De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 2 februari pagina 19

2 februari 1924 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 19 tir'. ? Op den Economischen Uitkijk Af r. Groeneveld en de sociale verzekering Uit den ??reeds lang verleden tijd, waarin ik habituéwas der pers-tribune van de Tweede Kamer, herinner ik me, hoe, bij de behandeling van een door Minister Sprenger van Eijk ingediend wetsontwerp een der Kamerleden, tot vermaak der vergadering, uit vroegere werken van den vader dezer wetsvoordracht allerlei uitspraken voorlas, die vierkanf in strijd waren met wat nu in de M. v. T. werd geleeraard. De Minister zelf had ool< schik in 't geval, zat te kni'kken en glunder te lachen achter zijn groote, ronde brillenglazen. Maar toen hij aan het woord kwam de Kamer was een en al aandacht wierp hij, fijner geest dan na hem Dr. A. Kuyper, niet met een ruw gebaar de oude plunje" op zij, doch verklaarde zoo ongeveer dit: ik erken de flagrante tegenstrijdigheid tusschen wat ik vroeger heb -gezegd en wat ik nu-verkondig; ik ben dus gruwe lijk inconsequent. Maar, Mijnheer de Voorzitter, er is maar n middel om zich te hoeden voor nhet gevaar van mogelijke inconsequentie; dat is: als men eenmaal over een zaak eene meening heeft verkondigd, verder nooit meer over die zaak na te denken. Wie zich daaraan houdt, blijft altijd zichzelf gelijk. Maar mijn ongeluk is, dat ik studie van deze zaak ben blijven maken en daardoor ben ik nu tot heel andere inzichten gekomen. En wat zal ik nu daaraan doen? Het is wel jammer, dat ik niet behoor tot de lieden, die altijd bij hun vroegere meening blijven, omdat zij die nooit herzien.... De Kamer lachte en begreep, waarom een man als S. v. E. den moed had der inconsequen tie." ? Aan dit geval dacht ik, toen ik in De Telegraaf van 14 Januari 1.1. een artikel las van Mr. H. W. Groeneveld over de uitvoering der sociale ver zekering". Want het wil mij schijnen, dat Mr. G. in deze, zijn jongste beschouwing, lichtelijk afwijkt van de lijn, die hij tot nu toe had gevolgd. - Wat is de zaak? Mr. O. betoogt, dat er een verschil is tusschen de wijze, waarop de Invaliditeitswet (en de vrij willige ouderdomsverzekering) wordt uitgevoerd en die, welke bij de Ongevallenwet wordt gevolgd. Weliswaar treden in beide gevallen op de Rijksverzekeringsbank (R. V. B.) en de 36 locale organen (Raden van Arbeid), en is er dus overal decentralisatie, maar de wetgever heeft bij de Invaliditeitswet aan de locale organen veel meer vrijheid van beweging tegenover de R.V.B. gelaten dan hij die bij de Ongevallenwet toe stond en die ruimere bevoegdheid der Raden van Arbeid veroordeelt Mr. G. nu als een fout". Dje fout wil hij dan verhelpen door (?voor zoover behoud der Raden van Arbeid gewenscht mocht worden geacht") deze lichamen te maken tot bijkantoren" der centrale instelling, welke laatste dan algemeene lijnen" zal aangeven voor en toezicht zal houden op de wijze, waarop die bijkantoren een bepaald deel" der invalidi teitsverzekering zullen uitvoeren. Dus: hier bepleit Mr. G. voor de invaliditeits verzekering versterking van de positie der R.V.B. tegenover de Raden van Arbeid, op den voet, zooals dit reeds bij de ongevallenverzekering geschiedt. Hij zegt daarbij niet, dat hij voor die laatstgenoemde verzekering de geheele R.V.B. zou willen laten vervallen en de uitvoering daarvan volstrekt gedecentraliseerd wil zien. Nu zal men zich herinneren, dat omstreeks half October 1922 Mr. Groeneveld in de N. Rolt. Crt. twee artikelen over de herziening van onze sociale verzekering heeft geschreven (ik besprak ze in het No. der Groene van 3 Maart '23 als het departementale plan"), waarin hij aanbeval, de invaliditeitsverzekering ter uitvoering op te dragen aan de (tot 15 gesmaldeelde) Raden van Arbeid. In dit stelsel" zoo schreef hij kan dus de Rijksverzekeringsbank geheel komen te vervallen." Men ziet: er is inderdaad eene (niet zoo heel lichte) afwijking tusschen hetgeen Mr. G. half October '22 en wat hij half Januari '24 5 kwartalen later leeraart. Die afwijking is in hem even vergeeflijk als zij dat was in Mr. Sprenger van Eijk en gelijk zij is bij ieder ander, die door voortgezette studie, waarneming van de praktijk en verder doordenken over eenig vraagstuk tot een .gewijzigd inzicht komt. Ook Mr. G. heeft den moed der inconsequentie. Waarom ik op dit geval de aandacht vestig? DIERSTUDIE Teekening voor de Amsterdammer" door H. Verstijnen De Waarzegster Waarlijk niet, om te doen uitkomen, dat een gezag hebbend schrijver een stellig uitgesproken oordeel over eene belangrijke aangelegenheid binnen vrij korten tijd herziet. Niet dit is opzichzelf zoo heel merkwaardig. Maar het feit verdient onze opmerkzaamheid om den persoon, liever: om het ambt van Mr. Groeneveld: Chef der Afdeeling Arbeidersverzekering van het Departement van Arbeid. Juist daaraan ook ontleenden zijn artikelen in de N. Rott. Crt. destijds hunne bij zondere beteekenis. En men herinnert zich, wat op de verschijning van die artikelen is gevolgd. Wij hebben dat hier, in dezen hoek der Groene, nagegaan, maar laat ik het nu nog even weer ophalen. Minister Aalberse was, gelijk Mr. Ruys de B. later in de Tweede Kamer meedeelde, in 1922 slechts tot aanblijven als Minister te bewegen geweest, omdat het zijn eerzucht was, het groote werk der herziening van onze sociale verzekering ter hand te nemen en te volbrengen. Intusschen bleek niet dat de Minister bij dit streven gesteund werd door een klaar inzicht in de lijn, waarlangs deze arbeid zou moeten worden volvoerd. Maar nu verschenen, half October '22, in de N. Rott. Crt. twee artikelen van den Chef der departementale afdeeling, waaronder dit werk ressorteert en in die artikelen werd heel een plan ontvouwd. De Minister vertelde later in de Kamer, dat hij vooraf die artikelen had gelezen, zij waren met zijn voorkennis openbaar gemaakt en hij stelde er prijs op, te vernemen wat men inzon derheid de Hooge Raad van Arbeid daarover zou te zeggen hebben. Dus verschenen de twee couranten-artikelen in een tweede uitgave, n.l. als nota van de Afdeeling Arbeidersverzekering". Uit die nota werden vraagpunten getrokken, die ter beantwoording werden voorgelegd aan den Hoogen Raad van Arbeid. Deze vroeg praeadvies van hare Commissie XI", welke een mixtum compositum" van allerlei meeningen samenstelde, leidraad, daarna, voor 's-Hoogen Raad's advies".... En de minister in de Kamer zeide: als ik dat advies heb, dan weet ons Kabinet van welken grondslag wij zullen uitgaan bij het ter hand nemen van de herziening. Zoo werden de couranten-artikelen van October 1922 in de wereld gestuurd, niet als des ministers plan (want wat dat was, is tot op den huldigen dag niet gebleken), maar als 'n soort departe mentale proefballon, een departementaal plan, zoo men wil, hetwelk door het Kabinet (inzonder heid door Mr. Aalberse) zou worden aanvaard als grondslag, indien althans de Hooge Raad vanTArbeid het niet verwierp. Daarom is, dunkt mij, groote beteekenis te hech ten aan het feit, dat Mr. Groeneveld, vader van het Departementale plan, op een belangrijk punt tot een ander inzicht is gekomen. Ook in de departementale nota" (copie vrijwel der couran tenartikelen) las men: De 12 a 15 Raden van Ar beid zullen derhalve in dit stelsel het risico dragen van de ongevallenverzekering.... terwijl zij voorts zullen belast zijn met de uitvoering der invaliditeitsverzekering. In dit stelsel kan de R.V.B, geheel worden gemist...." Men moet aannemen dat aan de Afdeeling Arbeidersverzekering thans wordt gewerkt aan eene herziening van onze arbeiders-verzekerings wetten in de .lijn van het departementale plan (= de nota" = de artikelen in de N. Rott. Crt.). Maar klaarblijkelijk met de belangrijke af wijking, nu door den vader dier nota aangekon digd in De Telegraaf: geen zelfstandige Raden van Arbeid zonder R.V.B., maar eene R.V.B, als centraal orgaan, welker bijkantoren dan die Raden zullen zijn. Mij schijnt deze wijziging eene verbetering. Reeds vroeger heb ik, de nota besprekend, de vraag gesteld of in het apparaat onzer sociale verzekering eene centrale instelling, gelijk de R.V.B, nu reeds 20 jaren is geweest, zonder schade zoude kunnen worden gemist. Daarom verheugt mij, dat mr. Groeneveld thans in die lijn koers zet. Hoe dit zij, de koersverandering is zeer op merkelijk. Zij gaat buiten het praeadvies van Commissie XI om, ook buiten het advies van den Hoogen Raad van Arbeid. Of de Minister ook dit courantenartikel van zijn afdeelingschef vooraf gekend heeft, is niet gebleken. Maar dit alles vermindert niet de beteekenis der koersverande ring. SMISSAERT

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl