De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 16 februari pagina 20

16 februari 1924 – pagina 20

Dit is een ingescande tekst.

20 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2435 VAN MARIONETTEN EN SPROOKJES door SAMUE.L FALKLAND M ACD ONALD'S VERZOENINGSPOLITIEK Teekening voor de Amsterdammer" door Jordaan VI DE MAN ZONDER TRANEN Of 't dat was, of wat anders ze had 't niet kunnen zeggen, niet onder menschelijke woorden brengen, niet voor alle schatten van de wereld verklaren, omdat we elk deel van den dag en den nacht door vogels, bloemen, planten ??en niet minder door leven om ons heen, dat we niet zien, niet voelen, niet tasten, worden toege sproken, zooals wij zelf anderen met 'n kijken, 'n* zwijgen, 'n luisteren, de beste dingen van-uit de vreemde, klare bron, die we met ons ronddragen, meedeelen of 't 't dorre geluidje van den doodshoofdvlinder op 't neet-gebrand hout van 't vlondertje, benee in 't dal, óf 't in 't water tertig-plonzen van de forel, die iets van de wereld bov^n 't bladervlak van de beek had gezien, óf 't gefladder van de goudtiil tegen de ruiten, was: moeder, eerst tegen den vroegmorgen, ziek-van-vermoeidheid ingeslapen, zat in verwilderde luistering op, keek huiverend-verdwaasd naar 't gedreig der zonne stralen in den weerlichtenden spiegel en de wildwapperende fontein van de waterkan en met 'n schok die den in half-sluimer rustenden man wekte, sprong ze 't bed uit, liep op 'r bloote voe ten, die 't spoor van 't kind schenen te voelen, naar 't verlaten ledikantje met de rustig-wevende kelderspin, en in dezelfde bevende zenuw-koorts naar de verschrikking der wijd-openstaande bui tendeur. 'r Oogen gilden 't uit, en omdat de man dat hoorde, en 'r geen gouden ochtendlach uit.de jongenskamer klonk, smeet-ie 't venster open. Hij zag niets van de weelde buiten, niets van de diepte der zon, niets van 't in branding bewegen der struiken, niets van 't tortelen der duiven hij zag enkel de saterend-onbarmhartige, als 'n geesel striemende stilte, die de vrouw al niet meer zag, omdat ze in duizeling neer was geslagen. Toen, hijgend, met 'n looden dracht in 't nauwe lijks kloppend hart, rende hij weg, over de stron ken van 't boschpad, langs de op 'm toe-dreunende boomstammen, en toen-ie bij 't vlondertje 't laaiende vlammen der schaar als 'n bijtende pijn onderging, dook-ie in de blauwe donkerte benee, greep 'n handje, dat 'n lelie af had gerukt en in den bizarren strijd met de nieuwe droomen, niet los had gelaten. Met den kleinen last in de armen, zoo langzaam aanstappend,of de wegnaar 't huisje zich eindeloos verslingerde, of-ie zich nooit meer zou behoeven te haasten, liep de man van schaduw in licht en van zonne-schatering in schemer-spelonken, en bij elk verzetten van z'n loom-schuiflende voeten, bungelde 't handje met de lelie, of 't iemand in de verte wou toewuiven. 't Was bij menschen-heugenis nog nooit in 't dorp gezien, dat in hetzelfde oogenblik twee kisten, 'n groote en 'n bijna poppe-kist, driemaal rond den toren op 't kerkhof werden gedragen, en samen in n graf onder de kluiten verdwenen. De klok luidde met zware en lichtere slagen, omdat 't dien morgen zoo stormde, dat je soms enkel de loeiende rukwinden hoorde, en de vogels zelfs niet in de boomen durfden te schuilen. Heele takken braken af en toen de stoet van 't klagend rumoer achter de heggen met de kruisen terug keerde, moest 'r 'n eikestam, die den weg ver sperde, of-ie niet wou,dat wat ze lief hadden gehad alleen onder de aarde bleef , verschoven worden. De man hielp de vrouw over 't warnet der takken, en de vrouw hielp 't meisje. Ze hadden geen woord met elkaar gesproken, en zij had niets gezien, omdat ze door 'r tranen heen als 'n hulpelooze blinde naar 't withouten kistje, toen 't al lang onder de zooden lag, zocht. ? In de verlatenheid der woning, bij de weerbar stigheid der meubelen, die vroeger lieve, ouwe bekenden geweest waren, in den door de neerge laten gordijnen onthutsten schemer, zaten de man en de vrouw als menschen, die mekaar nauwe lijks kenden, die elkander kwijt waren geraakt, en zooveel angstige dingen te verbergen hadden, dat ze om beurten met 't fluister-vragend meisje spraken, om mekanders stem niet te hooren. Op de tafel stond in 'n zilverend glas de lelie met 't oranje-rood hart, en van den stengel zag je de gescheurde vezels. De witte blaadjes van de bloemkroon vielen neer in de bitse stilte. Toen begon de vrouw, en nog keek ze 'm.voorbij. Ze wrong de vingers, zoo als ze deed, als ze bad, om 't niet uit te jammeren. Je moeder is dood", zei ze. Hij knikte. Ook z'n oogen leken gestorven. En onze jongen is in de beek verdronken. .." Dat is-ie", zei-ie zacht. Van de lelie ritselden de laatste veer-donsjes op 't tafelblad. Ik heb naar je gekeken," zei ze: bij 't sterfbed van je moeder, en toen je ons kind 't huis indroeg." Olie op de golven Dat heb je...." En toen de twee kisten kwamen en de dek sels 'r op geschroefd werden en je kleine dochter 'r handjes vouwde en voor 't eerst van 'r leven hardop voor ze bad en vroeg waar ze heen waren gegaan. ..." Dat hoorde 'k". Ik heb naar je gekeken, toen ze 't liuis uit werden gedragen, me aan je vastgehouden en wie onzen jongen gekend hadden snikten en kon den geen woorden van troost zeggen.... " ,,'r Viel niet te troosten," zei hij smartelijk voor zich uitstarend. Heb jij van je moeder gehouden?" Van af 't eerste uur, dat 'k begreep dat ze m'n moeder was...." Heb jij van je zoon gehouden?" Dat weet je," zei-ie met trillende lippen: als 'k 'm zag, zag 'k 't beste, dat God ons kon geven. Als-ie lachte, lachte 'k mee. Als-ie tranen in z'n oneindig-blauwe oogen had, sloot 'k 'm zoo in m'n armen, zoo heerlijk, zoo lang tot de zon van z'n kleine ziel 'r weer was." Ik heb naar je gekeken in de dagen en nach ten dat de kaarsen brandden ik heb zitten ver tellen wat-ie de laatste uren gedaan en gebabbeld had ik heb z'n Weertjes saamgevotiwen, betast en beschreid jij zat bij 't raam, bij de lamp je kon 't ondergaan je praatte als 'n vreemde ??je keek als 'n vreemde je glimlachte als 'n vreemde...." Dat dee ik niet," vlamde hij op, maar z'n oogen ontweken de hare. ,,Toen-ie geboren werd, stond je bij m'n beo, en terwijl je 'm in je armen hield, vielen jouw tra nen op z'n gezichtje. Ik zei: geef 'm terug, en we keken elkaar met volle oogen aan, toen ik d i e tranen droogde.... Toen-ie ziek was en we bang waren, dat we 'm zonen verliezen, heb je 't zoo bij z'n bedje uitgesnikt, dat-ie 'r wakker door werd, en je met z'n knuistjes aanhaalde...." Dat zie 'k nóg voor me...." Ik kan zóó niet van je houen.... Ik hou niet meer van je.... Ik zal 't nooit vergeten, dat je glimlachte, zoo als je 't nu wér doet...." Je vergist je," zei-ie mat. En met 'n ruk opstaand, liep-ie de kamer uit, 't bosch in, waar de stormwind de beek onder bladeren begroef. Bij 't water doolde-ie rond tot 't avond werd en de lichten in 't dorp begonnen te branden. Toen keerde-ie in 't huisje terug. Er was niemand. Misschien kom ik later weer bij je," schreef ze: nu ben ik bang, omdat je van n i e m a n d houdt, niet van mij, niet van je kinderen...." Starend keek-ie voor zich uit. In den overzij-spiegel zag-ie 'n wit, glimlachend, in grijns gestold gelaat, en met 'n schreeuw van woede en wanhoop sloeg-ie met de vuist als 'n moker tegen 't glas, dat in scherven barstte, of 'n reuze-spin 'r pooten uitstrekte. 't Naast de verdorde lelie gevonden papier hield-ie boven de lamp tot 't in brand vloog en de roetflarden door de kamer heen-dwarrelden. Dien nacht trok-ie de wereld in. (Wordt vervolgd.) VAN NEUESVARINAS GOUDZEGEL 5O ets. per Pakje.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl