De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 9 februari pagina 20

9 februari 1924 – pagina 20

Dit is een ingescande tekst.

*<: DE AMSTERDAMMER, WEEKBIAI» V00R NEDERLAND ;No. 2434 VAN MARIONETTEN EN SPROOKJES ? door SAMUEL FALKLAND IN DE AMSTERDAMSCHE GEMEENTETRAM Teehenlng voor de Amsterdammer" door Jordaan DE MAN ZONDER TRANEN Heel vroeg, zooals ze 't beloofd had, vóór ze achter de hijgende wolkeji verdween, kwam de Zon 'm wekken. Ze dee 't niet zelf?ze zond een van 'r ondeu gendste kinderen, die 'n. brok erts, waarin zilverkristallen lagen te stoeien, in 'r lachend-lichtende hand hield. De schaatrende stralen spoten, joelden, renden mekaar na, doken kopje onder in 't geplas, of ze in de doorschijnende luchten klapwiekend-witte meeuwen waren, die 't zonne-gevlam naar de blanke strakheid der landen droegen. lij 't hartje van een dier laaiend-vonklènde kristallen, achter 'n kristallen venstertje, dook 'n kabouter, en die draaide 'n scherf zoo behendig, dat 'n paars-groene glanzing met proestende purper-spettinkjes en gierend-olceren spartelingen, 't kinderbedje be sprong, en over 't gezicht van den woelenden jongen, als 'n speelsch kameraadje bleef huppelen. Als je niet hélemaal wakker wordt, ga ik langs je neus en je oogen favotten?'k roep 'r zoo veel vrienden en vriendinnetjes bij, om mee te doen, da't je je geen raad zal weten " Ik neb nog zoo'n vreeselijke slaap " Schaam je je niet l.... Alles, a 11 e s is bij den weg," zei de zonnestraal: de zwaluwstaartjes zjjn in de klavervelden aan 't werk, de schoenlap pers beklauteren de struiken, de zandoogjes vladderert ak uren en uren bij de bloemen, en 'r was 'n sikkelwesp, die ook de maan aan den hemel zag!" - Ik kan m'n oogen niet openkrijgen 'k Ben nog zoo moe !" Dat 's niemendal! Wij helpen met z'n allen 'n handje ! Eerst n wimperhaartje, nou 'n twee de ! O, willen ze niet? Dan spannen we 'r 'n horzel en 'n egelvlieg voor! En we binden je oogleden vast met spindraden, dat ze niet meer dicht kunnen vallen.... En we nemen 'r 'n hooi wagen en 'n kelderspin bij Hort! Hort! Vooruit! Hoera ! Trekken Hort!.. Zie je wel dat je wimperharen 't niet tegen ons uit kunnen houden! Is 't al zoo laat? Zijn vader en moeder al op....?" Die gaan we dodelijk wekken Maar jij zou 't rste van allemaal uit je bedje stappen !.. Wat zou je doen? Benjje 't nóii al vergeten?.." Slaapt grootmoeder nog:...?" Die wordt niet wakker voor jij met de bloemen terug ben.... Wat heeft je vader gisteren gezegd We zullen bloemen voor 'r gaan plukken! ? Wat heb je zoo zachtjes gedacht, dat je 't zelf haast niet hoorde: die groote sneeuw-lelie met 'r oranje-h*rt, dicht bij 't vlondertje, is voor vader Niet je oogen dicht doen !.... Mag niet Anders wordt de egelvlieg boos en kruipt de hooiwagen zoo in je haar, dat je 'm 'r niet meer uit krijgen kan " . ,,'k Heb geen klok hooren slaan " Weilis! Vraag 't de gouduil op 't kozijn en 't satijnvlindertje, dat aan je voeteneind zit te wach ten en met je mee naar den vlonder wil, om de lelies voor vader in de beek af te knippen.... De blaren liggen zoo dicht op mekaar, dat je 'r over kan loopen Geloof je me niet? Vraag 't de Waterjuffer, die 'r pas vandaan is gekomen en door 't glas van 't raam heen wil vliegen ! " Dat wil ik niet", zei de Libelle: ik kijk alleen waar hij blijft.... 'r Zijn lelies als paleizen en ze groeien zoo dicht bij 't brugje, dat je 'r op over kan stappen en heen en weer schommelen, als de wind even meehelpt " Ik hebfnoeder beloofd 't nooit meer te doen.." Ach wat!", lachte 'n doodshoofdvlinder, en met de gekruiste beenderen op z'n rug, kwam-ie ook op den bedderand zitten, en bij elk woord dat-ie sprak, piepte-ie of-ie 'n fluitje in z'n mond had:,, ik heb me moeder zoo'n boel beloofd ! Als jeopbloote voeten loopt, hoort ze je niet, en als je met water lelies voor grootmoeder en met die heel-grftote voor vader terugkomt, zul je 'r zien lachen van plezier, omdat wel iedereen boterbloemen en bottelrozen kan plukken, maar lelies met gouden harten, niemand " Toen wipte 't kereltje uit bed, en de hooiwagen harkte vlug uit z'n buurt, omdat jongens zoo wild kunnen zijn, en de kelderspin glee langs den draad op den grond de satijnvlinder klepte 'r witte vleugels door de grooter geworden zonnebaan, en de doodshoofdvlinder piepte en knarste tegen de zoldering aan. Zachies, zachies,anders hooren ze je," zei de gouduil, zich op 't. kozijn omkeerend: en je hoeft je niet aan te kleeden, want 't is zoo zaligies-wann of 't nog Oogstmaand is !" Vergeet moeder's schaar niet," waarschuwde 't satijn-vlindertje: de stengels zijn hard " De eenige Nederlandsche passagier (angstig): Zeg, conducteur, jij spreekt toch hollandsch, niet waar?" Weet je den weg heu5ch alleen?', vroeg de Libelle, 'r dooraderde paars-blatiwe vleugels uit slaand: anders volg je mij maar...." Op z'n bloote voetjes, met de schaar, die, als 'n spiegeltje, wapperende vlammetjes tegen de gesloten gordijnen wierp, liep-ie 't huisje voorbij, en 't pad door 't bosch langs. 't Was 'r in de aanzwellende schaduwen bij 't gekoer van de woudduiven en 't geroep van 'n koe koek, angstig van stilheid, en als 'n eekhoorntje de schors van 'n boom besprong en de takjes om laag suizelden, van 'n gerucht om sneller aan te stappen. Maar door de wilgestammen zag je de beek al, en als je 'r niet gezien had, zou je 'r door 't praten der golfjes in den vroegmorgen gehoord hebben. Hier is 't vlondertje," zei de doodshoofdvlinder: hou je vast, maar noodig is 't niet wij doen 't geen van allen." Ik zit al fijn op 't water," lachte de groene Slankjuffer, en om te laten zien hoe veilig 't was, stak ze 'r kanten fijnmazige vleugels als 'n kuif omhoog. Nu liep 't kind de al-warme planken op, keek naar de plompen, 't sterrekroos, 't vederkruid en 't kruis-waterpeper, waartusschen roode forellen met blauwgrijze ruggen en vermiljoenroode bui ken schoten en doken, of ze blij waren dat de visscher 'r vandaag nog niet was. Heel dicht bij den vlonder stak de groote water lelie met den krans van witte bloemkroonblaadjes om 't gouden hart, dat je zag kloppen, 'r hoof d om hoog. Ze richtte zich tusschen de watervarens en 't drijvend fontein, en om 'r heen was 'n zoo dicht web van bladeren en ranonkels, dat je geen gespicgel van water meer za"g, zoo als verderop, waar de babblende golfjes mekander met zonneschuim smeten. Doe me geen pijn," zei de waterlelie, toen-ie zich boog: je heb gister drie van m'n zusters, die je hand wilden kussen, weggenomen, 'k Heb van nacht zoo geschreid, dat 'K de maan en de sterren niet zag...." ,,lk zal je geen pijn doen," zei 't jongetje: want dit is moeder's schaar, en als moed:r 'r mee bij m'n kleine vingertjes komt, voel ik 't ook niet.. .. Kan je nóg dichter bij me...? Wees maar niet bang " Dat is ze wel", zei de Libelle: ik ken 'r beter dan jij.... Als ze 'r handjes voor 'rgezichtje houdt, durft ze je niet aan te zien...." Je zal 't bij ons thuis vél beter hebben," zei 't kind: Kom nou ! Ik mag niet zoo lang weg blijven. ..." Stap dan toch van dien vlonder, als zij zoo bang voor jou is," zei de doodshoofdvlinder: je kan stellig op de blaren en 't sterrekroos loopen.... Wil je zien, dat ik 't doe?" Ik durf 't ook best," lachte de jongen, en zich met de handjes aan 't molmen vlondertje vast houdend, betastte-ie 't groene dek met z'n heeivoorzichtig-tastende voetjes. ,,Plomp, V'z^i 'n groote forel, met 'r bruinachtiggroenen rug lang 'n dnitblad scherend. Wat was dat?," vroeg 't satijnvlindertje ver schrikt. Vreemd," praatte de groene Slankjuffer. Zijn jullie bang voor de stilte? ' glimlachte de doodshoofdvlinder, en terwijl ze op 't vlondertje bij de vonken-spettende schaar neerstreek, piepte en knarste ze, of ze iets knipte. (Wordt vervolgd). VANNELLESVARINAS GOUDZEGEL 5Octs. per Pakje.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl