Historisch Archief 1877-1940
20
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2436
EEN BOEK OVER PERRONNEAU
Toen de portret-schilder en pastellist Jean
Baptiste Perronneau gestorven was, werd in de
Mémoires secrets" van Bachaumont
opgeteekend op 24 Januari 1784: On n'a appris que
depuis peu de Ja mort en pays tranger de M.
Perronneau, dont l'Académie même ignorait
la destinée.... La vie errante qu'il avait toujours
menée habituait a ne Ie point voir, et a se passer
de ses ouvrages.... L'inconstance de son
caractère j'avait empêchéde se fixer nulle part....
C'était un peintre de portraits en pastei. Son des
sin tait correct, ses attitudes d'un choix noble,
Ia disposition de ses draperies bien prise, mais
la touche lourde et sans effet. Il avait Ie coloris
mauvais. Ce qui cependant, sans doute, fait
l'éloge de son talent, c'est que Ie plus célèbie
peintre de portraits de nos jours, dans cette
maniere, M. de la Tour, l'avait_choisi pour faire
Ie sien."
Men behoeft Perronneau en La Tour slechts te
vergelijken om te zien, dat het zeer moeilijk is,
den een boven den ander te stellen. La Tour is
forscher, maar in Perronneau is weer dat naar het
Engelsche zweemende, dat zijn beste werken zoo
sympathiek maakt. Hij was de jongere: La Tour
werd in 1704, Perronneau in 1715 geboren. Maar
nauwelijks begon de laatste de aandacht te trekken
of de critiek voorspelde hem reeds, dat hij, wan
neer La Tour op zijn ouden dag zijn werkkracht
zou zien verminderen, in diens plaats zou treden.
La Tour zelf schatte hem hoog.
Voor zijn tijdgenooten het blijkt ook elders
dan uit het boven aangehaalde citaat van 1784
is La Tour evenwel altijd nommer n gebleven
en stond Perronneau achter hem. En hij is, met
de geheele Fransche pastelkunst, na de revolutie
in ongenade geraakt, totdat, tegen 1860, opnieuw
de waardeering begon.j
Weldra gaat het werk van Perronneau, vooral
zijn pastels, behooren tot het meest gezochte
op de kunstmarkt: de prijzen stijgen, en er
komen daardoor steeds meer verloren gewaande
werken van den meester voor den dag. En toen
in 1908 de Marquise de Ganay een Exposition
de cent Pastels" organiseerde, zei de schilder
Albert Besnard, de tegenwoordige Directeur der
Ecole Nationale des Beaux Arts, in een op die ten
toonstelling gehouden conférence" over het
pastei in de 18e eeuw, dat hij meende, dat de
oorzaak van het minder begrijpen van Perronneau
tijdens diens leven, daaruit te verklaren valt,
dat hij te vroeg gekomen is. lei même, au milieu
de cette troupe somptueuse, il fait Peffet d'un
moderne garéchez les anciens." Hij prijst
Perronneau boven La Tour als den meer gevoelige,
als den man ook van de kleur.
Op 't oogenblik wordt Perronneau's kunst
algemeen zeer hoog geschat. Wij kennen hem
hier weinig. Het Rijksmuseum bezit zijn portret
van Mlle Métayer, het Museum Meermanno
Westrhenianum dat van Qerard Meerman, maar
van hetgeen enkele families hier te lande bezitten
werd slechts zelden (het laatst op de verleden jaar
op initiatief van Mr. C. Staring gehouden portret
ten-tentoonstelling in den Haag) iets voor het
publiek ter bezichtiging gesteld.
Toch is Perronneau ook voor ons van beteekenis
omdat hij hier dikwijls en vaak genümen tijd heeft
JACOB DE KRETSCHMAR. Pastei (1754)
gewerkt en omdat wie om zich heen kijkt duidelijk
de sporen ziet van zijn invloed op de
Nederlandsche portrettisten van zijn tijd. Het is daarom,
dat het boek 1) door Liandre Vaillat en Paul
Ratouis de Limay aan Perronneau gewijd, onze
bijzondere aandacht waard is. Behalve het
leven van den meester, bespreekt het diens werken
en het is vooral van belang door de nauwkeurige
lijst van wat van zijn oeuvre bekend is. Niet alleen
naar tijdsorde wordt het opgesomd, maar ook naar
de bezitters, en een naam-register der afgebeelden
is aan het slot bijgevoegd.
Hieruit zien wij b.v., dat hij veel voor de
familie Boreel heeft gewerkt, en namen als die van
Geelvinck, Hasselaer, Rendorp, Schepers, Schuyt,
Straalman, van Tuyll van Serooskerken, van
Kretschmar en Woortman toonen ons, hoe
gezien zijn kunst hier was. Hij werkte hier in
1754, 1755, 1761, 1771, 1772, 1780 en 1783.
Wie meer hierover wil lezen, sla er het boek
op na. Het is de tweede, veel verbeterde druk,
waarvoor menig gegeven betreffende kunst
werken in ons land verschaft werd door Jhr.
B. W. F. van Riemsdijk, oud-Hoofddirecteur van
'sRijksmuseum, en door Mr. Staring te Dordrecht.
In Amsterdam, de voor hem zoo ongezonde stad
zou hij aan de koorts sterven. Den 20 November
1783 vindt men in de registers van het kerkhof
buiten de Leidsche Poort opgeteekend: Jean
Baptist Perronneau. Van de Heeregracht bij de
Lijse straat. Is gehaalt" (d.w.z. het stoffelijk over
schot is afgehaald). Hij werd er kosteloos als
arme begraven !
Wij geven hierbij eenige afbeeldingen van wer
ken, uie het boek van Vaillant en de Limay.
W. MARTIN.
Mlle CORNELIA STRAALMAN. Pastei (1767 of 1768)
1) L. Vaillant et P. R. de Limay, J. B. Per
ronneau, 2me dition. Paris et Bruxelles, G. v.
Oest & Cie.
Muziek in de Hoofdstad
Concertgebouw
Op de abonnementsconcerten van Donderdag
en Zondag hebben wij twee solisten gehoord, die
ieder hun noviteit meebrachten; Alexander
Schmuller, die het Concerto gregoriano" van
Respighi, voor viool en orkest hier introduceerde,
en de Fransche celliste Madeleine Monnier, die een
Epiphanie" van Caplet met het orkest speelde.
Beide composities zijn moderne werken, van
recenten datum.
Respighi's concert dateert van 1921, Caplet's
fresque pour violoncelle et orchestre" van
1923. Maar in karakter zijn deze werken zeer
uiteenloopend.
Beide composities gebruiken de moderne instru
mentatie: bij Respighi werd gedurende een solo
gedeelte de viool door pauken begeleid, bij Caplet
begeleidt dan een trommel den cello. Het merk
waardige in het verschil is echter dat Respighi
den bekenden virtuozen-vorm van een concerto
kiest, terwijl hij daarin de vioolpartij juist niet het
gebruikelijk aandeel geeft en in het geheel op
neemt zonder anderen nadruk dan die van een zoo
nu en dan uit het ensemble tredende stem".
Daarentegen kiest Caplet de muzikale uitdrukking
van een fresco, een handeling", programmatisch
toegelicht, om van de cello-partij virtuozcnwerk te
maken, zij het dan ook met gebruik van moderne
rhythmen en accenten.
Respighi's vioolconcert is door Gregoriaansche
motieven slechts vagelijk geïnspireerd. Meer her
innert er aan een zekere rustige zangerigheid, een
soort doorgaand psalmodieeren van een aan
hef, een kalme bewogenheid. Ik meen, dat de
vorm dit werk schaadt en dat de Italiaan, wat
al te ijverig leerling der noordelijke musici, zijn
eigen vorm had moeten zoeken, zooals de jongere
Italianen reeds doen, met name de meesterlijke
Malipiero, wiens prachtige hier onder Casella uitge
voerde Impressioni del Vero" wij niet spoedig
zullen vergeten. Overigens deed Schmuller in zijn
uitvoering, met Dr. Mtick, Respighi's concert alle
recht.
AndréCaplet, die zijn werkzaamheid als dirigent
van een der Parijsche orkesten heeft neergelegd,
om zich geheel aan het componeeren te gaan wijden,
komt met zijn Epiphanie" minder gelukkig naar
voren. Een virtuoselijke instrumentatie, vooral van
het slagwerk, dat heel licht en aanduidend gehou
den is, maakt de orkest-partituur interessanter
dan de solistische cello-partij, die den klank van het
instrument wat te veel begraaft onder curieuse
kunstgrepen en rythmische sprongen, welke een
negerkoning moeten karakteriseeren, die in op
tocht naar Bethlehem trekt en voor de heilige
kribbe zijn negertjes laat dansen in 5 kwartsmaat.
Overigens dwong Madeleine Monnier meteen sober
en beschaafd spel alle bewondering af voor haar
technisch kunnen op de cello. De zangerigheid in
haar voordracht kreeg betere gelegenheid uit te
komen in een Romance van Roger Ducasse en
een Elegie van Fauré, die zij na de pauze speelde.
Internationale kamermuziek-avonden
De heer Alexander Schmuller heeft dezen
winter een drietal avonden van moderne internatio
nale kamermuziek georganiseerd, waarvan de
laatste dezen Dinsdagavond werd gegeven.
De heer Schmuller is actiever dan het comité,
dat zich ook in Nederland gevormd heeft voor een
afdeeling der Internationale vereeniging voor
hedendaagsche muziek,"die te Londen haar hoofd
zetel heeft en te Salzburg haar uitvoeringen houdt
(met een overigens veel te klein aantal concerten,
waarop uiteraard het hedendaagsche oeuvre der
componisten verbrokkeld en zondersucces vertegen
woordigd kan zijn; waarover ook al reeds onderling
ruzie is ontstaan) Deze activiteit strekt den heer
Schmuller tot eere. Onze behoefte om uit den sleur
te komen is zoo groot, dat wij in dit opzicht al
gauw dankbaar te stemmen zijn. Dat bij de mo
derne muziek ook veel kaf onder het koren is kan
ons voorloopig niet eens veel deren. Het eenige
wat wij zouden willen opmerken is, dat men een
scheiding leerde maken tusschen waarlijk modern
werk en werk van recenten datum. Het epigo
nisme kan ons, wanneer wij een indruk van de
moderne muziek verlangen, uiteraard maar matig
interesseeren en het tiert juist nogal welig ook
onder jongeren, die alleen door hun geboorte
datum aanspraak kunnen maken op de indeeling
van hun werk bij de hedendaagsche muziek.
De heer Schmuller heeft op zijn avonden onge
twijfeld interessant werk geïntroduceerd. Men
denke aan het klankvormen-trio van Pijper, aan het
optreden van Milhaud met zijn sonate voor viool
en piano (hoewel niet in eerste uitvoering dan toch
in eerste goede uitvoering), met zijn liederen Les
soirees de Pétrograde", zijn Saudades de Brazil",
aan de vioolsonate van den Duitscher Paul
Hindemith, aan de mooie levendige suite voor viool,
harp en fluit van den Engelschman Eugène
Goossens, aan de nog weinig gehoorde sonate voor
harp en fluit van Dresden, aan de frissche kinder
stukjes voor piano van Annie Mesritz van
Velthuysen, maar ook werk dat, als de sonate van
Böhnke, het Wiegelied" voor zang, strijkkwartet,
harp en fluit van Julie Weissberg, de liederen van
Rudolf Mengelberg, om *e bovengenoemde reden
had achterwege kunnen blijven. Ook de keuze uit
het werk der moderne Russen leek mij niet erg
gelukkig. Russen, die als Medtner in zijn liederen,
brave Schumann en Brahms epigonen blijken,
kunnen ons als Russisch werk weinig verrassen.
Het Requiem" vanGniessin voor piano en strijk
kwartet, hoewel het mooie gedeelten bevat,
spreekt muzikaal ook al geen Russisch taalcigen en
het Poème-Quatuor" van A. Krcin is lang als
van een redenaar, die niet aan zijn eind kan komen,
en zijn gesprek met breede gestes rekt.
Niettemin weten wij den heer Schmuller dank
voor de enkele zeer goede kennismakingen en
voor zijn uitvoeringen, waarvoor hij een aardige
staf medewerkers had verzameld, terwijl hij zoo
veel mogelijk de componisten in hun eigen werk
deed optreden (Pijper, Milhaud, Mevrouw Mcsrit/,
Em ile Enthoven). Hopelijk zal hij zich een vol
gend maal nog beter laten adviseeren. Wat de
Russen betreft denke hij dan eens aan Serge
Prokofieff en Strawinsky, Russen, die wel is waar
ook reeds langeren of korteren tijd niet meer
in Rusland verblijf houden, maar tenminste een
Russisch rhythme en een Russisch accent be
hielden in hun werk.
CONSTANT VAN W E s s E M