De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 23 februari pagina 9

23 februari 1924 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 2436 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND DE PRIME MINISTER AAN HET HOOFD VAN HET DEPARTEMENT Reeds gnuiven de lieden, die het in hun hart toch maar allesbehalve prettig vinden, dat een Ramsay Macdonald, hoofd der Arbeiderspartij, bewoner van Downingstreet 10 geworden is. Het Premierschap door zulk een democratische figuur waargenomen te zien is wel heel hard voor zekere conservatieve elementen, vooral voor conserva tieven buiten Engeland. En als ze dan nog behooren tot diegenen, die de op internationale verzoe ning uitzijnde politiek van den huldigen Britschen Premier geen succes toewenschen, dan behoeft het niet te verbazen, dat deze heeren met een bij zondere ingenomenheid het bericht lazen, dat Ram say Macdonald het zware werk nu al niet meer scheen aan te kunnen, zoodat hij van zins zou we zen den tevens door hem bekleeden post van Foreign Secretary aan een ander op te dragen. Vandaar het gegnuif, waarop ik zooeven zinspeelde. Of de Premier inderdaad binnenkort de door hem getorste portefeuille er aan zal geven, dient nog afgewacht. Als hij het eenigszins vermag klaar te spelen, zal hij haar vermoedelijk pas neerleggen, wanneer de ernstigste redenen, waarom hij zelf aari het hoofd van het Departement van Buitenlandsche Zaken meende te moeten optreden, niet meer voorhanden zijn, Op zichzelf is het een zeldzame onderneming van Ramsay Macdonald om met het Premierschap ook de functie van Minister van Buitenlandsche Zaken te vereenigen, zij het, dat hij zich tenminste toch op een enkel antecedent kan beroepen, al dateert dat van een tijd, toen de waardigheid van Minister-President ook al geen sine cura was, maar misschien toch nog iets minder omvangrijk dan heden ten dage. Ja, de regel wil (en gelijk ik aanstonds zal ver melden, is er maar een enkelen keer van een den regel bevestigende uitzondering sprake geweest), dat degeen, die Prime Minister is, zich niet nog bovendien met het vervullen van de leiding van een of ander departement belast. Wel heet de functie door den Premier gewoonlijk bekleed First Lord of the Treasury (tot 1905 be stond de titel van Prime Minister officieel niet, was althans dit ambt juridisch niet erkend !) en zou men dus op het eerste gezicht zeggen, dat de Minister van Finantiën en de Premier blijkbaar n zijn, doch de werkelijkheid is gansch anders. Im mers First Lord of the Treasury is niets anders dan een titel, terwijl het de Chancellor of the Exchequor is, die de finantieele portefeuille beheert. Oorspronkelijk in de zeventiende en achttien de eeuw werd Premier degene, die First Lord of the Treasury was en wel op grond van het belang rijke dier functie. Doch tegenwoordig en zoo is het al bijkans een eeuw lang wordt de Premier juist tot First Lord benoemd wegens.... het feit, dat dit ambt niets meer beteekent. Wie als hoofd der Treasury over geld en ambten te beschikken had, kwam uit den aard der zaak als leider van het Gouvernement naar voren en naar mate de Treasury het domineerende departement in de Regeering werd, lag het voor de hand, dat de posi tie van hem, die dat departement beheerde, in het Kabinet in beteekenis toenam. Doch daarmee ge raakte deze Primus interpares langzamerhand zoo overladen met zaken van algemeenen aard, met bezigheden de geheele landspolitiek betreffende, dat hij niet meer in staat was om zich in de aller eerste plaats van zijn taak als Minister van Finantie te kwijten. Als zoodanig treedt de Chancellor of the Exchequor op en First Lord wordt.... een titel. Ziet daar in het kort samengevat, hoe de Premier een Minister zonder portefeuille werd. Dat het Premierschap heel wat tijd en moeite vergt, ook indien de Premier eens niet met het leiderschap van het Lagerhuis belast mocht zijn, wat n.l. behoudens een enkele maal, wel pleegt te geschieden, zal een ieder duidelijk wezen, die eenige notie van het dagelijksch werk van den Engelschen Eersten Minister heeft. Oladstone heeft eens gewag gemaakt van Peel's oordeel over het ambt van Premier. Toen Peel in 1846 als Prime Minister gevallen was, had hij kort daarop een onderhoud met Gladstone wien hij een kijkje gaf op het afmattende en zorgvolle bestaan van een Minister-President. Hij was tweemaal Pre mier geweest, doch had er nu meer dan genoeg van. Niets zou hem er meer toebrengen, nog eens die last te dragen: de daaraan verbonden moeite en bezorgdheid waren te groot. Geen mensch heeft er eenig flauw idee van zoo zei hij - ,.wat het Pre mierschap met zich mee brengt. Ik heb de Ko ningin gezegd, dat ik met de diepste gevoelens van erkentelijkheid en verknochtheid van haar afscheid neem, maar dat er n ding is, dat ze me niet moet vragen, n.l. nog eens dat baantje op me te nemen". Hij somde vervolgens de vele werkzaam heden op. Daar is de gansche correspondentie (enkele malen per dag zelfs) met de Koningin, die ik allemaal zelf moet doen en met groote nauw gezetheid. Dan de heele briefwisseling met Peers en leden van het Lagerhuis, vervolgens zoo een uur of zeven acht bij wonen van de zittin gen van het Lager huis, verder moet ik op de hoogte wezen van alle belangrijke kwesties de verschil len . dedepartementen rakende...." In 1850 verklaarde Peel ten overstaan van de commissie, die een onderzoek naar de salarissen van verschillende ambtelijke betrek kingen instelde, dat de Premier alle be langrijke diploma tieke berichtenmoest lezen, ten einde ter zake kundig met zijn Minister van Buiten landsche Zaken over het te voeren beleid van gedachten te kunnen wisselen. En hetzelfde gold vol gens hem voor de voornaamste andere departementen, ter wijl men vooral ook niet vergeten mocht wat het zeggen wil de, dat hij zich met de zgn. patronage (het recht om amb ten te vergeven) had bezig te houden en hij de a?ngewezen man was om depu taties te woord te staan,' die zich over de publieke zaak tot de Regeering wilden wenden. Meer dan waar ook is inderdaad in Engeland dePremier de centrale figuur in het Kabinet, de man, die voor de eenheid binnen het Kabinet zorg draagt en zich voorts ook aan het noodige contact met Koning en ' volk (door middel van het vervullen van spreek beurten voor kiezersbijeenkomsten, het afsteken van toasten enz.)moet wijden. En sinds hetBritsche Rijk zijn gestalte van een Gcmeenebest vanBritsche naties is gaan aannemen, waarin de Dominions niet meer met kolonies gelijk staan, doch een zelfstan dige positie innemen, is het alweer de Premier, de bewoner van Downingstreet 10. die hier als centraal punt te beschouwen is. Waarlijk, het is geen wonder, dat de Prime Mi nister, die zijn handen toch al zoo vol heeft, gemeenlijk van verdere portefeuillezorgen bevrijd blijft. Toch zijn er enkele gevallen geweest, waarin van het gebruik werd afgeweken. Zoo tra den Canning in 1827, Pee! in 1834, Gladstone in 1873 en van 1880 tot 1885 tevens als Chancellor of the Exchequor op, vervulde Asquith in 1914 (voor den oorlog) enkele maanden ook het ambt van Minister van Oorlog en heeft Pitt senior als Premier het Departement van Buitenlandsche Zaken geleid, wat later door Lord Salisbury werd nagevolgd, totdat hij in 1900 die drukke bezig heid neerlegde om verder den titel van Lord Privy Seal een der andere Ministers zonder portefeuille te voeren. Thans heeft Ramsay Macdonald, Pitt's en Salisbury's voorbeeld meenen te moeten volgen, doch om niet al te veel hooi op zijn vork te nemen, laat hij de geregelde leiding van het Lagerhuis aan Clynes over. Dat niet verbinden van het Premierschap met het optreden als Leader of the Commons is gedurende de moeizaamste oorlogsjaren ook door Lloyd .George gedaan, waar het oorlogsbeleid hem tot die parlementaire bezigheid geen tijd liet. Ook hij heeft meer dan eens moeten ondervinden, dat het op den duur als bezwaarlijk wordt gevoeld, wanneer de Prime Minister de leiding van het La gerhuis aan een zijner collega's overlaat en het zal wel mede deze overweging zijn, die Ramsay Macdonald er naar moet doen verlangen, zoo gauw het maar eenigszins mogelijk is, Buitenlandsche Zaken door een ander te doen beheeren. Een bijzondere aandacht pleegt elke Premier juist aan dit departement te wijden en de Foreign Secretary is van zijn kant verplicht den Premier alle uitgaande en inkomende stukken van belang toe te zenden, doch de Minister-President Teekening voor de Amsterdammer" door George van Raemdonck Te hard geslagen! wachte er zich voor zijn controle op dit punt al.te straf te doen zijn, en zelf een al te groot aandeel in het dagelijkse bestuur van Buitenlandsche Zaken te willen hebben, want dan vindt men toch, dat hij zijn boekje te buiten gaat. Lloyd George heeft althans na den oorlog te dien aan/ien nog al wat verwijten in ontvangst moeten nemen. Om die verwijten te ontloopen en toch zeker te zijn van een buitenlandse!"! beleid, dat hem in alle deelen zou kunnen bevredigen, heeft Ramsay Macdonald waarschijnlijk zijn toevlucht genomen tot'denzeldzamen stap om naast de zware taak van Prime Minister ook nog die van Minister van Buitenland sche Zaken op zich te nemen. Heel lang zal dat we! niet kunnen duren. Het Premiersehap alleen eischt reeds zooveel van hem, die het bekleedt, dat Gladstone o.a. op grond juist van de daaraan verbonden zware lasten en zorgen als zijn oordeel uitsprak, dat men niet ander dan zestig moest zijn om deze functie met succes te kunnen bekleeden. Ook als men er van afziet, wat heden ten dage werkelijk onmogelijk ware, zulk een nauwlettend toeziend Premier te zijn, als Peel eens was, dan blijft het nog een ontzettend zwaar ambt, vooral sinds de staatsmachine er niet een voudiger op is geworden. Niet zonder reden heeft zich dan ook in den loop der jaren het, slechts een enkelen keer door een afwijking onderbroken, ge bruik gevestigd, dat de Prime Minister althans van de zorgen, die het leiden van een departement met zich meebrengt, bevrijd blijft. DR. E. VAN R A A L T F Hotel DUIN EN DAAL BISLEN CENTR. VERW. PRIVÉBADKAMERS VASTE WASCHTAFELS

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl