Historisch Archief 1877-1940
No. 2437
DE^AMSTERDAMMER,-WESKBLAD.-VOOR NEDERLAND
13
SCHILDERKUNST-KRONIEK
BASTERT EN VAN ESSEN (EERETENTOONSTELLING
IN ARTI, AMSTERDAM).
Beginnen moet ik met de opmerking, die geldt
voor beide tentoonstellenden, dat ik beter verza
melingen mogelijk acht dan degenen, die hier te
zien zijn. Vooral die van Van Essen is. een teleur
stelling. Ik kan niet zeggen, dat die teleurstelling
groot is, want dan zou de verwachting groot zijn
geweest, maar zooals het eere-werk nu op Arti
hangt, brengt het den schilder weinig eer. Er is te
veel onzuiverheid en grofheid in de kleur," en er
zit zóó weinig innerlijkheid achter, dat de naam van
dit werk (en het had toch bij sommigen een naam)
altijd te groot is geweest; het kan echter ook zijn,
en dat is zonder twijfel zeker, dat we door de
tegenwoordigen gewend zijn geraakt aan andre
.schilderkunst, die bij meer innerlijks veel grooter
is, dan vroeger, gewaand belangrijk, werk. Een
paar werken van Van Essen, die op Mauve lijken,
behooren tot wat genoemd kan worden, een la
Swan, en n portretje. Daarmee houdt het
ganschelijk op.
Bastert is om twee dingen belangrijker; hij
vertoont stelliger persoonlijkheid, en de kleur is
open en zuiver. Bastert is een van de schilders van
de Vecht, en hij heeft dikwijls het landschap van
die Vecht gezien als een decor, met zekere breedte,
coulissen-achtig. Hij heeft daar voor mij dikwijls
het tekort, dat de groote partijen wat leeg aandoen,
wat leeg zijn maar het zien is toch persoonlijk.
De kleur is blank, en kleur, voor zoover dat hier
kan gaan, en soms is ze teeder, zooals in het Erf
met kippen (10) Bastert is in staat, verder, de in
timiteit te schilderen van een groep huizen in
het donker, van een wit huis achter bladerlooze
boomen (nooit is hij daar zóó sterk als Willem de
Zwart) hij schildert de Dromedaris te Enkhuizen
veel zwakker dan ooitTholen; hij typeert de Seine
(26) juist; hij is forsch in een doorkijk (de Gang, 48);
hij geeft ruimte in de Donderbui (68); hij is ver
want, maar als een mindere aan een meerdere, in
zijn gezichten uit Frankrijk; hij is minder voldongen
daar dan Poggenbeek was in zulke dingen.
Maar, er was een beter tentoonstelling toch van
hem te maken geweest! Waar bleef het
sneeuwgezicht met den donkren hond zoo geestig er in
geplaatst; -waar bleef menig directer studie, die
van meer leven en levendigheid had overtuigd?
R. PARTANEN (SUASSO MUSEUM, AMSTERDAM).
Wanneer ge u de kunst van Portonen (en liet
is een kunst) zuiver wilt herinneren (en de herinne
ring zal dan n zijn, die blijft) stel u dan telkens
opnieuw voor uw zinnende oogen, wat de schilder
schilderde van het besneeuwde landschap met de
twee lage, zwaar besneeuwde, boompjes. Er is op
dit werk, waar ge den groven korrel van het doek
ziet, niets dan het wit der sneeuw, en de overwon
nen vorm van die twee boompjes. Er is hier minder
dan op een ander landschap met sneeuw en boo
men, en juist daardoor is er meer. Op dat tweede
landschap is als op het eerste de vorm vereenvou
digd, maar die vereenvoudiging geschiedde niet
uit het hart, maar uit het verstand, om het
werk decoratief te maken. In werkelijken zin
ontstond dat decoratieve niet, want de constructie
van het geheel bleef te veel wankel; een werkelijk
rhythme werd niet gevonden in den zin van een
geometrisch, tastbaar, rhythme. Er blijkt daar
uit, dat Partanen, zuiver op het gevoel moet steu
nen (en hij kan dat), en dat
andere overwegingen de aan
doeningen in zijn werk schade
aandoen. Zuiver op zijn ge
voel steunde hij, toen hij het
sneeuwgezicht maakte, dat ik
het eerste noemde. Daarom is
het bij hem goed, en ons bij
blijvend. Er is in dat sneeuw
gezicht, met de lage boompjes,
die de sneeuw overwon (ze
buigen zich tot den grond
onder den witten Iast)een lang
zaamheid van vorm (de eigen
schap van 't werkelijk kunst
werk) een gevoeligheid, die
zonder nadruk breed kan zijn,
en een innigheid, die misschien
in het beste werk niet zonder
wat droefgeestigheid is. Er is
zuiverheid, ontstaan door lange
beschouwing, en diepte uit
het .hart. En hoe de schil
der daarmee typeeren kan in
zijn stille kunst, de twee hon
den op zijn studie van de ren
dieren bewijzen dat Het
talent van Partanen is door
dit alles, een voor de stille,
ruime uren in ons leven.
NEDERLANDSCHE KUNSTKRING
(SUASSO TE AMSTERDAM).
Ik heb met zorg den naam
dezer feitelijk noodelooze
vereeniging nagegaan op den om
slag van den katalogus, want
ik heb steeds alle moeite
dien naam niet te verwisse
len met dien van een belangen
kunstkring, met dien van den
Hollandschen kunstenaars
kring. En terwijl ik overtuigd
ben, dat zulke vergissing dien
laatsten kring koel zou laten,
is dat niet het geval met het bestuur van den
Nederlandschen kunstkring. Ik zou haast willen
schrijven: Zijn dooden gevoeliger dan levenden,
maar laat ik schrijven: half dooien zijn dat. Want
niettegenstaande ik met de meeste toewijding
(zóó bezoekt men graven en grafteekens) het werk
op deze tentoonstelling ben rond gegaan, heeft
het geheel me opnieuw aangedaan als iets
lijkachtigs, overtolligs. Deze vereeniging is meer dan
n andere overtollig, en er moet een persoonlijke
eerzucht huizen bij d'een of den ander van het be
stuur om zóó lang, zoo noodeloos, met zulk lijk
te sollen (het is een lijk, het is niet half dood !)
Opnieuw troffen mij Haver Droeze's impotenties
(éns, op al zijn werk, heeft hij het in een stads
gezicht tot iets gebracht, en dat stadsgez cht is
niet hier!) Paul Arntzenius is hier op zijn zwakst,
zoo Piet van Baarsel, zóó Bobeldijk. Toon de Jong
is brokkeliger van lijn dan ooit, Tiele verliest zijn
bekoring in dit midden, Weyns is om een stads
gezicht te noemen. J. Kuypers heeft een doode kip,
verfijnd van schakeering, maar met geen lichaam
erin, mevrouw A. Schreuder vertoont eenige mo
gelijkheden, enz. maar met enkele andere werken,
kunnen deze mij den reuk der ontbinding niet ver
drijven. Ik begrijp, ronduit gezegd, niet, hoe de
Heeren van deze Vereeniging zulke vereeniging,
zulke daad durven bestaan ! Zijn ze dan heelemaal
vervreemd van de krachten, de moeiten, en de
w*n
?' *#'i
N. BASTERT
MARTIN MONNICKENDAM, de jubileefende schilder aan zijn ezel
schoonheden, van onze periode en in we'-k hofje
van den geest huizen ze als oude bessen, om dat
alles niet te zien?
Een ding is hun te doen: een feest te geven ter
eere van de opheffing van 't voortbestaan van den
Nederlandschen kunstkring.! Dat is het bewijs,
waarmee ze mij kunnen overtuigen, dat ze eenig
begrip hebben van wat in het tegenwoordige rond
gaat, en wat geen'lijken noch halfdooien verdraagt,
maar leven is en leven wil.
MARTIN MONNICKENDAM (SUASSO MUSEUM,
AMSTERDAM).
Er zijn winkels, waar zoo goed als alles in de
uitstalkast ligt, en verder is er niets meer; er zijn
schilders, waarvan je een schilderij ziet, even be
ziet, en je weet dadelijk, er is niets meer achter.
Tot zulke schilders hoort Monnickendam niet.
Deze schilder is een wezen, en een wezen verzwijgt,
bezit alfcjjd nog andere dingen, dan die het ver
toont en laat zien. Dat is dadelijk te merken, als
je Monnickendam een paar keer sprak, en dat is
nu op de tentoonstelling te ervaren in 't Suasso
Museum. Monnickendam is een persoonlijkheid;
hij heeft psychologische belangrijkheid. Zoo'n
tentoonstelling van hem overtreft, als zoodanig,
gemakkelijk de eere-tentoonstellingen in Arti
van Bastert en Van Essen; Monnickendam is als
mensch belangrijker. Hij is niet altijd geheel en al
zuiver in de kleur, maar hij is levend, bezig, durft
en kan een groot stuk vullen; vult zoo'n groot schil
derij graag, en volop, zooals je ze soms gevuld ziet
hangen in de musea. En hij kan wat; hij kan
wat. Hij kan een schouwburgloge vol volk schil
deren; hij houdt ervan een menigte te schilderen;
hij maakt een portret van een ouden heer, of hij
schildert op een ander portret een boek zeer juist;
hij kan een landschap schilderen met een geit;
hij kan beesten schilderen bij massa; een dame,
afgestegen bij haar paard, met een hond, juist
getypeerd, vlak op den voorgrond; menschen
buiten, waarvan d' eene leest; een polderhuis aan
? water; een stad met vele huizen, in de hoogte,
achter een voorgrond van groen; hij kan een heele
familie schilderen in een kamer. Dat is een van de
kenmerkende dingen in Monnickendam: hij kan een
groep menschen, bezig met hetzelfde, b.v. luiste
ren; allen schilderen als luisterend, en toch hoe ze
ieder op hun manier worden aangedaan, een
algemeene toch geschakeerde bezigheid. Hij heejt dus
een voorstelling die vertelt. En hij is onversaagd:
bij een kinderportret schildert hij nog een hond, en
hij laat het meisje een ruiker vasthouden. Hij bindt
dat alles tesaam door kleur. Zóó vindt ge Monni
ckendam in Suasso op de tentoonstelling ter eere
van zijn vijftigsten verjaardag: als een kracht, niet
altijd zuiver, als een kundige. En het was noodig,
dat weer, of nu eens, te toonen: zijn zware kleur,
zijn kunde.
PLAS s"c H A E R T
DORP3GEZICHT