Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
19
tir'. ?
Op den Economischen Uitkijk
Af r. Groeneveld en de sociale
verzekering
Uit den ??reeds lang verleden tijd, waarin
ik habituéwas der pers-tribune van de Tweede
Kamer, herinner ik me, hoe, bij de behandeling
van een door Minister Sprenger van Eijk ingediend
wetsontwerp een der Kamerleden, tot vermaak
der vergadering, uit vroegere werken van den
vader dezer wetsvoordracht allerlei uitspraken
voorlas, die vierkanf in strijd waren met wat
nu in de M. v. T. werd geleeraard. De Minister
zelf had ool< schik in 't geval, zat te kni'kken en
glunder te lachen achter zijn groote, ronde
brillenglazen. Maar toen hij aan het woord kwam
de Kamer was een en al aandacht wierp hij,
fijner geest dan na hem Dr. A. Kuyper, niet met
een ruw gebaar de oude plunje" op zij, doch
verklaarde zoo ongeveer dit: ik erken de flagrante
tegenstrijdigheid tusschen wat ik vroeger heb
-gezegd en wat ik nu-verkondig; ik ben dus gruwe
lijk inconsequent. Maar, Mijnheer de Voorzitter,
er is maar n middel om zich te hoeden voor
nhet gevaar van mogelijke inconsequentie; dat is:
als men eenmaal over een zaak eene meening
heeft verkondigd, verder nooit meer over die zaak
na te denken. Wie zich daaraan houdt, blijft
altijd zichzelf gelijk. Maar mijn ongeluk is, dat
ik studie van deze zaak ben blijven maken en
daardoor ben ik nu tot heel andere inzichten
gekomen. En wat zal ik nu daaraan doen? Het
is wel jammer, dat ik niet behoor tot de lieden,
die altijd bij hun vroegere meening blijven,
omdat zij die nooit herzien....
De Kamer lachte en begreep, waarom een
man als S. v. E. den moed had der inconsequen
tie." ?
Aan dit geval dacht ik, toen ik in De Telegraaf
van 14 Januari 1.1. een artikel las van Mr. H. W.
Groeneveld over de uitvoering der sociale ver
zekering". Want het wil mij schijnen, dat Mr.
G. in deze, zijn jongste beschouwing, lichtelijk
afwijkt van de lijn, die hij tot nu toe had gevolgd.
- Wat is de zaak?
Mr. O. betoogt, dat er een verschil is tusschen
de wijze, waarop de Invaliditeitswet (en de vrij
willige ouderdomsverzekering) wordt uitgevoerd
en die, welke bij de Ongevallenwet wordt gevolgd.
Weliswaar treden in beide gevallen op de
Rijksverzekeringsbank (R. V. B.) en de 36 locale
organen (Raden van Arbeid), en is er dus overal
decentralisatie, maar de wetgever heeft bij de
Invaliditeitswet aan de locale organen veel meer
vrijheid van beweging tegenover de R.V.B.
gelaten dan hij die bij de Ongevallenwet toe
stond en die ruimere bevoegdheid der Raden
van Arbeid veroordeelt Mr. G. nu als een fout".
Dje fout wil hij dan verhelpen door (?voor zoover
behoud der Raden van Arbeid gewenscht mocht
worden geacht") deze lichamen te maken tot
bijkantoren" der centrale instelling, welke laatste
dan algemeene lijnen" zal aangeven voor en
toezicht zal houden op de wijze, waarop die
bijkantoren een bepaald deel" der invalidi
teitsverzekering zullen uitvoeren.
Dus: hier bepleit Mr. G. voor de invaliditeits
verzekering versterking van de positie der R.V.B.
tegenover de Raden van Arbeid, op den voet,
zooals dit reeds bij de ongevallenverzekering
geschiedt. Hij zegt daarbij niet, dat hij voor
die laatstgenoemde verzekering de geheele R.V.B.
zou willen laten vervallen en de uitvoering daarvan
volstrekt gedecentraliseerd wil zien.
Nu zal men zich herinneren, dat omstreeks
half October 1922 Mr. Groeneveld in de N. Rolt.
Crt. twee artikelen over de herziening van onze
sociale verzekering heeft geschreven (ik besprak
ze in het No. der Groene van 3 Maart '23 als
het departementale plan"), waarin hij aanbeval,
de invaliditeitsverzekering ter uitvoering op te
dragen aan de (tot 15 gesmaldeelde) Raden
van Arbeid. In dit stelsel" zoo schreef hij
kan dus de Rijksverzekeringsbank geheel komen
te vervallen."
Men ziet: er is inderdaad eene (niet zoo heel
lichte) afwijking tusschen hetgeen Mr. G. half
October '22 en wat hij half Januari '24 5
kwartalen later leeraart. Die afwijking is in
hem even vergeeflijk als zij dat was in Mr. Sprenger
van Eijk en gelijk zij is bij ieder ander, die door
voortgezette studie, waarneming van de praktijk
en verder doordenken over eenig vraagstuk tot
een .gewijzigd inzicht komt. Ook Mr. G. heeft
den moed der inconsequentie.
Waarom ik op dit geval de aandacht vestig?
DIERSTUDIE
Teekening voor de Amsterdammer" door H. Verstijnen
De Waarzegster
Waarlijk niet, om te doen uitkomen, dat een gezag
hebbend schrijver een stellig uitgesproken oordeel
over eene belangrijke aangelegenheid binnen vrij
korten tijd herziet. Niet dit is opzichzelf zoo
heel merkwaardig. Maar het feit verdient onze
opmerkzaamheid om den persoon, liever: om
het ambt van Mr. Groeneveld: Chef der Afdeeling
Arbeidersverzekering van het Departement
van Arbeid. Juist daaraan ook ontleenden zijn
artikelen in de N. Rott. Crt. destijds hunne bij
zondere beteekenis. En men herinnert zich, wat
op de verschijning van die artikelen is gevolgd.
Wij hebben dat hier, in dezen hoek der Groene,
nagegaan, maar laat ik het nu nog even weer
ophalen.
Minister Aalberse was, gelijk Mr. Ruys de B.
later in de Tweede Kamer meedeelde, in 1922
slechts tot aanblijven als Minister te bewegen
geweest, omdat het zijn eerzucht was, het groote
werk der herziening van onze sociale verzekering
ter hand te nemen en te volbrengen. Intusschen
bleek niet dat de Minister bij dit streven gesteund
werd door een klaar inzicht in de lijn, waarlangs
deze arbeid zou moeten worden volvoerd. Maar
nu verschenen, half October '22, in de N. Rott. Crt.
twee artikelen van den Chef der departementale
afdeeling, waaronder dit werk ressorteert en in
die artikelen werd heel een plan ontvouwd.
De Minister vertelde later in de Kamer, dat
hij vooraf die artikelen had gelezen, zij waren
met zijn voorkennis openbaar gemaakt en hij
stelde er prijs op, te vernemen wat men inzon
derheid de Hooge Raad van Arbeid daarover
zou te zeggen hebben. Dus verschenen de twee
couranten-artikelen in een tweede uitgave, n.l.
als nota van de Afdeeling Arbeidersverzekering".
Uit die nota werden vraagpunten getrokken,
die ter beantwoording werden voorgelegd aan
den Hoogen Raad van Arbeid. Deze vroeg
praeadvies van hare Commissie XI", welke een
mixtum compositum" van allerlei meeningen
samenstelde, leidraad, daarna, voor 's-Hoogen
Raad's advies".... En de minister in de Kamer
zeide: als ik dat advies heb, dan weet ons Kabinet
van welken grondslag wij zullen uitgaan bij het
ter hand nemen van de herziening.
Zoo werden de couranten-artikelen van October
1922 in de wereld gestuurd, niet als des ministers
plan (want wat dat was, is tot op den huldigen
dag niet gebleken), maar als 'n soort departe
mentale proefballon, een departementaal plan,
zoo men wil, hetwelk door het Kabinet (inzonder
heid door Mr. Aalberse) zou worden aanvaard
als grondslag, indien althans de Hooge Raad
vanTArbeid het niet verwierp.
Daarom is, dunkt mij, groote beteekenis te hech
ten aan het feit, dat Mr. Groeneveld, vader van
het Departementale plan, op een belangrijk
punt tot een ander inzicht is gekomen. Ook in de
departementale nota" (copie vrijwel der couran
tenartikelen) las men: De 12 a 15 Raden van Ar
beid zullen derhalve in dit stelsel het risico dragen
van de ongevallenverzekering.... terwijl zij
voorts zullen belast zijn met de uitvoering der
invaliditeitsverzekering. In dit stelsel kan de
R.V.B, geheel worden gemist...."
Men moet aannemen dat aan de Afdeeling
Arbeidersverzekering thans wordt gewerkt aan
eene herziening van onze arbeiders-verzekerings
wetten in de .lijn van het departementale plan
(= de nota" = de artikelen in de N. Rott. Crt.).
Maar klaarblijkelijk met de belangrijke af
wijking, nu door den vader dier nota aangekon
digd in De Telegraaf: geen zelfstandige Raden van
Arbeid zonder R.V.B., maar eene R.V.B, als
centraal orgaan, welker bijkantoren dan die Raden
zullen zijn.
Mij schijnt deze wijziging eene verbetering.
Reeds vroeger heb ik, de nota besprekend, de
vraag gesteld of in het apparaat onzer sociale
verzekering eene centrale instelling, gelijk de
R.V.B, nu reeds 20 jaren is geweest, zonder schade
zoude kunnen worden gemist. Daarom verheugt
mij, dat mr. Groeneveld thans in die lijn koers
zet. Hoe dit zij, de koersverandering is zeer op
merkelijk. Zij gaat buiten het praeadvies van
Commissie XI om, ook buiten het advies van den
Hoogen Raad van Arbeid. Of de Minister ook
dit courantenartikel van zijn afdeelingschef vooraf
gekend heeft, is niet gebleken. Maar dit alles
vermindert niet de beteekenis der koersverande
ring. SMISSAERT