Historisch Archief 1877-1940
22
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2435
REIS-FRAGMENTEN
I. VAN NAPELS NAAR SICILI
Op een wannen avond, als de laatste glans in
de luchten staat, aanvaarden wij den tocht naar
de haven van Napels. Het donkert al dieper in de
smalle stegen en wij rijden door de beruchte
matrozenbuurten, waar iets hangt van verdorvenheid
en heimelijke lust. Het is of deze stad door de eeu
wen heen van het zwoel-Romeinsche wat behouden
hetft; brengt haar naam niet een cynischen glim
lach om den mond van een nachtsteden-kenner en
suist er niet iets door de straten van die ver-geleden
feesten en wilde orgieën? Zooals zij daarginds
naast de klassieke beelden in haar geheim museum
nog verbergt, wat onze verdorven begrippen niet
meer vatten kunnen van veel vreemde, maar toch
gezonde openhartigheid. Wij duwen dat alles van
ons af, of erger: wij gluren er loerend naar. Maar
wie wil het uitwisschen?
Op de boot is de drukke bedrijvigheid vóór een
vertrek. En dan glijden wij weg met een onbestem
de pijn om eenzaamheid: aan den kant blijft een
wuivende, joelende drom, waarvan wij niemand
kennen en niemand ons een laatsten groet brengt.
Het is of de hemel zijn sterren omlaag gezonden
heeft, millioenen van avondlichten hangen in de
bergen en soms komt de pluim vanden Vesuvius
in een rossen gloed. Als de boot Capri voorbij is,
vangen zee en duisternis haar op.
II. PALERMO
In den morgen is het deinende water van een
matte, parelmoeren schittering. De kust van Sici
liëin de verte doet wat kaal aan. Zooals het te
lang verwachte een teleurstelling inhoudt, zoo
schijnt het, dat de natuur hier toch niet alles geeft,
wat wij ons verbeeld hadden. Maar Palermo houdt
haar overvloed verborgen; dieper-in ligt de Gou
den Schelp, vruchtbaar dal, waar de citroen-gaar
den ontelbaar zijn en in de tuinen de weelde hangt
der bloemen, de diepe gloed van irissen en een geur
van rozen en violieren.
Soms lijkt het al te mooi: dat antieke ronde
tempeltje op een terras bij de kust, een monumen
tale trap, die naar beneden leidt tot het zwaar
smaragd-groene water het heeft iets van
gewone werkelijkheid verloren. En opeens, in de
schitterende zon, moeten wij de oogen sluiten en
droomen van een koude en mistige atmosfeer.
De nauwe straat, die de stad doorsnijdt, is vol
In rumoerig en vooral de kleine markt, waar de
etenswaren opgestapeld liggen en de vruchten
zorgvuldig tot figuren gerangschikt, heeft een
Oostersche bedrijvigheid. Verschopte ezels bal
ken en de paarden voor bont-versierde
boerenkarren vertrekken in wilden wcdloop. Aan het
einde van de stad, in de Capella Palatina,
ombouwd in later tijden, een verborgen bidschrijn,
heerscht een verbijsterende overdaad van stijlen
en ornamenten. Ongestoord lezen de priesters op
het kleine koor hun zielemis rond de leege Hst.
Erom heen flakkeren de hooge kaarsen. En zoo
zitten zij eiken morgen opnieuw en bidden in
doodschen kringloop.
In den avond, terwijl een grijze, looden lucht
boven de zee hangt, slenteren we langs de kade,
waar de onttakelde zeilbootjes met hun hooge
masten heen en weer wiegelen. Dan komt het ont
roerende oogenblik dat wij afgaan op vreemde
ver-klinkende muziek, tot, bij een bocht, opeens,
helle kaarslichtjes dansen voor een Maria-beeld,
waar een groep havenvolk bij-een staat. Al zit er
in de sombere luchten iets van donkere dreiging,
hier bleef het gulden licht van een oud geloof. Vóór
die blinkende glorie zitten een paar simpele muzi
kanten: een romantisch-gekleede, blinde violist,
een gebogen figuurtje over een krassende cello en
een extatisch profiel, geheven tot de Madonna.
Het helder vibreerend mannengeluid zingt onver
moeid, een recitatief, een lied: het lange verhaal
van Jezus' leven, een vertelsel van alles wat er,
naar het woord van de profeten, geschied is. Viool
en cello volgen zijn vaart, sluiten zich, zonder
wringen of trekken, bij hem aan.
Hier zweeft iets rond van de innigste muziek,
die een hart ons voorzegt, en zóó, als in oude
tijden, weet dit visschersvolk zijn
onbewust-gebleven gevoelens nog te uiten.
Weemoedig en stil keeren wij ons af, omdat
we, te bewust, bij alles wat we zien en hooren
niet meer laten kunnen te wroeten en te vergelijken.
In de verte krast een enkele valsche noot van
de cello en de zee is nu weg in de donkerheid.
UIT HET KLADSCHRIFT VAN
JANTJE
Palermo
Taoimina. Qrieksch theater
! III. TAORMINA
. Wie kan nog wat schrijven van dit gezegend
oord, nadat Couperus verteld heeft, hoe hij
's morgens lui lag te droomen in het geurende gras
van het Orieksche theater? ik zou het niet
wagen. Maar nog op een ander moment zag ik de
heerlijke bouwvallen van dat theater, in den
avond, bij een volle maan. Er was....
mandolineconcert ter eere van de vele buitenlanders. Het
snerpend getokkel viel in de stilte. Wanneer de
eeuwige sneeuw van de Etna er niet gk rieus boven
had gestaan als een onneembare zekerheid, dan
waren we den wereldschen toon van dit dorp wel
licht ontvlucht, waar een troepje Engelschen voort
durend hoopt op een kleine uitbarsting van den
vulkaan, alleen ter wille van een emotie.
Maar er bleef zooveel liefelijks; oude huisjes,
een pleintje, waar de vrouwtjes in kruiken
water halen, mooie poortjes, een kerkje, waar het
jongenskoor scherp en helder zingt, en de bloeiende
natuur die niets belooft, maar alles tegelijk in
vollen tooi geeft: in tuinen, langs weggetjes; op
verweerde leem-grijze muren, waar de bougainville
met dikke trossen tot het hoogste punt kruipt
en de geraniums deinend afhangen, de dik-gele
bremstruiken in het dal, de cactussen met roode
bloem tegen de rotsen en de paarse anemoon op
de schaarsche weiden. Taormina blijft in een
glanzende herinnering, waar alles in ons weer
opbloeide.
Langs een stellen en brokkeligentrap-weg komen
wij beneden aan de zee, waar het water peilloos
helder tot den verren, onzekeren bodem beweegt.
En naar boven, de bergen in, gaan we op ezels,
en maken dan met moeite den drijver duidelijk,
dat S hij, om zijn fooi niet mis te loopen, de
beesten niet mag slaan. Bij dezen bespottelijken
cisch zet hij een gelaten gezicht.
Boven ligt een dorpje, in droom verloren legen
de rune van ecu ouden burcht gebouwd. Bij de
poort wachten bedelende vrouwen en oude eer
biedwaardige mannen met lange, witte ba;irden.
Maar verder is er niets in die kleine stralen mei
lilliepiitler-huisjes, geen mensch, geen kind, en
ook nergens het geluid van een dier: een
schooncslaapster stemming.
A R T i: N D ij K