De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 26 januari pagina 5

26 januari 1924 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND DE CURSUS IN ANTHROPOLOGIE 1) uitgaande van het Nederlandsch Nationaal Bureau voor Anthropologie De organisatie van dezen cursus in Anthropolo gie na de kerstvacantie getuigt van een frisschen kijk op de huidige behoeften bij het medisch onder wijs. Eer de student weer gevaar liep in een dagelijksche sleur van examenwerk te vervallen, heeft men hem door een reeks van voordrachten kennis doen maken met een studievak, dat buiten de examen-eischen gelegen, toch zoozeer de belangstelling voor den toekomstigen geneesheer waard is. En werkelijk niet alleen van waarde voor den medicus! Moest niet de anthropologie, in het Nederlandsch vertaald: kennis van den mensch, tot de leyensuitrusting van ieder man en vrouw van ontwikkeling behooren? Hoe fijn zijn toch de schakeeringen der woordbeteekenis: een tekort aan menschenkennis wordt een geneesheer, wordt een leeraar, een rechter als gebrek aangewreven, doch niemand bekommert er zich om, of hij van anthropologie (kennis van den mensch) een greintje verstaat. En toch zal ook, hoe verwijderd het verband heden nog moge schijnen ongetwijfeld menschenkennis eenmaal deel uitmaken van dat veel omvattende studievak der anthropologie. Er is zelfs een tijd geweest, dat de anthropologie (tot de 16e eeuw) uitsluitend de studie van het geestelijk wezen van den mensch bedoelde. De afscheiding van de physische anthropologie als afzonderlijke wetenschap dateert eerst uit de 19e eeuw en is vooral aan de Fransche anthropologen Broca en de Quatrefages te danken. 2) Deze houdt zich voornamelijk bezig met de uitwendige ken merken van den mensch, met name voor de studie van rasverschillen. Schedel vorm, lichaamslengte en pigmentatie zijn in het bijzonder zeer geschikt voor dergelijk vergelijkend onderzoek. Metingen en statistische bewerking van het studiemateriaal hebben geleid tot de onderscheiding van drie hoofdrassen in Europa: het Teutoonsche ras (= germaansch ras; homo nordicus), het Alpine Kelto-slavische ras en het zoogenaamde Middellandsche Zee ras; welke rassen deels tot innige vermen ging zijn gekomen, voor een deel echter zuiver zijn gebleven. Vooral bij de lichaamslengte, doch ook hoewel in minder mate bij den hoofdindex (het getal dat de verhouding tusschen grootste lengte en breedte van het hoofd aangeeft) heeft niet uit sluitend het ras, doch hebben ook factoren van uitwendigen aard (voeding, sociaal milieu enz.) invloed. Het alpine ras op onze Zeeuwsche kleigrond kwam gemiddeld tot grooter lengte dan hetzelfde ras op de dorre gronden van Brabant. De hoofdindex is, wegens nog niet verklaarde redenen, geringer (de schedel dus langer) bij stads bewoners dan bij de bevolking in het aangrenzende platte land, zooals o.a. uit statistieken van ver scheidene onzer provincies gebleken is. Bij de bewerking van statistieken betrekking hebbend op biologisch materiaal mag men dus nooit dezen biologischen achtergrond uit het oog verliezen; anders loopt men gevaar aan erffactoren toe te schrijven, wat slechts aan uitwendige om standigheden te wijten is. Man musz Erblichkeit mit Mathematik, nicht als Mathematik treiben" heeft terecht de Deensche geneticus Johannsen gezegd en ditzelfde geldt niet slechts voor de erfelijkheid, doch voor elk anthropologisch statis tisch onderzoek. Zooals door Davenport in Amerika recrutenmetingen in het leger zijn- verricht, heeft thans Zweden reeds bijkans 76.000 jonge mannen met de modernste Hulpmiddelen der physische an thropologie onderzocht. Die laatste arbeid is uitgegaan van de door de Zweedsche regeering in 1921 gestichte instelling voor Rassenbiologie" te Upsala, waar uitvoerige onderzoekingen over de resultaten der raskruising in Zweden (LappenFinnen-Zweden) worden verricht. Dat de physische anthropologie onmiddellijk aansluiting heeft aan de erfelijkheidsleer van den mensch, spreekt van zelf. Studie van de erfelijke kenmerken van een ras leidt tot de studie der erfelijke kenmerken van den afzonderlijken mensch. Zooals bij een huwelijk tusschen neger en blanke een bastaard ontstaat (mulat), leidt ten slotte elk huwelijk tot bastaardeering op geringer schaal, want geen twee menschen zijn genetisch aan elkaar gelijk, uitgezonderd de tweelingen die door splitsing van n kiemaanleg zijn ontstaan. Bij die steeds tot hetzelfde geslacht behoorende, tot verwisseling op elkaar gelijkende menschen zullen verschillen uitsluitend berusten op factoren buiten den erfelijken aanleg om, welke van de conceptie af doch vooral na de geboorte een eigen stempel op ieder der tweelingen drukken. Het Zweedsche staatsinstituut voor Rassenbiologie heeft ook erfelijke afwijkingen bij den mensch in studie ge nomen. Aan Lundborg is o.a. een uitgebreid onder zoek over den bloei en ondergang van een groot Zweedsch boerengeslacht te danken, in welk ge slacht een erfelijke vorm van epilepsie voorkomt, ?welke telkens bij huwelijk tusschen verwanten tot uiting kan komen en tot de minderwaardig heid dezer bevolkingsgroep bijdraagt. Zoowel in Zweden als in het Eugenic Record Office der Carnegie Institutten in de Vereenigde Staten wordt physisch anthropologisch naast zuiver genetisch onderzoek verricht (verzamelen van familieregisters, nasporing van correlatie verschijnselen, van erfelijke afwijkingen enz.). Men kan bezwaarlijk zeggen, waar het eene begint, waar het andere eindigt. Beide behooren tot de studie der Anthropologie in ruimeren zin, den grooten cirkel binnen welks omtrek de kleinere cirkels liggen, die elkaar telkens snijden, waar ze geraken op gemeenschappelijk gebied. En daar de erfelijkheidsleer van den mensch niet bloeien kan, indien ze niet voortdurend krachtig voedsel trekt uit de Algemeene Genetica, die de erfelijkheid van alle levende wezens omvat, is het niet te ver wonderen, dat op dezen cursus voor Anthropologie ook hierover een voordracht werd gehouden. Deze proefondervindelijke genetica doordringt ons van de wetenschap, dat alles wat de levende wezens, openbaren, slechts verschij ningsvormen zijn, liggend binnen de enge grenzen van het waarnemingsvermogen, terwijl diep verscholen de erffactoren liggen, die men niet zien, niet tasten, niet ervaren kan, doch desniette min toch aanvaarden moet. Niet het blauwe oog van den Homo nordicus, of het bruine van het Alpine rastype erft over, doch de erffactoren sinds geslachten aan dit kenmerk ten grondslag liggend. Als een kamerplant groene bladen vertoont, is het niet het bladgroen, dat overerft, doch weer de erf factoren, die de mogelijkheden geven onder een bepaalde constellatie van omstandigheden (in dit geval het daglicht) een groene kleur te ver wekken. Zet de plant tijdens haar ontwikkeling in het donker: de erffactoren zijn dezelfde ge bleven, doch het bladgroen ontbreekt. Zet den mensch met den gunstigsten erfelijken aan leg in een omgeving, die aan lichaam, of geest schade doet ook bij hem zal de ontplooiing zijner qualiteiten achterwege blijven. Men ziet hier, dat anthropologie in ruimeren zin, welke de erfelijkheidsleer binnen haar arbeidssfeer heeft opgenomen, tevens raakt aan het grensgebied der sociologie en der criminologie. Ook in het verleden strekt de Anthropologie haar tasters uit. Sedert Charles Danvin zijn aanvankelijken schroom had overwon nen, den mensch in zijn beschouwingen over de evolutie te betrekken, heeft het vraagstuk omtrent de afstamming van den mensch uit lagere diervormen den vergelijkenden anatoom en em bryoloog niet losgelaten. Aan een directen over gang van mensch tot aap hebben alleen de on ontwikkelde ultradarwinisten gedacht. Veel meer heeft de overtuiging veld gewonnen, dat mensch en aap beide een gemeenschappelijken stamvorm hebben gehad, die elk een eigen ontwikkelings gang zijn ingeslagen. Geestelijke voorsprong bij den mensch wil volstrekt niet in alle deelen zeggen lichamelijke voorsprong. Heeft nog niet onlangs Professor Bolk in zijn foetilisatietheorie, aan welke ook een der voordrachten op den cursus wasgewijd, er op gewezen, dat voor tal van kenmerken de mensch in zijn embryonale ontwikkeling ophoudt, waar de aap verder schrijdt? Vele feiten zijn aan het licht gekomen, waaruit blijkt, dat de mensch in menig opzicht in een stadium verkeert, dat voorbijgaande tijdens de individueele ontwikkeling van den aap is voorgekomen. Zooals de afstamming van den mensch als onder werp van studie der anthropologie mag worden beschouwd, is dat ook het geval met de praehistorie van den mensch. Geologie en paleontologie leveren hier de gegevens en zoo ziet men, hoe weer nieuwe grensgebieden'binnen de moederarmen der anthropologie geraken. En hier is, naast de historie der oude aardlagen, op nieuw de physische anthro pologie aan het woord; want zij is het, die de schedelvondsten aan een methodisch onderzoek onderwerpt en de rassen uit het verleden met de thans levende in vergelijking brengt. De vondsten uit de steenperiode in grotten van Frankrijk met haar onthullingen van de plastieke kunstvoortbrengselen in het ras van CroMagnon en de kolenwandversieringen lichten een sluier op van de geestelijke ontwikkeling der menschheid, die dus wederom door de anthropolo gie hier binnen haar arbeidsterrein betrokken wordt. Wat Nederland betreft, was het geheele land met uitzondering van het zuiden nog door ijs be dekt, toen het aangrenzende deel van Europa reeds bewoonbaar was. Uit het zuiden is toen, na het wijken van de gletscher onze rivieren volgende, het bruinoogig rondhoofdig ras, dat thans nog het hoofdbestanddeel der bevolking van Zeeland, Brabant en Limburg vormt, binnen gedrongen. Dit Alpine ras heeft zich vermoedelijk tot in het noord-oosten uitgebreid (keltische namen van rivieren enz.) Een kuststroom van ditzelfde ras Kunstzaal Carel van Lier naast liet Postkantoor te LAREN (N.H). Antiquiteiten Oude Oostersche Kunst Schilderyen Kunstnijverheid reikt van W. Frankrijk tot in Denemarken en Z. Zweden. Homo nordicus, de blonde blauwoogige, langhoofdige die zijn bakermat in Skandinavie had, is in Nederland het zuiverst in Friesland be waard gebleven; in Groningen is hij door de uit het oosten komende Saksenstrooming in veel later tijdperk verdrongen. De eveneens uit het oosten komende Frankenstrooming mengde zich met de Alpine bevolking in het zuiden des lands. Deze rassen en variëteiten 3) brachten hun eigen leefwijze, hun eigen psyche mede. Het Saksen boerenhuis draagt nog thans naast het Friesche zijn eigen stempel. Hun erffactoren, bij kruising in het bontste mozaïk samengeworpen, zullen toch dikwijls een overhelling naar die van een der gekruiste rassen vertoonen. Op het platte land zijn ook zuivere rastypen blijven bestaan. Archeologisch-palaeontolpgisch onderzoek leidt dus tot den algemeenen indruk, dat Nederland oudtijds een overgangsgebied is geweest tusschen twee hoofdcultuurgroepen, een west- en een noordEuropeesche, waarop in later tijdperk een middenEuropeesche strooming van een veeteeltdrijvende bevolking heeft ingewerkt (overblijfselen van het rund uit de jongste steenperiode in Drenthe en op de Veluwe). Het Nederlandsche volk is hierdoor een van de meest samengestelde van Europa ge worden. Eerst een staatsinstituut als thans in Zweden bestaat, zal ook in Nederland een centrali satie van reeds beschikbare gegevens en een centra lisatie tot voorbereiding van verder onderzoek mogelijk maken. Voor nog grooter problemen staat Nederland in zijn koloniën. Dank zij een reeks van Nederlandsche onderzoekers, wordt ook hier ge tracht uit het bevolkingsamalgama de oorspron kelijke elementen, welke tot kruising zijn gekomen, op te sporen. Behalve met de elementen uit de oudste bevolkingslagen in onze Oost (Negrito's, Weddalaag, Praemaleische en Maleische elementen en Papoua's) heeft men met latere inmenging van Chineesche, Japansche en Européesche-elementen rekening te houden. De anthropologisch geschoolde arts, die zich in de koloniën vestigt, kan (hebben niet enkelen het reeds bewezen?) tot de verdere ontwarring van dit bonte weefsel mede helpen. De anthropologisch geschoolde bestuurder zou onderlinge wrijvingen en psychologische conflicten in de bevolking leeren verstaan, welke hem anders verborgen blijven. Een eenheid van afstamming heeft in Nederland nooit bestaan; de vier componenten, die ons volk samenstellen, hebben ieder op hare wijze tot de wording van Nederland bijgedragen en doen dit nog heden voor de instandhouding. Naast mannen van beleid als de de Witten, Fagel en Oldenbarnevelt met overwegend noordelijk type, staan zooals Prof. Bolk in zijn voordracht zeide de mannen van den daad als Tromp, Piet Hein en de Ruyter aan het Alpineras ontsproten. Zoo onthult het anthropologisch onderzoek verschijn selen op sociaal-politiek gebied. Wat Nederland betreft, verklaart het oorzaken van partijstrijd, van gebrek aan eensgezindheid, gebrek aan natio naal bewustzijn, doch tevens geeft het een aan wijzing omtrent den oorsprong onzer gezamelijke kracht en onzer vermogens. Ziet men niet in dat ook de student in de rechten, toekomstig leider van politiek en oeconomisch beheer in Nederland en koloniën, mede moet op gaan naast den medischen broeder, wanneer aan de Universiteit te Amsterdam of elders ten tweede male een cursus door het Nederlandsch Nationaal Bureau voor Anthropologie wordt georganiseerd? M. A. VAN HERWERDEN 1) Prof. Dr. J. P. Kleiweg de Zwaan: De hoofd lijnen in de ontwikkeling der Anthropologie, De anthropologische samenstelling, der bevolking in Nederl. Indië; Prof. Dr. J. A. J. Barge: De metho den der physische anthropologie; Prof. Dr. L. Bolk: De anthropologische samenstelling der Nederland sche bevolking. De foetalisatietheorie en haar beteekenis voor de rassen-anatomie en de afstamming van den menSch; Prof. Dr. A. J. P. van den Broek: De praehistorische mensch; Dr. A. E. van Giffen: Sporen der oudste bevolking van ons land; Dr. W. A. Mijsberg: Theorieën over de afstamming van den mensch; Prof. Dr. J. Boeke: Algemeene erfe lijkheidsleer; Mej. Dr. M. A. van Herwerden: Erfelijkheidsverschijnselen bij den mensch en eugenetica. 2) Onze landgenoot Petrus Camper is een der voorgangers geweest. 3) Saksen en Franken zijn als variëteiten van het Noorsche ras te beschouwen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl