Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
N. V. MELKERIJ HOFSTEDE OUD-BUSSEM"
DRINK WEINIG - MAAR ZUIVERE RAUWE MELK
Het b olet overbodig, dat op bet bovenstaand* de aandacht wordt gevestigd, nu wederom
riekten heersenen, welke zoo bent door melk kunnen worden overgebracht.
DE HOFSTEDE OUD-BUSSEM"
LEVERT
ZUIVERE RAUWE MELK
en hiervan bereide VAN EIGEN TUBERKELVRIJ VEE
KARNEMELK en YOGHURT
Hygiënisch verpakte BOTER van de 1e keur, voorzien van het
RIJK8CONTROLEMERK (Ned. Wapen met bijschriften) tegen marktprijs.
AMSTERDAM
AMERSFOORT
UTRECHT
HILVERSUM
BAAR N
ZEIST
DOORN
FILIALEN:
Kerkstraat 187
Utr.weg 74
Lepelenburg 3
Bussummerstr. 26A
Eemneeserweg 40
Slotlaan 63
Vossen weg 153
Stationsweg 20
BUSSUM
ZAANDAM MI ZAANSTREEK Stationsstraat 65
Tel. 49344
Tel. 816
Tel. 1700
Tel. 1155
Tel. 36
Tel. 300
Tel. 239
EEN KLEIN PLANTJE
Toen Linnaeus, die een dichterlijke ziel had
en wien het niet aan verbeelding mangelde, de
levende wezens naar zijn opvattingen had be
noemd en gerangschikt, plaatste hij aan het hoofd
van het plantenrijk als Principes" de Palmen.
Ongetwijfeld liet hij zich daarbij leiden door de
beteekenis van die boomen voor den mensch
en omdat zij een eereplaats hebben in sage en
geschiedenis. Latere onderzoekers, die de planten
meer om henzelve bekeken, plaatsten de boter
bloem op den troon, dat waren de Franschen
en de Zwitsers, Jussieu en Decandolle. Dat stelsel
leerden wij in onze jeugd als een groote vooruit
gang op Linnaeus. Maar het duurde niet lang of
uit Duitschland kwamen weef andere meeningen
opzetten met het gevolg, dat nu déComposieten
bovenaan kwamen te staan, de familie van
Paardebloem en Madelief. Het spreekt vanzelf,
dat,daarvoor tal van argumenten konden worden
aangevoerd en er kwam
ook alweer fantasie bij
te pas ook, vooral a
propos van onderlinge
samenwerking, verdeeling
van arbeid en socialen
zin, woorden, die voor
een jaar of veertig gol
den als zeer belangrijke
leuzen. Met dat al wer
den de Palmen en hun
heele verwantschap van
de Eenzaadlobbige plan
ten gedegradeerd tot een
plaatsje tusschen de
Tweedzaadlobbigen en de
Naaktzadigen, die dan
weer het dichtst bij de
zoo eenvoudige"
sporeplanten kwamen. We ge
loofden dat natuurlijk
graag: n zaadlob lijkt
toch primitiever dan twee.
Alleen was het een beetje
vervelend, dat de
palaeontologie deze rang
orde niet bevestigde. Er
volgt op de tijdperken
der heerschende
sporeplanten en heerschende
Naaktzadigen geen dui
delijke periode, waarin
de Eenzaadlobbigen de overhand hebben, terwijl
er nog geen Tweezaad lobbigen bestaan. Dit feit
en andere overwegingen hebben nu sommige
geleerden er toe gebracht om de Eenzaadlobbigen
af te leiden van de Tweezaadlobbigen en daar raakt
men het nu vrij algemeen over eens. In verschil
lende boeken vindt men ze nu al in het laatste
stuk en al zijn nu de Palmen niet geheel en al
op den troon gesteld, wij vinden er toch weer
een andere familie van weelde enzwier:detrotsche
groep der Orchideeën. Ik denk, dat Linnaeus daar
ook best tevreden mee zou zijn.
Men kent tegenwoordig ongeveer vijftienduizend
soorten van Orchideeën en daar zijn geen half
dozijn nuttige" onder. Dat is dan in de eerste
plaats de vanielje, die de geurstof levert en dan
nog een stuk of wat andere, uit wier knolletjes
de vrij wel obsolete salep wordt bereid. Toch geniet
de familie een merkwaardig prestige en er worden
kapitalen in omgezet, doch alleen om de schoon
heid en merkwaardigheid van deze planten.
Ze gedijen het weelderigst in de tropen, maar er is
er ook n die aan Qroenland's kusten een kleurig
bloempje vertoont, dat door onzen
onverbeterlijken Linnaeus betiteld is met den veelzeggenden
naam van Calypso.
In ons land komen ruim dertig soorten voor.
Sommige groeien in grooten overvloed en kleuren
in Mei en Juni de hooilanden bont. Andere zijn
beperkt tot de kalkgronden van Limburg en den
Achterhoek of tot de kalkrijke duinen. Maar alle
maal zijn ze mooi en merkwaardig en verkeeren
in goed gezelschap, zoodat een plek waar orchi
deeën groeien altijd kans geeft, om nog andere
mooie of merkwaardige planten en dieren te ont
moeten. Het is er altijd mooi en daarom kunnen
we veilig de meeste van onze orchideeënsoorten
beschouwen als aanwijzers van belangrijke land
schappen, kortom van natuurmonumenten.
Het orchideetje, dat ik hierbij heb afgebeeld
is er zoo een. Praal is er niet veel aan. De bloempjes
zijn geelgroen. Dit plantje had er vier, maar
je vindt er ook dikwijls die er slechts n voort
brengen en dan wordt het stengeltje nauwelijks
een decimeter hoog. De twee bladeren zijn vettig
glimmend geelgroen en heel onderaan den stengel,
doch niet in den grond zit een groen knolletje,
dat u misschien en terecht herinnert aan de groene
knolletjes, die ge in kassen en bloemenwinkels
ook wel onderaan de bladgroepen der
praalorchideeën gezien hebt. Inderdaad heeft onze
Sturmia, zoo heet dit plantje, vele naaste ver
wanten in de Tropen. Dat geelgroen van de
bladeren is een zeer bijzondere kleur en maakt
het ons gemakkelijk om het kleine onaanzien
lijke plantje te vinden op de plekken waar wij
het zoeken.
Waar is dat? Wel, inde eerste plaats in de duinen
in de valleien aan den zeekant, waar het grond
water haast aan de oppervlakte komt. Je kijkt
dan langzaam over de groene vlakte heen, strook
na strook en dan kan het niet missen, of het zonder
ling kleurtje heeft dra uw aandacht. Hoe heugt.
het mij nog, dat wij in den afgeloopen zomer in
het gebied van den ouden Rijn op Terschelling
zoo de valleien afzochten om te zien of er nog
genoeg van vroegere pracht is overgebleven: het
natte plekje, hier en daar struiken van kruipwilg
en gagel, daartusschen een heele optocht van
roomwitte geurige Pirola, prachtige zuiltjes van
bloemen en knoppen met blinkend groen blad
er onder, dan nog donkerder groen blad en daar
boven ronde witte knopjes zoo groot als een erwt,
dat is Pamassia, die in bloei komt, dan weer een
groep wiegelende, half neerhangende vreemd
gevormde zeer mooie bloemen, dat is de moeras
Wespen-Orchis, dan witte sterretjes van yetmuur
en zalmkleurige van duizendguldenkruid, diep
blauw van gentianen en dan eerst een en vervolgens
meer van die geelgroene Sturmia's, die we met
gejuich begroeten, niet alleen om henzelf, maar
om hun gezelschap, waarvan ik nog lang niet het
derde deel heb opgenoemd. Een echte
Sturmiapan", zei de beambte van het Staatsboschbedrijf,
die met ons mee liep.
Dat die groenjassen tegenwoordig met ingeno
menheid spreken van Sturmia-pannen is nog al
plezierig, want dat wijst er op dat ons Staats
domein, door de mannen, die het verzorgen niet
alleen beschouwd wordt als een gelegenheid waar
tot lederen prijs beboscht en ontgonnen moet wor
den. Zij weten, dat een Sturmia-pan, die zonder
onkosten gelaten kan worden,- zooals zij is,
voor ons volk en voor de gemeente, waar zij
ligt veel en veel meer waard is, dan hooiland
of boschje, dat duizenden guldens kosten zou, eer
het er lag of stond. Die Terschellinger werkers
kenden hun wilde planten op een prik en het zal
hun niet overkomen, dat ze zand en afval neer
dompen over de mooiste bloemen van Nederland.
Behalve in de duinpannen vinden we Sturmia
nog op een andere plaats en we! in het echte,
rijpe, met riet begroeide trilveen, zooals wij dat
op zijn mooist hebben op enkele plekken rondom
de Haarlemmermeer of hier en daar in Friesland.
Het is een groote bijzonderheid om daar Sturmia
te vinden, maar 't is de moeite waard, want ze
zijn daar grooter en mooier dan in het duin en
brengen het tot twaalf, zelfs tot achttien bloemen.
En alles in de buurt is dan in overeenstemming
met de merkwaardigheid van de Sturmia's, zoo
dat ook zoo'n vindplaats gerespecteerd behoort
te blijven, als het maar eenigszins kan.
Er bestaan plantenkaartjes van Nederland,
waar soort voor soort op aangeteekend is waar
elke plant voorkomt. De collectie is nog lang niet
volledig, en ik weet ook niet, of Sturmia al is
verschenen. Maar als het er is, dan zou ik wel
willen, dat er een exemplaar van aanwezig was
op de bureaux en departementen waar beslis
singen genomen worden over het gebruik van
den bodem van Nederland, opdat men bijtijds
een behoorlijk aantal Sturmia-plekken buiten
het geding kan houden. Er zijn er niet veel.
JAC. P. T H ij s s E
r
rif