Historisch Archief 1877-1940
20
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2435
VAN MARIONETTEN EN
SPROOKJES
door
SAMUE.L FALKLAND
M ACD ONALD'S VERZOENINGSPOLITIEK
Teekening voor de Amsterdammer" door Jordaan
VI
DE MAN ZONDER TRANEN
Of 't dat was, of wat anders ze had 't niet
kunnen zeggen, niet onder menschelijke
woorden brengen, niet voor alle schatten van de
wereld verklaren, omdat we elk deel van den
dag en den nacht door vogels, bloemen, planten
??en niet minder door leven om ons heen, dat we
niet zien, niet voelen, niet tasten, worden toege
sproken, zooals wij zelf anderen met 'n kijken, 'n*
zwijgen, 'n luisteren, de beste dingen van-uit de
vreemde, klare bron, die we met ons ronddragen,
meedeelen of 't 't dorre geluidje van den
doodshoofdvlinder op 't neet-gebrand hout van 't
vlondertje, benee in 't dal, óf 't in 't water
tertig-plonzen van de forel, die iets van de wereld bov^n 't
bladervlak van de beek had gezien, óf 't gefladder
van de goudtiil tegen de ruiten, was: moeder, eerst
tegen den vroegmorgen, ziek-van-vermoeidheid
ingeslapen, zat in verwilderde luistering op, keek
huiverend-verdwaasd naar 't gedreig der zonne
stralen in den weerlichtenden spiegel en de
wildwapperende fontein van de waterkan en met
'n schok die den in half-sluimer rustenden man
wekte, sprong ze 't bed uit, liep op 'r bloote voe
ten, die 't spoor van 't kind schenen te voelen,
naar 't verlaten ledikantje met de rustig-wevende
kelderspin, en in dezelfde bevende zenuw-koorts
naar de verschrikking der wijd-openstaande bui
tendeur.
'r Oogen gilden 't uit, en omdat de man dat
hoorde, en 'r geen gouden ochtendlach uit.de
jongenskamer klonk, smeet-ie 't venster open.
Hij zag niets van de weelde buiten, niets van de
diepte der zon, niets van 't in branding bewegen
der struiken, niets van 't tortelen der duiven hij
zag enkel de saterend-onbarmhartige, als 'n
geesel striemende stilte, die de vrouw al niet
meer zag, omdat ze in duizeling neer was geslagen.
Toen, hijgend, met 'n looden dracht in 't nauwe
lijks kloppend hart, rende hij weg, over de stron
ken van 't boschpad, langs de op 'm toe-dreunende
boomstammen, en toen-ie bij 't vlondertje 't
laaiende vlammen der schaar als 'n bijtende pijn
onderging, dook-ie in de blauwe donkerte benee,
greep 'n handje, dat 'n lelie af had gerukt en in
den bizarren strijd met de nieuwe droomen, niet
los had gelaten.
Met den kleinen last in de armen, zoo langzaam
aanstappend,of de wegnaar 't huisje zich eindeloos
verslingerde, of-ie zich nooit meer zou behoeven
te haasten, liep de man van schaduw in licht en
van zonne-schatering in schemer-spelonken, en bij
elk verzetten van z'n loom-schuiflende voeten,
bungelde 't handje met de lelie, of 't iemand in
de verte wou toewuiven.
't Was bij menschen-heugenis nog nooit in
't dorp gezien, dat in hetzelfde oogenblik twee
kisten, 'n groote en 'n bijna poppe-kist, driemaal
rond den toren op 't kerkhof werden gedragen, en
samen in n graf onder de kluiten verdwenen.
De klok luidde met zware en lichtere slagen,
omdat 't dien morgen zoo stormde, dat je soms
enkel de loeiende rukwinden hoorde, en de vogels
zelfs niet in de boomen durfden te schuilen. Heele
takken braken af en toen de stoet van 't klagend
rumoer achter de heggen met de kruisen terug
keerde, moest 'r 'n eikestam, die den weg ver
sperde, of-ie niet wou,dat wat ze lief hadden gehad
alleen onder de aarde bleef , verschoven worden.
De man hielp de vrouw over 't warnet der
takken, en de vrouw hielp 't meisje.
Ze hadden geen woord met elkaar gesproken,
en zij had niets gezien, omdat ze door 'r tranen
heen als 'n hulpelooze blinde naar 't withouten
kistje, toen 't al lang onder de zooden lag, zocht.
? In de verlatenheid der woning, bij de weerbar
stigheid der meubelen, die vroeger lieve, ouwe
bekenden geweest waren, in den door de neerge
laten gordijnen onthutsten schemer, zaten de
man en de vrouw als menschen, die mekaar nauwe
lijks kenden, die elkander kwijt waren geraakt, en
zooveel angstige dingen te verbergen hadden, dat
ze om beurten met 't fluister-vragend meisje
spraken, om mekanders stem niet te hooren.
Op de tafel stond in 'n zilverend glas de lelie
met 't oranje-rood hart, en van den stengel zag
je de gescheurde vezels. De witte blaadjes van de
bloemkroon vielen neer in de bitse stilte.
Toen begon de vrouw, en nog keek ze 'm.voorbij.
Ze wrong de vingers, zoo als ze deed, als ze bad,
om 't niet uit te jammeren.
Je moeder is dood", zei ze.
Hij knikte. Ook z'n oogen leken gestorven.
En onze jongen is in de beek verdronken. .."
Dat is-ie", zei-ie zacht. Van de lelie ritselden
de laatste veer-donsjes op 't tafelblad.
Ik heb naar je gekeken," zei ze: bij 't sterfbed
van je moeder, en toen je ons kind 't huis indroeg."
Olie op de golven
Dat heb je...."
En toen de twee kisten kwamen en de dek
sels 'r op geschroefd werden en je kleine dochter
'r handjes vouwde en voor 't eerst van 'r leven
hardop voor ze bad en vroeg waar ze heen
waren gegaan. ..."
Dat hoorde 'k".
Ik heb naar je gekeken, toen ze 't liuis uit
werden gedragen, me aan je vastgehouden en
wie onzen jongen gekend hadden snikten en kon
den geen woorden van troost zeggen.... "
,,'r Viel niet te troosten," zei hij smartelijk
voor zich uitstarend.
Heb jij van je moeder gehouden?"
Van af 't eerste uur, dat 'k begreep dat ze m'n
moeder was...."
Heb jij van je zoon gehouden?"
Dat weet je," zei-ie met trillende lippen: als
'k 'm zag, zag 'k 't beste, dat God ons kon geven.
Als-ie lachte, lachte 'k mee. Als-ie tranen in z'n
oneindig-blauwe oogen had, sloot 'k 'm zoo in m'n
armen, zoo heerlijk, zoo lang tot de zon van z'n
kleine ziel 'r weer was."
Ik heb naar je gekeken in de dagen en nach
ten dat de kaarsen brandden ik heb zitten ver
tellen wat-ie de laatste uren gedaan en gebabbeld
had ik heb z'n Weertjes saamgevotiwen, betast
en beschreid jij zat bij 't raam, bij de lamp
je kon 't ondergaan je praatte als 'n vreemde
??je keek als 'n vreemde je glimlachte als 'n
vreemde...."
Dat dee ik niet," vlamde hij op, maar z'n oogen
ontweken de hare.
,,Toen-ie geboren werd, stond je bij m'n beo,
en terwijl je 'm in je armen hield, vielen jouw tra
nen op z'n gezichtje. Ik zei: geef 'm terug, en we
keken elkaar met volle oogen aan, toen ik d i e
tranen droogde.... Toen-ie ziek was en we bang
waren, dat we 'm zonen verliezen, heb je 't zoo bij
z'n bedje uitgesnikt, dat-ie 'r wakker door werd,
en je met z'n knuistjes aanhaalde...."
Dat zie 'k nóg voor me...."
Ik kan zóó niet van je houen.... Ik hou
niet meer van je.... Ik zal 't nooit vergeten, dat
je glimlachte, zoo als je 't nu wér doet...."
Je vergist je," zei-ie mat.
En met 'n ruk opstaand, liep-ie de kamer uit,
't bosch in, waar de stormwind de beek onder
bladeren begroef.
Bij 't water doolde-ie rond tot 't avond werd en
de lichten in 't dorp begonnen te branden.
Toen keerde-ie in 't huisje terug.
Er was niemand.
Misschien kom ik later weer bij je," schreef ze:
nu ben ik bang, omdat je van n i e m a n d
houdt, niet van mij, niet van je kinderen...."
Starend keek-ie voor zich uit.
In den overzij-spiegel zag-ie 'n wit, glimlachend,
in grijns gestold gelaat, en met 'n schreeuw van
woede en wanhoop sloeg-ie met de vuist als 'n
moker tegen 't glas, dat in scherven barstte, of
'n reuze-spin 'r pooten uitstrekte.
't Naast de verdorde lelie gevonden papier
hield-ie boven de lamp tot 't in brand vloog en
de roetflarden door de kamer heen-dwarrelden.
Dien nacht trok-ie de wereld in.
(Wordt vervolgd.)
VAN NEUESVARINAS
GOUDZEGEL
5O ets. per Pakje.