De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 1 maart pagina 4

1 maart 1924 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2437 DE UNIVERSITEITS-BIBLIOTHEEK De bibliotheek der Universiteit van Amsterdam gaat in den laatsten tijd veel over de tong, meer dan goed voor haar is. Want in het algemeen is het zeker het beste, als wetenschappelijke insti tuten stilzwijgend door de kritiek worden voorbijgegaan. Het is met bibliotheken als met volken: het gelukkigst zijn zij, die geen geschiede nis hebben, maar rustig hun historische taak kun nen vervullen. Intusschen kan men de zaak ook van een anderen kant bezien: de algemeene belang stelling van den dag kan leiden tot beter inzicht en dus ook tot verbetering. Noch het een noch het ander is ongewenscht.Want erheerscht ten opzichte van de Amsterdamsche universiteits-bibliotheek een misverstand ook bij sommige autoriteiten, dat men naar enkele uitingen daarvan gerust af schuwelijk zou kunnen noemen. Ik mag aan mijn warme belangstelling voor het bibliotheekwezen in het algemeen en aan een negenjarige ervaring in bibliotheekdienst wel het recht ontleenen over de Amsterdamsche bibliotheekkwestie iets te zeggen. De Amsterdamsche bibliotheekkwestie dateert niet van vandaag of gisteren; zij is eigenlijk al van den aanvang der bibliotheek af aan de orde ge weest. De zaak zit veel dieper dan men gewoonlijk weet of vermoedt. Toen in 1877 het Amsterdam sche athenaeum tot universiteit werd verheven, werd de athenaeumsboekerij natuurlijk universi teitsbibliotheek. Maar die athenaeumsboekerij, die onder het beheer van curatoren stond, was toch eigenlijk niet wat zij werd genoemd; zij was niets anders dan de oude stadsbibliotheek, die nog uit de zestiende eeuw dagteekende en dus nog ouder was dan het athenaeum zelf. Maar zij werd als athenaeumboekerij beschouwd en behandeld, waar toe stellig ook het feit bijdroeg, dat zij meer dan twee eeuwen met het athenaeum onder het oude dak der Agnietenkapel vereenigd was. Maar het bleef toch de oude stadsbibliotheek, die zelfs nog vóór het athenaeum uit de Agnieten-kapel ver huisde en zoo haar zelfstandig leven begon. In 1880 kwam zij in den ouden Garnalendoelen, die toen door de universiteit was ontruimd; zij heette toen natuurlijk officieel universiteits bibliotheek. De toestand was dus sedert 1877 deze. De stads bibliotheek was universiteitsbibliotheek; zij werd als zoodanig beheerd en bestuurd en zij trachtte onder haar opvolgende bibliothecarissen, Rogge en Burger, ook zooveel mogelijk aan den eisen van een goede universiteitsbibliotheek te voldoen. Voor een groot deel is dat doel zeker ook bereikt. Maar ook dit instituut kon zijn oorsprong niet verloochenen; het droeg het navelmerk van zijn oorsprong. Die oorsprong was de stadsbiblio theek. En het merkwaardige was, dat het publiek dien oorsprong zich intuïtief bleek te herinneren. Want het moet een ieder, die de Amsterdamsche universiteits-bibliotheek kan vergelijken met die in andere academiesteden, wel opvallen, hoe geheel anders de kring der bezoekers is samengesteld dan elders. Aan de rijksuniversiteiten dient de universiteitsbibliotheek in hoofdzaak voor stu deerenden, hoogleeraren en studenten in de eerste plaats, dan predikanten, leden der rechterlijke macht, advocaten, leeraren, onderwijzers, geneesheeren en daarbij aansluitende groepen, maar in hoofdzaak toch studeerenden. Nu behoeft men niet scherp rond te zien om te constateeren, dat de categorie der studeerenden in Amsterdam natuur lijk niet ontbreekt en zelfs nog vrij sterk is, maar ook, dat groote groepen der burgerij, die men met den besten wil geen studeerenden kan noemen, van debibliotheek gebruik en,naarmenmag hopen, een goed en nuttig gebruik maken. l» Dat had evenwel gevolgen, die niet zonder be denking waren. Aan den eenen kant kon de biblio theek zich toch eigenlijk niet goed als universiteits boekerij ontwikkelen, zoodat voor haar in acade mische kringen geen algemeene belangstelling «ferd gekweekt. Maar ten andere ging men meer en meer desiderata aan de bibliotheek stellen uit een algemeen oogpunt, waaraan zij met den besten wil en met de meeste inspanning toch niet kon voldoen. Dat werd te moeilijker in een tijd als deze, die steeds hooger eischen stelt aan alle openbare in stituten, eischen bovendien, waarmede de begroo ting der bibliotheek geen gelijken tred hield of ook maar kon houden. Want en dat is de eigen lijke grondslag van elke bibliotheekkwestie onze boekerij heeft ten slotte nooit een voldoend en afdoend budget gehad. Het is begrijpelijk, dat een reorganisatie reeds meer dan eens werd overwogen. Maar ongelukkig trof het, dat die reorganisatie samenviel met den nood der bezuiniging. Daardoor kwamen twee be langen met elkander in botsing: immers, de er varing leert, dat reorganisatie nu eenmaal onver mijdelijk op verhooging van uitgaven moet uitloopen. Hoe hevig die botsing is geweest, kan men in het onlangs gepubliceerde verslag van den biblio thecaris nalezen. Maar zij had minder hevig kunnen en ook behooren te zijn, indien de bezuinigings inspectie eenig begrip had gehad van bibliotheeks organisatie en vooral, indien zij eenigen takt en beleid had getoond om zulke teere kwesties te be handelen. Maar zij heeft met ruwe hand ingegrepen en daardoor niet alleen ontstemming in breeden kring, maar ook wezenlijke schade aan hooge belangen veroorzaakt. Wat toch is er gebeurd? In onze dagen zoekt men nu eenmaal alle verbetering in centralisatie. Dat gebeurt bij ons onderwijs, met niet al te veel succes. Dat is gebeurd bij den girodienst met het bekende gevolg, dat deze rijksdienst, waarbij de belangen van duizenden betrokken zijn, sedert een half jaar niet meer functionneert. Van even be denkelijke gevolgen, zij het op andere wijze, zal de centralisatie van het bibliotheekwezen in Amster dam worden, indien zij wordt doorgezet. De be zuinigingsinspectie is begonnen met een centralisa tie van de universiteitsbibliotheek en die der laboratoria en seminaria. Zoo zijn de gelden voor de bibliotheken der laboratoria en seminaria ge-, bracht op het budget der universiteitsbibliotheek, die daarvoor onmogelijk verantwoordelijk kan zijri. Hier is de beteekenis van de kleine handbibliotheken der laboratoria en der seminaria geheel miskend; dat zij aan geheel andere behoeften .moeten voldoen dan de universiteitsbibliotheek, ligt voor de hand; dat zij dus geen filialen zijn en ook niet kunnen zijn van deze, spreekt voor den deskundige van zelf. Alleen deze eisch kan men stellen, dat de bibliothecaris der universiteit wete, welke boeken zich in de kleide boekerijen bevinden; hij kan dan daarmede btt het aanschaffen van boeken en vooral van tijdsdfriften rekening houden. Dat die centralisatie tot stand is gebracht met volledige uitschakeling van den bibliothecaris, is een ernstig vergrijp tegen orde, regel en gezond verstand. Laat men niet aan lederen hoofdambte naar zijn verantwoordelijkheid, dan wordt de dienst ontwricht en bovendien zware moreele schade aangericht. Het een zoowel als het andere is hier gebeurd. Terecht beklaagt de afgetreden bibliothecaris zich in zijn verslag over de wijze van behandeling, die hij heeft ondervonden. Ik wil wel zeggen, dat ik het mij nauwelijks kan voorstellen, dat een man van de beteekenis van dr. Burger het nog zoo lang heeft uitgehouden. Wat in de laatste twee jaren in de bibliotheek is gebeurd, moet een ernstig man, die zich zelf respecteert, er haast van terughouden voor een zoo verant woordelijk en zoo verdrietig ambt te solHciteeren. Daar komt nu evenwel nog iets anders bij. Men wil blijkbaar nog verder gaan met de centralisatie en de universiteits-bibliotheek onder n hoofd brengen met de openbare leeszaal. Dat de leeszaal geen gemeente-instelling is, de universiteits bibliotheek wel, is misschien alleen een ambtelijk bezwaar, dat evenwel niet over het hoofd mag worden gezien. Een grooter bezwaar is het, dat men den directeur der openbare leeszaal, zoo de geruchten juist zijn, ook aan het hoofd wil stellen van de universiteits-bibliotheek. Men verkleint evenwel de verdiensten van dr. Sevensma voor de openbare leeszaal in geenen deele, wanneer men meent, dat hij de wetenschappelijke beteeke nis en prestige mist om aan het hoofd te staan van de universiteitsbibliotheek. Organisatie is hier veel, maar wetenschap zij hier de meerdere. Dat dat niet algemeen wordt ingezien, is misschien be grijpelijk, maar niettemin zeer te betreuren. Want afgescheiden van den persoon van dr. Sevensma, wiens bescheidenheid ons zijn zelfkennis waarborgt, is de vereeniging van de universiteitsbibliotheek en de openbare leeszaal in grond en beginsel vol komen onjuist. Eigenlijk moest het onnoodig zijn dat verschil uiteen te zetten, omdat het zoo voor de hand ligt. Maar zelfs in de kringen van het gemeentebestuur schijnt men dat niet te ge voelen. De universiteitsbibliotheek dient naar naam, traditie en eisch in de eerste plaats voor de univer siteit, daarnaast voor anderen, maar steeds voor studeerenden. Zij moet dus voorzien zijn van de groote werken op ieder aan de universiteit ver tegenwoordigd vak van wetenschap, de echte bibliotheekboeken, die boven het budget van den particulier gaan. Zij behoeft niet steeds te letten op actualiteit, al mag zij er rekening mede houden; maar zij moet vooral letten op wat duurzaam be langrijk is. Maar bovendien heeft de universiteits bibliotheek voor sommige faculteiten en vele vakken van wetenschappen nog een zeer bijzondere beteekenis. Voor de faculteit der letteren in de eerste plaats, voor die der godgeleerdheid, der rechtswetenschap en der handelswetenschappen in hooge mate, voor die der geneeskunde en der wis- en natuurkunde in sommige gevallen is de bibliotheek de verzameling, waar men het materi aal, in handschrift en in druk, voor studie moet kunnen vinden. Vooral voor de faculteit der lette ren is de bibliotheek wat men heeft genoemd het boeken-archief, dat het studiemateriaal bevat, gelijk de laboratoria dat voor de natuurweten schappen, de gasthuizen voor de geneeskunde. Teekening voor de Amsterdammer" door Valentijn Edgar van Uytvanck AL BERT BASSERMANN, die heden een tournee door ons land begint Deze zijde der universiteitsbibliotheek treedt van ouds terecht op den voorgrond. Het is ook waarlijk geen wonder, dat bijna altijd en overal litteratoren aan het hoofd van de openbare wetenschappelijke bibliotheken hebben gestaan, dat men in den regel geleerden van naam tot bibliothecaris benoemde. Tot dusverre heeft de wetenschap daar altijd wel bij gevaren. Dat de openbare leeszaal iets geheel anders is en moet zijn, ligt voor de hand. Z'j behoeft nimmer boekenarchief voor de wetenschap te zijn; daarom is het ook volkomen onjuist, dat men de bibliotheek van de handelsfaculteit in de openbare leeszaal heeft opgenomen; elke reorganisatie zal allereerst die grove fout tegen elk gezond bibliotheekbeheer moeten herstellen. Integendeel zal de openbare leeszaal zich hebben te beperken tot de verzorging van de groote schare, die ontwikkeling wil zonder zich aan wetenschappelijk onderzoek te kunnen wijden. Niet voor studeerenden, maar voor be langstellenden moet de openbare leeszaal dienen. Daarom zij zij ook actueel in den volsten zin en legge zij verzamelingen aan, die bestemd zijn voor wat men in Engeland den common reader" noemt. Meer behoeft zij niet; maar zoo is haar taak nog eervol en omvangrijk genoeg. In deze richting moet dan ook de oplossing van het vraagstuk worden gezocht. De universiteits bibliotheek blijve als zelfstandige instelling be waard; als zoodanig, nam. als boekerij der univer siteit ontwikkele zij zich nog meer dan tot dusverre. Zij zoeke nimmer een tweede openbare leeszaal te worden, wat zij nooit kan zijn en ook niet moet zijn. Zij verkrijge een eigen, zelfstandig hoofd, die in de eerste plaats een wetenschappelijk man moet zijn, die de hoogleeraren als hun raadsman kunnen aanvaarden. Zulk een man is in ons land stellig wel te vinden, mits men hem niet afschrikt door plannen van centralisatie, die aan de belangen der bibliotheek en aan die der wetenschap slechts schade kunnen doen. Zoo alleen kan men tot een goede op lossing komen voor een kwestie, die noodeloos veel verbittering heeft gezaaid en die met takt en goeden wil ook had kunnen zijn vermeden. H. BRUG MANS MEUBEL5 'föTOFPENl 1BEHANG GEHEELE WOON INRICHTING DEN HAAG NGDRDEINDE

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl