Historisch Archief 1877-1940
No. 2436
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
DE PRIME MINISTER AAN HET
HOOFD VAN HET DEPARTEMENT
Reeds gnuiven de lieden, die het in hun hart
toch maar allesbehalve prettig vinden, dat een
Ramsay Macdonald, hoofd der Arbeiderspartij,
bewoner van Downingstreet 10 geworden is. Het
Premierschap door zulk een democratische figuur
waargenomen te zien is wel heel hard voor zekere
conservatieve elementen, vooral voor conserva
tieven buiten Engeland. En als ze dan nog
behooren tot diegenen, die de op internationale verzoe
ning uitzijnde politiek van den huldigen Britschen
Premier geen succes toewenschen, dan behoeft
het niet te verbazen, dat deze heeren met een bij
zondere ingenomenheid het bericht lazen, dat Ram
say Macdonald het zware werk nu al niet meer
scheen aan te kunnen, zoodat hij van zins zou we
zen den tevens door hem bekleeden post van
Foreign Secretary aan een ander op te dragen.
Vandaar het gegnuif, waarop ik zooeven zinspeelde.
Of de Premier inderdaad binnenkort de door
hem getorste portefeuille er aan zal geven, dient
nog afgewacht. Als hij het eenigszins vermag klaar
te spelen, zal hij haar vermoedelijk pas neerleggen,
wanneer de ernstigste redenen, waarom hij zelf
aari het hoofd van het Departement van
Buitenlandsche Zaken meende te moeten optreden, niet
meer voorhanden zijn,
Op zichzelf is het een zeldzame onderneming
van Ramsay Macdonald om met het Premierschap
ook de functie van Minister van Buitenlandsche
Zaken te vereenigen, zij het, dat hij zich tenminste
toch op een enkel antecedent kan beroepen, al
dateert dat van een tijd, toen de waardigheid van
Minister-President ook al geen sine cura was, maar
misschien toch nog iets minder omvangrijk dan
heden ten dage.
Ja, de regel wil (en gelijk ik aanstonds zal ver
melden, is er maar een enkelen keer van een den
regel bevestigende uitzondering sprake geweest),
dat degeen, die Prime Minister is, zich niet nog
bovendien met het vervullen van de leiding van
een of ander departement belast.
Wel heet de functie door den Premier gewoonlijk
bekleed First Lord of the Treasury (tot 1905 be
stond de titel van Prime Minister officieel niet,
was althans dit ambt juridisch niet erkend !) en
zou men dus op het eerste gezicht zeggen, dat de
Minister van Finantiën en de Premier blijkbaar n
zijn, doch de werkelijkheid is gansch anders. Im
mers First Lord of the Treasury is niets anders dan
een titel, terwijl het de Chancellor of the
Exchequor is, die de finantieele portefeuille beheert.
Oorspronkelijk in de zeventiende en achttien
de eeuw werd Premier degene, die First Lord of
the Treasury was en wel op grond van het belang
rijke dier functie. Doch tegenwoordig en zoo is
het al bijkans een eeuw lang wordt de Premier
juist tot First Lord benoemd wegens.... het feit,
dat dit ambt niets meer beteekent. Wie als hoofd
der Treasury over geld en ambten te beschikken
had, kwam uit den aard der zaak als leider van
het Gouvernement naar voren en naar mate de
Treasury het domineerende departement in de
Regeering werd, lag het voor de hand, dat de posi
tie van hem, die dat departement beheerde, in het
Kabinet in beteekenis toenam. Doch daarmee ge
raakte deze Primus interpares langzamerhand zoo
overladen met zaken van algemeenen aard, met
bezigheden de geheele landspolitiek betreffende,
dat hij niet meer in staat was om zich in de aller
eerste plaats van zijn taak als Minister van
Finantie te kwijten. Als zoodanig treedt de Chancellor of
the Exchequor op en First Lord wordt.... een
titel. Ziet daar in het kort samengevat, hoe de
Premier een Minister zonder portefeuille werd.
Dat het Premierschap heel wat tijd en moeite
vergt, ook indien de Premier eens niet met het
leiderschap van het Lagerhuis belast mocht zijn,
wat n.l. behoudens een enkele maal, wel pleegt te
geschieden, zal een ieder duidelijk wezen, die eenige
notie van het dagelijksch werk van den Engelschen
Eersten Minister heeft.
Oladstone heeft eens gewag gemaakt van Peel's
oordeel over het ambt van Premier. Toen Peel in
1846 als Prime Minister gevallen was, had hij kort
daarop een onderhoud met Gladstone wien hij een
kijkje gaf op het afmattende en zorgvolle bestaan
van een Minister-President. Hij was tweemaal Pre
mier geweest, doch had er nu meer dan genoeg van.
Niets zou hem er meer toebrengen, nog eens die
last te dragen: de daaraan verbonden moeite en
bezorgdheid waren te groot. Geen mensch heeft er
eenig flauw idee van zoo zei hij - ,.wat het Pre
mierschap met zich mee brengt. Ik heb de Ko
ningin gezegd, dat ik met de diepste gevoelens van
erkentelijkheid en verknochtheid van haar afscheid
neem, maar dat er n ding is, dat ze me niet
moet vragen, n.l. nog eens dat baantje op me te
nemen". Hij somde vervolgens de vele werkzaam
heden op. Daar is de gansche correspondentie
(enkele malen per dag zelfs) met de Koningin,
die ik allemaal zelf moet doen en met groote nauw
gezetheid. Dan de
heele briefwisseling
met Peers en leden
van het Lagerhuis,
vervolgens zoo een
uur of zeven acht bij
wonen van de zittin
gen van het Lager
huis, verder moet ik
op de hoogte wezen
van alle belangrijke
kwesties de verschil
len .
dedepartementen rakende...."
In 1850 verklaarde
Peel ten overstaan
van de commissie,
die een onderzoek
naar de salarissen
van verschillende
ambtelijke betrek
kingen instelde, dat
de Premier alle be
langrijke diploma
tieke berichtenmoest
lezen, ten einde ter
zake kundig met zijn
Minister van Buiten
landsche Zaken over
het te voeren beleid
van gedachten te
kunnen wisselen. En
hetzelfde gold vol
gens hem voor de
voornaamste andere
departementen, ter
wijl men vooral ook
niet vergeten mocht
wat het zeggen wil
de, dat hij zich met
de zgn. patronage
(het recht om amb
ten te vergeven) had
bezig te houden en
hij de a?ngewezen
man was om depu
taties te woord te
staan,' die zich over
de publieke zaak tot
de Regeering wilden
wenden.
Meer dan waar
ook is inderdaad in
Engeland dePremier
de centrale figuur
in het Kabinet, de
man, die voor de
eenheid binnen het Kabinet zorg draagt en zich
voorts ook aan het noodige contact met Koning en '
volk (door middel van het vervullen van spreek
beurten voor kiezersbijeenkomsten, het afsteken
van toasten enz.)moet wijden. En sinds hetBritsche
Rijk zijn gestalte van een Gcmeenebest vanBritsche
naties is gaan aannemen, waarin de Dominions niet
meer met kolonies gelijk staan, doch een zelfstan
dige positie innemen, is het alweer de Premier,
de bewoner van Downingstreet 10. die hier als
centraal punt te beschouwen is.
Waarlijk, het is geen wonder, dat de Prime Mi
nister, die zijn handen toch al zoo vol heeft,
gemeenlijk van verdere portefeuillezorgen bevrijd
blijft. Toch zijn er enkele gevallen geweest,
waarin van het gebruik werd afgeweken. Zoo tra
den Canning in 1827, Pee! in 1834, Gladstone in
1873 en van 1880 tot 1885 tevens als Chancellor of
the Exchequor op, vervulde Asquith in 1914
(voor den oorlog) enkele maanden ook het ambt
van Minister van Oorlog en heeft Pitt senior als
Premier het Departement van Buitenlandsche
Zaken geleid, wat later door Lord Salisbury werd
nagevolgd, totdat hij in 1900 die drukke bezig
heid neerlegde om verder den titel van Lord Privy
Seal een der andere Ministers zonder portefeuille
te voeren.
Thans heeft Ramsay Macdonald, Pitt's en
Salisbury's voorbeeld meenen te moeten volgen, doch
om niet al te veel hooi op zijn vork te nemen, laat
hij de geregelde leiding van het Lagerhuis aan
Clynes over. Dat niet verbinden van het Premierschap
met het optreden als Leader of the Commons is
gedurende de moeizaamste oorlogsjaren ook door
Lloyd .George gedaan, waar het oorlogsbeleid
hem tot die parlementaire bezigheid geen tijd liet.
Ook hij heeft meer dan eens moeten ondervinden,
dat het op den duur als bezwaarlijk wordt gevoeld,
wanneer de Prime Minister de leiding van het La
gerhuis aan een zijner collega's overlaat en het
zal wel mede deze overweging zijn, die Ramsay
Macdonald er naar moet doen verlangen, zoo gauw
het maar eenigszins mogelijk is, Buitenlandsche
Zaken door een ander te doen beheeren.
Een bijzondere aandacht pleegt elke Premier
juist aan dit departement te wijden en de Foreign
Secretary is van zijn kant verplicht den Premier
alle uitgaande en inkomende stukken van belang
toe te zenden, doch de Minister-President
Teekening voor de Amsterdammer" door George van Raemdonck
Te hard geslagen!
wachte er zich voor zijn controle op dit punt al.te
straf te doen zijn, en zelf een al te groot aandeel in
het dagelijkse bestuur van Buitenlandsche Zaken
te willen hebben, want dan vindt men toch, dat
hij zijn boekje te buiten gaat. Lloyd George heeft
althans na den oorlog te dien aan/ien nog al wat
verwijten in ontvangst moeten nemen. Om die
verwijten te ontloopen en toch zeker te zijn van een
buitenlandse!"! beleid, dat hem in alle deelen zou
kunnen bevredigen, heeft Ramsay Macdonald
waarschijnlijk zijn toevlucht genomen
tot'denzeldzamen stap om naast de zware taak van Prime
Minister ook nog die van Minister van Buitenland
sche Zaken op zich te nemen.
Heel lang zal dat we! niet kunnen duren. Het
Premiersehap alleen eischt reeds zooveel van hem,
die het bekleedt, dat Gladstone o.a. op grond juist
van de daaraan verbonden zware lasten en zorgen
als zijn oordeel uitsprak, dat men niet ander dan
zestig moest zijn om deze functie met succes te
kunnen bekleeden. Ook als men er van afziet, wat
heden ten dage werkelijk onmogelijk ware, zulk
een nauwlettend toeziend Premier te zijn, als Peel
eens was, dan blijft het nog een ontzettend zwaar
ambt, vooral sinds de staatsmachine er niet een
voudiger op is geworden. Niet zonder reden heeft
zich dan ook in den loop der jaren het, slechts een
enkelen keer door een afwijking onderbroken, ge
bruik gevestigd, dat de Prime Minister althans
van de zorgen, die het leiden van een departement
met zich meebrengt, bevrijd blijft.
DR. E. VAN R A A L T F
Hotel DUIN EN DAAL BISLEN
CENTR. VERW. PRIVÉBADKAMERS
VASTE WASCHTAFELS