgesteld geheel overeenkomstig de architecto nische eischen waaraan voldaan moet worden om ?van den Dam een goed geheel te maken" Vervolgens zet Mr. van den Bergh uitvoerig de Mogelijkheden uiteen, welke bestaan, zoo de ge meente aan zijn en veler wensen voldoet door het bouwwerk zelf te stichten; en hij wijst er daarbij op, dat de gegadigden voor de exploitatie ervan onge twijfeld veel talrijker zullen zijn, indien zij slechts geld noodig hebben voor die exploitatie en niet voor het stichten van het gebouw zelf. En hij voegt hieraan toe: Komen er bij het caféwinkelruimten beschik baar (zooals in een der aantrekkelijke plannen ont worpen zijn), dan zullen zij op dezen stand zeker de huur sterk doen stijgen." Onze ruimte laat niet toe, het belangrijk artikel van den oud-Wethouder verder te volgen. Hier zij dus nog slechts de slotsom vermeld, waartoe hij aan 't eind komt: Een gemeentebestuur dat op het hoofdplein der stad een stuk grond bezit, een heele zijde van dat plein beslaande en gelegen tegenover een his torisch bouwwerk, thans Koninklijk Paleis, dit gemeentebestuur geve zich wel rekenschap van de aan dat bezit verbonden verplichtingen, waarvan de historie verantwoording zal vragen. Van het gebouw dat hier verrijzen zal, mag noch de be* stemming noch de architectuur worden beheerscht door de utiliteits-eischen eener onderneming. En evenmin door het aantal der zilverlingen die als canon kunnen worden binnengehaald. Wil men in deze het ideëele niet door het De Beurs te Amsterdam (prent door Boltius Bolsneck) De Korenbeurs te Amsterdam materieele laten verdringen, dan behoort dit ge bouw door de gemeente zelf te worden gesticht en behoort het een schepping te worden van een onzer eerste bouwmeesters". Tot zoover de oud-Wethouder. We vergelijken onze hoofdstad in verschillende opzichten gaarne met die van België. Mogen we in verband met het bovenstaande even aan het bericht herinneren, dat in de pers kortgeleden de ronde deed? DE GROOTE MARKT TE BRUSSEL. Het gemeentebestuur dezer stad heeft een crediet van 100.000 francs uitgetrokken voor het restaureeren van twee historische gevels, gelegen aan de op dit plein uitkomende Boterstraat. Het betrof hier slechts de doorkijken" van het plein af in een der er op uitloopende straten." We teekenden bij dit bericht toen aan: Het is ons niet bekend, of alle lezers het wel weten, dat de voorgevels van al de huizen van dit beroemde plein aan de stad Brussel zelf behooren? Zij heeft ze namelijk een goede dertig jaar geleden aangekocht om de schennende hand van niets ontziende particulieren, waar het hun eigen belang betreft, voor altijd onmooglijk te maken. Ondanks de slechte tijden gaat blijkens boven staand bericht deze kunstzinnige stad met haar goede werk voort. (Toen de stad indertijd alle voorgevels aankocht, waren er reeds een 5-tal van totaal verknoeid. Deze werden voor de voorlaatste Brusselsche Wereldtentoonstelling gerestaureerd). Het zou naief zijn hier te constateeren, dat we het met Mr. van den Bergh's betoog volkomen eens zijn! In zijn artikel roert hij eveneens het vraagstuk van beneden-winkelruimten en een cafémet daar voor gelegen terras aan, gelijk door ondergeteekende voor eenigen tijd in de Groene" voorgesteld werd. Dit laatste geeft aanleiding op een der voor naamste, hiermede direct verband houdende pun ten nog even terug te komen. N.l. op de voor deze winkelruimten geprojecteerde overdekte open galerij. We wezen er reeds eerder op, dat Amsterdam 'n paar uitstekende voorbeelden van dergelijke galerijen bezit: die achter het Paleis voor Volks vlijt (gezegende naam !) en die in de Raadhuis straat. De eerste ligt nagenoeg geheel bezijden het directe verkeer; en toch wordt zij goed bezocht. Men zou eens ondervonden hebben, hoe enorm het winkelbezoek daar wezen zou, indien zij meer in 't Centrum der stad gelegen ware. De Raadhuisgalerij is eveneens een welkom accent in een straat die overigens meer voor 't snel verkeer bestemd is. Deze beide vlak voor de hand liggende voorbeel den illustreeren uitmuntend het praktische van dergelijke open galerijen. Bovendien dient erop gewezen, hoe goed de winkel-etalages daarbij ver licht zijn. Van luchtweerspiegelingen en den voor winkels dikwijls zoo néfasten zonnestand hebben zij veel minder dan de direct aan de open straat gelegene te lijden. En hoe aangenaam en rustig zijn zij niet voor 't koopend publiek; hoc geven zij niet tevens welkome schuilplaats bij sneeuw en regen ! Vooral op het Dam-terrein zal de door ons geprojecteerde open, halvemaanvormige galerij van groot nut zijn, daar zij bij slecht weer tevens tot toevluchtsoord der vele wachtende trampassa giers kan dienen. Hierbij dient gewezen op het groote nut van dergelijke galerijen, gelijk dat in andere landen en vooral in Zwitserland, Frankrijk, Italië, duidelijk aan den dag treedt. Daar het daglicht in dergelijke landen over 't algemeen natuurlijk veel krachtiger is dan hier, kunnen galerijen daar ook in aanmerkelijk smallere straten toepassing vinden. Naast dit verschil bestaan echter ook vele punten van overeenkomst; hetgeen veroorzaakte, dat ook in Noordelijke lan den reeds in de Middeleeuwen en zelfs veel later nog vooral aan openbare gebouwen (stadhuizen, kerken, markthallen, enz.) overdekte open galerijen toegepast werden. Maar we behoeven naar voorbeelden niet te zoeken ! (Zie de illustraties). Zoo bezat het oude afgebrande Raadhuis op den Dam een gedeelte open galerij; eveneens was het geheele middengedeelte der voorzijde van het hui dige Raadhuis-Paleis oorspronkelijk open. De vroegste Beurs op den Dam was een zeer luchtig" bouwwerk. Enz. Volmaakt begrijpelijk is 't, dat men in ons kli maat in later eeuwen meer de ingeslotenheid" begon te betrachten. ,,Die binnen binnen, binnen binnen", werd het parool. Jammer echter, dat men daarna te vél aan warmhouden" begon te hechten. Open galerijen en passages oefenden, toen zij in de laatste helft der 19de eeuw hier weer toepassing begonnen te vinden, in hun gemoderniseerden vorm wederom groote aantrekkingskracht op het publiek. Immer waren zij welkom, een echte verrassing, ja een gebeurtenis in elke Hollandsche stad waar zij tot stand kwamen. En we gelooven, dat dit thans nog zoo is. (Dat er enkele mislukten, is niet het gevolg van het denkbeeld zelf, doch van onoordeelkundige of te benepen uitvoering. In hoofdzaak was het dan aan den slechten lichttoevoer te wijten). Met recht moet men zich echter afvragen, waar om er niet veel meer tot stand kwamen? Het antwoord is zeer eenvoudig: in ons klimaat met zijn overtollig aantal grauwe dagen wordt sterk aan dien lichttoevoer gelaboureerd; hetgeen, waar deze te wenschen laat, het goede in den opzet totaal"vernietigt. Een groot aantal overdekte galerijen in onze stadscentra aanbrengen, gaat nu eenmaal nietdaar de straten daartoe te smal zijn en achteruit zetting der gevels te kostbaar worden zou. Ziehier de uitsluitende oorzaak der beperkte toepassing de zer in alle opzichten toch zoo praktische bouwwijze. Hieruit volgt echter: Dat, waar in de Centra stratenverbreeding of pleinverruiming voor een enkele maal tot stand komt, deze gelegenheid tot het stichten der zoo gewenschte ga lerijen met beide handen dient aangegrepen te worden. En dit geldt dan natuurlijk op de eerste plaats voor het Midden-Damterrein, zoo de hier ontvouw de planindeeling en bebouwingswijze eindelijk in gang vinden mochten. Wat de aesthetische kant van 't vraagstuk be treft, kunnen we kort zijn. Terecht werd van verschillende zijden er mis noegen over uitgesproken, dat de Dam nog meer winkel-etalages dan hij thans reeds bezit, rijker worden zou. Overdekte galerijen nu bieden het voordeel, dat zij de etalages, van het plein af gezien, op den achtergrond schuiven. De groote lijnen der totaal architectuur, het algemeen aspect, worden er dus in 't minst niet door geschonden. Integendeel! zij vormen een welkome afwisseling in den alge meen gebruikelijken gevelbouw. Een statige open onderbouw, waarboven een flink terras voor het daarachtergelegen Hof van Holland", kan prachtig worden, een even prak tisch als zeldzaam sieraad voor plein en stad. Ten slotte: Bij de wenschelijkheid van het scheppen op deze plek van een ruim terras boven bedoelde winkel galerij, behoeft niet verder stilgestaan te worden. Een dergelijk terras is niet alleen noodzaaklijk bij feestlijke gelegenheden. Van nog grooter beteekenis voor het gewone stadsleven achten we het als verruklijken zit voor vreemdeling en landgenoot op het hartplein der hoofdstad. H. J. M, WALENKAMP Cz. 1) Zie Algemeen Handelsblad" van 31 Dec. en weekblad de Bouwwereld" van 9 Jan. j.l. De Paleisingang was oorspronkelijk een epen galerij, waarin men later deuren heeft geplaatst f ?* i;

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl