Historisch Archief 1877-1940
No. 2437
AMsTËfcftAMMÊfc, WËKêLAÖVóöft NË5ËftLArM5
EEN ROMEINSCHE GESCHIE
DENIS IN BIOGRAFIEËN
vnnr ,,i/c Amsterdammer" duur fleurde van
THEOD. BIRT. Romeinsche Karakterbeelden.
Levensbeschrijvingen uit c!e Romeinsche
geschiedenis, vertaald en bewerkt door
Dr. N. J. Singels. Met platen. Zutphen,
W. J. Thieme et Cie
Door een reeks portretten van Romeinsche
staatslieden, van den Ouden Scipio tot keizer
Marcus Aurelius, heeft de schrijver van dit boek
ons een ononderbroken beeld" willen geven van
Rome's ontwikkeling tot een wereldrijk; en ter
rechtvaardiging van dit po'gen beroept hij zich
op zijn overtuiging: ,,De groote mannen waren
het, en zijn het nog heden ten dage, die de ge
schiedenis maken".
Een uitspraak als deze is in haar vaagheW
nauwelijks voor bespreking vatbaar, en zeker
niet voor een korte. De vele vragen waartoe zij
aanleiding geeft kan men laten rusten; in het
verband van Birt's betoog is slechts nc voorde
verdediging van zijne opvattingvan beteekenis:
ook al zou men toegeven dat het de grcote mannen
zijn, die geschiedenis" maken (de vertaler hetfi
al dan niet opzettelijk hier het lidwoord wegge
laten) is daarmee ook gezegd dat al/e geschie
denis door groote mannen is gemaakt? Birt
zelf blijkt te meenen van niet: een Engelsche
geschiedenis van de 19e eeuw bijv. zou men op
biografische wijze nauwelijks kunnen behandelen;
want zij bestaat in de 19e eeuw voornamelijk
uit verkiezingsredevoeringen, wetsvoorstellen en
stemmingen in het Parlement, en ministers als
Canning, Palmerstone en Disraeli, van hoe groote
beteekenis ze soms mogen zijn, ze treden op en
treden af, al naar de stemming in het Lagerhuis
uitvalt: lauter Bruchstücke von Personalien;
ein grossartiges Qeschiebe ohne Ruhepunkt; ein
immer wechselnder Barometerstand ohne
Gewitter und Blitzschlag." Dit oordeel, vooral
voorzoover het schijnt in te sluiten dat het Enge
land van de vorige eeuw geen groote staatslieden
heeft voortgebracht, blijve voor rekening van
Birt; ik vermeld het slechts om te doen uitkomen
dat hij, die de Romeinsche geschiedenis wil op
lossen in een aantal biografieën, dit ook naar zijn
eigen inzicht niet heeft gerechtvaardigd door een
beroep, in het algemeen, op de historische werking
van groote mannen.
Voor een biografische behandeling leent zich
de Romeinsche geschiedenis waarschijnlijk minder
dan eenige andere. Zij wordt reeds onmogelijk
gemaakt door den stand van onze overlevering:
e leidende figuren uit wat later de Romeinen
zelf als hun grooten tijd hebben beschouwd,
zijn voor ons slechts vaag kenbaar uit hun daden ;
van hun geestesleven, hun bedoelingen weten wij
niets of niets zekers; uitvoerig en voortreffelijk
biografisch materiaal bezitten wij voor het begrijpen
van maar n man: van Cicero; des te merkwaar
diger is het dat juist zijn portret in de galerij van
Birt ontbreekt. Maar deze onvolledigheid van
onze gegevens is niet anders dan uitdrukking van
de werkelijkheid, dat het bij de Romeinen aan
staatslieden, die zich een groot doel stelden en
daarvoor hun volk wisten te winnen, aan gewel
dige persoonlijkheden, die hoog boven de schouders
van hun tijdgenooten uitstaken, heeft ontbroken.
Aan het opmerkelijke feit dat slechts eenmaal
een volk er in geslaagd is een wereldrijk te stichten,
een rijk dat zijn naam ontleenen zou aan een
stad , is misschien het meest opmerkelijke dat
geen man is te noemen, die meer dan vele andere
tot c'ie machtsontwikkeling heeft bijgedragen.
Niettemin is de latiniseering van een groot deel
van Europa volkomen geweest en duurzaam;
de vergrieksching van het Oosten daarentegen,
die een gevolg was van de verovering door den
uitzonderlijk begaafden Alexander, heeft de massa
der onderworpenen nooit bereikt en daardoor
nauwelijks een spoor achtergelaten. Met Augustus
begint een reeks vorsten waarvan meer dan een
zich een voortreffelijk regent heeft betoond;
toch zal men er eer in slagen de ontwikkeling ook
van dezen tijd in wezen en in hoofdzaak juist te
beschrijven zonder veel aandacht te besteden aan
de afzonderlijke heerschers, dan uit een geschie
denis der keizers het verloop der beschaving af te
leiden. Wie op dit laatste gespitst is, komt er
toe met Birt in het feit, dat Marcus Aurelius zijn
kinhaar langer droeg dan Hadrianus een teeken
des tijds" te zien, den exponent van een geeste
lijke ontwikkeling: gelijk de baard, zoo is sinds
dien ook de wijsbegeerte gegroeid !"
Hoe gebrekkig de geschiedschrijving moet
blijven wanneer zij verkiest den vorm aan te ne
men van de biografie, daarvan leveren een
duidelijk voorbeeld Birt's portretten" van
Tiberius en Qajus Gracchus. Noch van de toestanden,
die hun optreden hebben teweeggebracht, noch van
de duurzame werking van hun maatregelen
ondanks beider persoonlijk echec, zal eenig lezer
een duidelijke voorstelling kunnen krijgen,
wanToch een baanwachter
neer hij niet zijn licht opsteekt bij een der vele
goede werken over de Romeinsche geschiedenis,
u ie in de laatste jaren verschenen zijn.
Intusschen is met dit alles het oordeel over
Birt's boek niet geveld; immers al ontkent men
dat het zich terecht als geschiedenis aanbiedt,
als bundel levensbeschrijvingen kan het daarom
niets minder worden gewaardeerd. Inderdaad is
het niet verwonderlijk dat deze aan zeer velen
de Duitsche uitgave heeft, meen ik, reeds een
vijfden druk beleefd genot en leering geschon
ken hebben en zullen schenken. Menigeen gevoelt
de behoefte om met de belangrijke gebeurtenissen
en menschen uit het verleden in aanraking te
komen, mits de beschrijving daarvan aangepast
is aan de gevoelssfeer van den modernen belang
stellende. Den hiervoor gewenschten toon en stijr
heeft Birt zich niet behoeven eigen te makent
hij bezit ze V;MI nature; hij is vertegenwoordige,
van liet schaarsche type der geleerden die in staal
zijn goede feuilletons te schrijven. Zijn er nog
onderzijn collega's die zich daarover ergeren? Toui
Mommsen maar dat is ook tachtig jaar geleden
zijn Rötnische Geschichte uitgaf, oordeelde
een vakgenoot met geringschatting dat zij
geschreven was pessimo actorum diurnorum
stilo, in een minderwaardigen krantenstijl. Wij
vinden nu de bladzijden over Pompejus en Cicero
en Caesar prachtige Charakterköpfe"; ik be
twijfel zeer of deze kenschets ook toepasselijk is
op de uitvoeriger levensbeschrijvingen van Birt;
maar vele lezers zullen het gemis aan kernachtig
heid nauwelijks betreuren en veeleer dankbaar
zijn, dat hij hun geen dier anecdoten onthouden
heeft waarmee de overlevering de Romeinsche
figuren zoo rijkelijk heeft bedacht.
Een enkel voorbeeld moge toelichten de werk
wijze, die Birt toegepast heeft om zijn schets
van het antieke leven op te fleuren; het kan
toonen dat het niet uitsluitend stijlmiddelen
zijn geweest die hij daarvoor heeft aangewend.
In zijn Gesprekken met zich zelf" stelt de keizer
lijke wijsgeer Marcus Aurelius ergens den eisch,
dat ieder moet beschikken over de beginselen
noodig voor de kennis der goddelijke en
menschelijke dingen, zooals de geneesheeren steeds hun
OMTdJB
gereedschappen en ijzers bij de hand hebben om
onmiddellijk te kunnen ingrijpen." De onder
streepte woorden vindt Birt voor zijn moderne
lezers te algemeen, te weinig sprekend ; hij verdui
delijkt ze door een aanvulling wie der Arzt seine
Instrumente immer bei zich fiihrt, die Schr
pjköple nnd den Katheter". Althans zakelijk is
de geleerde causcur tot deze toevoeging ge
rechtigd: immers laatkoppen werden inderdaad
vaak gebruikt, de munten van Epidatirus,
het antike Lourdes, waren er soms mee versierd
??en katheters zijn in Pompeji gevonden. De ver
taler was echter minder bedachtzaam toen
hij dit laatste instrument verving (waarom?)
door den ausculteerhamer"; door aldus de
Romeinsche medici met een percussiehamer
deze zal immers bedoeld zijn te laten
rondoopcn maakt hij x.ich schuldig aan een anachro
nisme, dat in een historisch essay beter wordt
vermeden.
De meening dat de lezers, waarvoor geschriften
als deze bestemd zijn, ze gereedelijk in het oor
spronkelijk kunnen genieten, zoodat een vertaling
niet in een behoefte zou voorzien, ligt zeer voor
de hand, maar is niettemin waarschijnlijk met de
ervaring in strijd. Van zeer velen, die vroeger
nooit van het boek gehoord hebben, zal het nu
de aandacht trekken en de belangstelling wekken.
Hn stellig is het thans eerst in staat zijne goede
diensten te bewijzen bij het onderwijs op onze
gymnasia, een doel waaraan de oud-rector, die
de moeite der bewerking op zich genomen heeft,
niet in de laatste plaats zal hebben gedacht.
Utrecht. *
H. BOI. KESTEIN
IMI IE T LISSOIsTE
Algiers en de Oase van Figuig 6 Maart
Fransche Rivièra 10 en 24 Maart
Populaire reis Parijs ? 95.?10 Maart
Italiët/m Sorrento 12 Maart
Populaire reis Ital. Meren ? 185.?17 Maart
Groote reis Parijs 24 Maart
Programma's en Inlichtingen :
Leidschestraat 5
Amsterdam