Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
DE CURSUS
IN ANTHROPOLOGIE 1)
uitgaande van het Nederlandsch Nationaal Bureau
voor Anthropologie
De organisatie van dezen cursus in Anthropolo
gie na de kerstvacantie getuigt van een frisschen
kijk op de huidige behoeften bij het medisch onder
wijs. Eer de student weer gevaar liep in een
dagelijksche sleur van examenwerk te vervallen, heeft
men hem door een reeks van voordrachten kennis
doen maken met een studievak, dat buiten de
examen-eischen gelegen, toch zoozeer de belangstelling
voor den toekomstigen geneesheer waard is. En
werkelijk niet alleen van waarde voor den medicus!
Moest niet de anthropologie, in het Nederlandsch
vertaald: kennis van den mensch, tot de
leyensuitrusting van ieder man en vrouw van ontwikkeling
behooren?
Hoe fijn zijn toch de schakeeringen der
woordbeteekenis: een tekort aan menschenkennis wordt
een geneesheer, wordt een leeraar, een rechter als
gebrek aangewreven, doch niemand bekommert
er zich om, of hij van anthropologie (kennis van
den mensch) een greintje verstaat. En toch zal
ook, hoe verwijderd het verband heden nog moge
schijnen ongetwijfeld menschenkennis eenmaal
deel uitmaken van dat veel omvattende studievak
der anthropologie.
Er is zelfs een tijd geweest, dat de anthropologie
(tot de 16e eeuw) uitsluitend de studie van het
geestelijk wezen van den mensch bedoelde. De
afscheiding van de physische anthropologie als
afzonderlijke wetenschap dateert eerst uit de 19e
eeuw en is vooral aan de Fransche anthropologen
Broca en de Quatrefages te danken. 2) Deze houdt
zich voornamelijk bezig met de uitwendige ken
merken van den mensch, met name voor de studie
van rasverschillen. Schedel vorm, lichaamslengte
en pigmentatie zijn in het bijzonder zeer geschikt
voor dergelijk vergelijkend onderzoek. Metingen
en statistische bewerking van het studiemateriaal
hebben geleid tot de onderscheiding van drie
hoofdrassen in Europa: het Teutoonsche ras
(= germaansch ras; homo nordicus), het Alpine
Kelto-slavische ras en het zoogenaamde
Middellandsche Zee ras; welke rassen deels tot innige vermen
ging zijn gekomen, voor een deel echter zuiver zijn
gebleven. Vooral bij de lichaamslengte, doch ook
hoewel in minder mate bij den hoofdindex (het
getal dat de verhouding tusschen grootste lengte
en breedte van het hoofd aangeeft) heeft niet uit
sluitend het ras, doch hebben ook factoren van
uitwendigen aard (voeding, sociaal milieu enz.)
invloed. Het alpine ras op onze Zeeuwsche
kleigrond kwam gemiddeld tot grooter lengte dan
hetzelfde ras op de dorre gronden van Brabant.
De hoofdindex is, wegens nog niet verklaarde
redenen, geringer (de schedel dus langer) bij stads
bewoners dan bij de bevolking in het aangrenzende
platte land, zooals o.a. uit statistieken van ver
scheidene onzer provincies gebleken is.
Bij de bewerking van statistieken betrekking
hebbend op biologisch materiaal mag men dus
nooit dezen biologischen achtergrond uit het oog
verliezen; anders loopt men gevaar aan erffactoren
toe te schrijven, wat slechts aan uitwendige om
standigheden te wijten is. Man musz Erblichkeit
mit Mathematik, nicht als Mathematik treiben"
heeft terecht de Deensche geneticus Johannsen
gezegd en ditzelfde geldt niet slechts voor de
erfelijkheid, doch voor elk anthropologisch statis
tisch onderzoek.
Zooals door Davenport in Amerika
recrutenmetingen in het leger zijn- verricht, heeft thans
Zweden reeds bijkans 76.000 jonge mannen met
de modernste Hulpmiddelen der physische an
thropologie onderzocht. Die laatste arbeid is
uitgegaan van de door de Zweedsche regeering in
1921 gestichte instelling voor Rassenbiologie"
te Upsala, waar uitvoerige onderzoekingen over
de resultaten der raskruising in Zweden
(LappenFinnen-Zweden) worden verricht.
Dat de physische anthropologie onmiddellijk
aansluiting heeft aan de erfelijkheidsleer van den
mensch, spreekt van zelf. Studie van de erfelijke
kenmerken van een ras leidt tot de studie der
erfelijke kenmerken van den afzonderlijken mensch.
Zooals bij een huwelijk tusschen neger en blanke
een bastaard ontstaat (mulat), leidt ten slotte elk
huwelijk tot bastaardeering op geringer schaal,
want geen twee menschen zijn genetisch aan elkaar
gelijk, uitgezonderd de tweelingen die door splitsing
van n kiemaanleg zijn ontstaan. Bij die steeds tot
hetzelfde geslacht behoorende, tot verwisseling
op elkaar gelijkende menschen zullen verschillen
uitsluitend berusten op factoren buiten den
erfelijken aanleg om, welke van de conceptie af doch
vooral na de geboorte een eigen stempel op
ieder der tweelingen drukken. Het Zweedsche
staatsinstituut voor Rassenbiologie heeft ook
erfelijke afwijkingen bij den mensch in studie ge
nomen. Aan Lundborg is o.a. een uitgebreid onder
zoek over den bloei en ondergang van een groot
Zweedsch boerengeslacht te danken, in welk ge
slacht een erfelijke vorm van epilepsie voorkomt,
?welke telkens bij huwelijk tusschen verwanten
tot uiting kan komen en tot de minderwaardig
heid dezer bevolkingsgroep bijdraagt.
Zoowel in Zweden als in het Eugenic Record
Office der Carnegie Institutten in de Vereenigde
Staten wordt physisch anthropologisch naast
zuiver genetisch onderzoek verricht (verzamelen
van familieregisters, nasporing van correlatie
verschijnselen, van erfelijke afwijkingen enz.).
Men kan bezwaarlijk zeggen, waar het eene begint,
waar het andere eindigt. Beide behooren tot de
studie der Anthropologie in ruimeren zin, den
grooten cirkel binnen welks omtrek de kleinere
cirkels liggen, die elkaar telkens snijden, waar ze
geraken op gemeenschappelijk gebied. En daar de
erfelijkheidsleer van den mensch niet bloeien kan,
indien ze niet voortdurend krachtig voedsel trekt
uit de Algemeene Genetica, die de erfelijkheid van
alle levende wezens omvat, is het niet te ver
wonderen, dat op dezen cursus voor Anthropologie
ook hierover een voordracht werd gehouden.
Deze proefondervindelijke genetica doordringt
ons van de wetenschap, dat alles wat de
levende wezens, openbaren, slechts verschij
ningsvormen zijn, liggend binnen de enge
grenzen van het waarnemingsvermogen, terwijl
diep verscholen de erffactoren liggen, die men niet
zien, niet tasten, niet ervaren kan, doch desniette
min toch aanvaarden moet. Niet het blauwe oog
van den Homo nordicus, of het bruine van het
Alpine rastype erft over, doch de erffactoren sinds
geslachten aan dit kenmerk ten grondslag liggend.
Als een kamerplant groene bladen vertoont, is het
niet het bladgroen, dat overerft, doch weer de erf
factoren, die de mogelijkheden geven onder een
bepaalde constellatie van omstandigheden (in dit
geval het daglicht) een groene kleur te ver
wekken. Zet de plant tijdens haar ontwikkeling
in het donker: de erffactoren zijn dezelfde ge
bleven, doch het bladgroen ontbreekt. Zet den
mensch met den gunstigsten erfelijken aan
leg in een omgeving, die aan lichaam, of geest
schade doet ook bij hem zal de ontplooiing
zijner qualiteiten achterwege blijven.
Men ziet hier, dat anthropologie in ruimeren zin,
welke de erfelijkheidsleer binnen haar arbeidssfeer
heeft opgenomen, tevens raakt aan het grensgebied
der sociologie en der criminologie.
Ook in het verleden strekt de Anthropologie
haar tasters uit. Sedert Charles Danvin
zijn aanvankelijken schroom had overwon
nen, den mensch in zijn beschouwingen over
de evolutie te betrekken, heeft het vraagstuk
omtrent de afstamming van den mensch uit lagere
diervormen den vergelijkenden anatoom en em
bryoloog niet losgelaten. Aan een directen over
gang van mensch tot aap hebben alleen de on
ontwikkelde ultradarwinisten gedacht. Veel meer
heeft de overtuiging veld gewonnen, dat mensch
en aap beide een gemeenschappelijken stamvorm
hebben gehad, die elk een eigen ontwikkelings
gang zijn ingeslagen. Geestelijke voorsprong bij
den mensch wil volstrekt niet in alle deelen zeggen
lichamelijke voorsprong. Heeft nog niet onlangs
Professor Bolk in zijn foetilisatietheorie, aan welke
ook een der voordrachten op den cursus wasgewijd,
er op gewezen, dat voor tal van kenmerken de
mensch in zijn embryonale ontwikkeling ophoudt,
waar de aap verder schrijdt? Vele feiten zijn aan
het licht gekomen, waaruit blijkt, dat de mensch
in menig opzicht in een stadium verkeert, dat
voorbijgaande tijdens de individueele ontwikkeling
van den aap is voorgekomen.
Zooals de afstamming van den mensch als onder
werp van studie der anthropologie mag worden
beschouwd, is dat ook het geval met de
praehistorie van den mensch. Geologie en paleontologie
leveren hier de gegevens en zoo ziet men, hoe weer
nieuwe grensgebieden'binnen de moederarmen der
anthropologie geraken. En hier is, naast de historie
der oude aardlagen, op nieuw de physische anthro
pologie aan het woord; want zij is het, die de
schedelvondsten aan een methodisch onderzoek
onderwerpt en de rassen uit het verleden met de
thans levende in vergelijking brengt.
De vondsten uit de steenperiode in grotten
van Frankrijk met haar onthullingen van de
plastieke kunstvoortbrengselen in het ras van
CroMagnon en de kolenwandversieringen lichten een
sluier op van de geestelijke ontwikkeling der
menschheid, die dus wederom door de anthropolo
gie hier binnen haar arbeidsterrein betrokken
wordt.
Wat Nederland betreft, was het geheele land
met uitzondering van het zuiden nog door ijs be
dekt, toen het aangrenzende deel van Europa
reeds bewoonbaar was. Uit het zuiden is toen, na
het wijken van de gletscher onze rivieren volgende,
het bruinoogig rondhoofdig ras, dat thans nog het
hoofdbestanddeel der bevolking van Zeeland,
Brabant en Limburg vormt, binnen gedrongen.
Dit Alpine ras heeft zich vermoedelijk tot in het
noord-oosten uitgebreid (keltische namen van
rivieren enz.) Een kuststroom van ditzelfde ras
Kunstzaal Carel van Lier
naast liet Postkantoor
te LAREN (N.H).
Antiquiteiten Oude Oostersche Kunst
Schilderyen Kunstnijverheid
reikt van W. Frankrijk tot in Denemarken en Z.
Zweden. Homo nordicus, de blonde blauwoogige,
langhoofdige die zijn bakermat in Skandinavie
had, is in Nederland het zuiverst in Friesland be
waard gebleven; in Groningen is hij door de uit het
oosten komende Saksenstrooming in veel later
tijdperk verdrongen. De eveneens uit het oosten
komende Frankenstrooming mengde zich met de
Alpine bevolking in het zuiden des lands.
Deze rassen en variëteiten 3) brachten hun eigen
leefwijze, hun eigen psyche mede. Het Saksen
boerenhuis draagt nog thans naast het Friesche
zijn eigen stempel. Hun erffactoren, bij kruising
in het bontste mozaïk samengeworpen, zullen
toch dikwijls een overhelling naar die van een der
gekruiste rassen vertoonen. Op het platte land
zijn ook zuivere rastypen blijven bestaan.
Archeologisch-palaeontolpgisch onderzoek leidt dus tot
den algemeenen indruk, dat Nederland oudtijds
een overgangsgebied is geweest tusschen twee
hoofdcultuurgroepen, een west- en een
noordEuropeesche, waarop in later tijdperk een
middenEuropeesche strooming van een veeteeltdrijvende
bevolking heeft ingewerkt (overblijfselen van het
rund uit de jongste steenperiode in Drenthe en op
de Veluwe). Het Nederlandsche volk is hierdoor
een van de meest samengestelde van Europa ge
worden. Eerst een staatsinstituut als thans in
Zweden bestaat, zal ook in Nederland een centrali
satie van reeds beschikbare gegevens en een centra
lisatie tot voorbereiding van verder onderzoek
mogelijk maken. Voor nog grooter problemen staat
Nederland in zijn koloniën. Dank zij een reeks van
Nederlandsche onderzoekers, wordt ook hier ge
tracht uit het bevolkingsamalgama de oorspron
kelijke elementen, welke tot kruising zijn gekomen,
op te sporen. Behalve met de elementen uit de
oudste bevolkingslagen in onze Oost (Negrito's,
Weddalaag, Praemaleische en Maleische elementen
en Papoua's) heeft men met latere inmenging van
Chineesche, Japansche en Européesche-elementen
rekening te houden. De anthropologisch geschoolde
arts, die zich in de koloniën vestigt, kan (hebben
niet enkelen het reeds bewezen?) tot de verdere
ontwarring van dit bonte weefsel mede helpen.
De anthropologisch geschoolde bestuurder zou
onderlinge wrijvingen en psychologische conflicten
in de bevolking leeren verstaan, welke hem anders
verborgen blijven.
Een eenheid van afstamming heeft in Nederland
nooit bestaan; de vier componenten, die ons volk
samenstellen, hebben ieder op hare wijze tot de
wording van Nederland bijgedragen en doen dit
nog heden voor de instandhouding. Naast mannen
van beleid als de de Witten, Fagel en
Oldenbarnevelt met overwegend noordelijk type, staan
zooals Prof. Bolk in zijn voordracht zeide de
mannen van den daad als Tromp, Piet Hein en
de Ruyter aan het Alpineras ontsproten. Zoo
onthult het anthropologisch onderzoek verschijn
selen op sociaal-politiek gebied. Wat Nederland
betreft, verklaart het oorzaken van partijstrijd,
van gebrek aan eensgezindheid, gebrek aan natio
naal bewustzijn, doch tevens geeft het een aan
wijzing omtrent den oorsprong onzer gezamelijke
kracht en onzer vermogens.
Ziet men niet in dat ook de student in de rechten,
toekomstig leider van politiek en oeconomisch
beheer in Nederland en koloniën, mede moet op
gaan naast den medischen broeder, wanneer aan
de Universiteit te Amsterdam of elders ten tweede
male een cursus door het Nederlandsch Nationaal
Bureau voor Anthropologie wordt georganiseerd?
M. A. VAN HERWERDEN
1) Prof. Dr. J. P. Kleiweg de Zwaan: De hoofd
lijnen in de ontwikkeling der Anthropologie, De
anthropologische samenstelling, der bevolking in
Nederl. Indië; Prof. Dr. J. A. J. Barge: De metho
den der physische anthropologie; Prof. Dr. L. Bolk:
De anthropologische samenstelling der Nederland
sche bevolking. De foetalisatietheorie en haar
beteekenis voor de rassen-anatomie en de afstamming
van den menSch; Prof. Dr. A. J. P. van den Broek:
De praehistorische mensch; Dr. A. E. van Giffen:
Sporen der oudste bevolking van ons land; Dr.
W. A. Mijsberg: Theorieën over de afstamming van
den mensch; Prof. Dr. J. Boeke: Algemeene erfe
lijkheidsleer; Mej. Dr. M. A. van Herwerden:
Erfelijkheidsverschijnselen bij den mensch en
eugenetica.
2) Onze landgenoot Petrus Camper is een der
voorgangers geweest.
3) Saksen en Franken zijn als variëteiten van
het Noorsche ras te beschouwen.