Historisch Archief 1877-1940
No. 243S
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
17
DE CEEST VAN
NOORD
11OLLAND
Kinderen N o o r d - Ho ! l a n d s, door
H. J. Heyncs (W. ten Have, Amsterdam z.j.)
In den predikant van Landsmeer schijnt
NoordHolland zijn karakterbeschrijver gevonden te
hebben, zooals Cremer de karakterbeschrijver
van het Geldersche platteland is geweest en
Justus van Maurik de karakterbeschrijver van
Amsterdam. Echter vormen deze namen geen
trits; Heynes behoort tot een nieuw geslacht,
dat banger is voor sentimentaliteit en nauwge
zetter ten opzichte van de waarheid. Welk een
verschil tusschen Van Maurik en Querido's
Jordaan ! En wat Gelderland betreft, wij behan
delen den schrijver van Kinderen Noord-Hollands
rechtvaardiger door hem met Attie Nicboer,
dan door hem met den verouderden Cremer te
vergelijken.
In veel opzichten brengt Heynes den schrijver
van Boerentypen in herinnering. Maar bij alle
overeenkomst is er een groot verschil. Heynes
heeft gelijk Nieboer Dickens gelezen, maar Heynes
heeft ook den Bijbel gelezen. En wanneer ik nu
ga zeggen, dat men in den schrijver Heynes
onmiddellijk den dominee herkent, moet men
mij niet misverstaan. Want het is niet de
pTeekerige en preuteche auteur-dominee, zooals die
vooral in de verbeelding van recensenten leeft.
De Heynes uit het boek verraadt zich als
tlominee, omdat hij, het klinkt paradoxaal,
den Bijbel parodieert, althans beïroniseert.
Dit doen dominees niet op den preekstoel, maar
als ze onder elkaar zijn. Pastoorskransjes zullen
het ook wel doen, en ze meenen er geen kwaad
?mee. Het is een natuurlijke reactie op den
ambtelijken ernst.
Hyenes is, wat zijn stijl betreft, een oorspron
kelijk man. Eerst staat men verlegen tegenover
zijn procédé. Is het een natuurlijke gnve van den
geboren humorist? Of is het een aanwensel,
een onecht trucje misschien? Maar, gelijk ik reeds
opmerkte, Heynes heeft het niet uitgevonden,
dit eigenaardig gebruik van ouderwetsch-deftige
woordverbuigingen, archaïstische uitdrukkingen,
zooals men ze leest m de Formulieren van
Eenigheid en de Statenvertaling, bijbelteksten en
schriftuurlijke zinswendingen, die, tot een stilis
tisch complex verwerkt, droogkomiek aandoen,
zoodra men ze toepast op dagdijksche zaken.
Het eenige, wat Heyncs heeft uitgevonden, is
deze studentikositeit van de doniineeskrans
aan te wenden tot verluchting vin een boek.
En zco lezen wij doorloopend van: het geluk
des paards,. oe gestrengheid zijns aangezichts,
het begin des festijns, van: ik vreeze zeer, van:
maagd en huurling, van: gemeenlijk, aangemerkt
en overmits. Toevalligerwijs sluit deze arcba
stische gewildheid aan bij de natuurlijke spreektaal
van den Noord-Hollander, die zich gaarne bedient
van voegwoorden als bijaldien", en zoo is de
overgang tusschen parodiale grappigheid en
rcalistischen ernst vaak onmerkbaar.
Deze overgang is het kenmerk van dit eigenaar
dige boek. Want te dezen opzichte bestaat er
overeenkomst tusschen inhoud en stijl. Wanneer
Heynes, orthodox predikant, een ietwat naar
onderwetsche sentimentaliteit neigende beschrij
ving van een eenvoudig-vroom visschersgezin,
dat aan den maaltijd zit, onderbreekt met de
droge opmerking, dat zij, baden om Gods
zegen op de gebakken bot en op den stampkost
uit de etenspot", stuit dit geenszins
Multatuliaansch bedoeld'e gezegde den lezer, evenals de
naar profanatie zweemende mederieeling dat
zekere boerendochter zich met het geheele
hart en de geheele ziel en geheel het verstand"
aan het stalwerk wijdde.
Toch zit er opzet in dit schijnbare profaneeren.
Want het doel van den schrijver is juist aan te
toonen, dat de Noord-Hollander zijn afgoden
'even toegewijd dient als een christenmensen"
den Drieëenigen God. De toevlucht voorde helden
uit zijn dorpfverhaal is een soort Noord-Holland
sche Guilp, in wien.de schrijver de materia
listische" levensbeschouwing heeft verpersoon
lijkt. .Deze G-zoon leeft van het boosaardig
genoegen, zijn argelooze plaatsgenooten te vangen
in het net zijner sofisterijen; natuurlijk is hij
een verachter van den godsdienst in al zijn
vormen en een warm propagandist voor het
neomalthusianisme en het vrije huwelijk. Hij ziet
geen been in brandstichting en afdrijving, en
als zijn echtgenootc in den bruidsnacht onder
stuiptrekkingen sterft tengevolge van den abortus
waartoe hij haar heeft gedwongen, gaat G.-zoon
na deze onderbreking verder het bijblad zijner
krant lezen, wijl hij, naar ik u reeds gezegd heb,
het hoofdblad uit had."
Deze verlichte man" nu is de toeverlaat
voor de kinderen Noord-Hollands"; aan zijn
licht heeft de Noord-Hollandsche boer behoefte,
die hij, zoo hij een christenmensen geweest ware,
/.mi liebbrn gevoeld aan hel lichl van den l leert'
/i|ii Gnci," Men d o"'?/k l il c lêgciisldliiij:, die nok
uitkomt- in den strijd lussdicn lid verleidelijk
bocrendceriitje Sijlje en den vromen visscher
Kees, voor wien haar verlokkingen te machtig
blijken. Gelijk Kees geen verstand van dansen
heeft, belijdt Sijtje haar onkunde omtrent
psalmzingen en dergelijke fijnigheden". Nogmaals
symboliseert de schrijver zijn antithese, door bij
de beschrijving van den koestal in zomerpronk
omtrent den looper te vertellen: de ? lengte
daarvan was vele ellen", een onmiskenbare toe
speling op dien anderen tabernakel, waarvan de
Bijbel gewaagt en dien Christenmensdien" op
bouwen ter ecre Gods.
Het is verdrietig dat ik mij verplicht voel,
over dit punt zoo uit te weiden ten koste van
hetgeen ik hna willen zeggen omtrent de uit
muntende hoedanigheden van dit geschrift.
Maar.... al of niet iret instemming van den au
teur, Heynes' boeken worden nu eenmaal door
orthodoxe scribenten als bewijsmateriaal aange
haald tegen het moderne heidendom" van
NooidHolland boven het IJ. En zoo zullen de
Waarheidsvriend en andere den lezer van deze regelen allicht
onbekende bladen, deze Kinderen
Noord-Holland's" wel weer gaan misbruiken om aan te
toonen, hoe tegen den gruwel van het modernis
me", dat zelfs in een figuur als dezen (i-zoon den
baarlijkcn duivel gebaard heeft, vele collecten
noodig zijn om evangelisaties te stichten tegen de
moderne dominees, die met den verlichten"
onverlaat heulen.
Met het oog hierop is het jammer, dat de schrij
ver juist den orthodoxen visscher als personificatie
van moreelc en affectieve gaafheid ten toonede
heeft gevoerd en de duistere partijen heelt opge
ld ragen aan de verlichting". Het zal den schrijver
niet onbekend zijn, dat ook het vrome" l
iollandsclie visschersvolk niet louter uit geïdealiseerde
prcheurs d'lslande" bestaat, en dat men den
tegenhanger van G-zoon gemakkelijk had kunnen
steken in het gechristianiseerd gewaad van den
ondanks zijn orthodoxie ach vaak nok zoo weinig
lieflijken botboer !
Indien Heyncs zijn Kinderen Noord-Hollands"
als personificaties bedoeld heeft, is zijn boek, juist
door het schijnbaar zoo luchtig cachet van den
humor, gevaarlijke, wijl misleidende lectuur. Doih
is het verband tusschen de door hem ten tooneele
gebrachte typen en hun wereldbeschouwing toe
vallig, ?-- heeft hij niet bedoeld: Zoo zijn ze!"
maar zoo zijn er",dan blijft er geen bezwaar over,
om hem met deze kostelijke creatie geluk te
wenschen. De twijfel hieromtrent brengt een onzuiver
bestanddeel zoowel in het boek als in de
hoekbcoordeding. Heeft de schrijver destijds in Bergop
waarts niet zelf erkend, dat, hetgeen hij als
wereldschgezindhcid" kenschetst, onafhankelijk
van godsdienstige richting of kerkelijke gezindte
inhaerent" is aan het ras"?
Onder bovenstaand voorbehoud durf ik inmid
dels dit hoek een van de beste tot nog t"e versche
nen beschrijvingen van gewestelijk volkskarakter
noemen. De schrijver heeft de merkwaardige
zielsgesteldheid van den Noord-1 lollandschen dorpe
ling ter degc doorproefd. Hij heeft aan de merk
waardigheden van den plattelandsgeest gesmuld;
hij verkneutert zich er al schrijvende telkens weer
aan; hij solt met zijn typen, hun eigenaardige
begeerten en opvattingen, hun stereotiepe uit
drukkingen en hun groteske adat; hij heOft zich
aan hel dolle en dwaze omhooggetrokken uit de
gedrnktheid en spijtigheid, waarin /ün ambtelijke
sfeer hem zou doen omkomen, zoodra zijn galgen
humor hem in den steek liet.
Sterk doet hij het collectieve karakter vin de
dorpspsyche uitkomen. De dorpeling, rcageerend
op allerlei wederwaardigheden, waarop de dorpe
ling telkens weer op gezette tijden te reageeren
heeft: de dorpeling tegenover liefde, ziekte en dood,
de dorpeling bij'bruiloft of brand of gemeente
raadsverkiezing. De dorpeling op bezoek gaande
en visite ontvangend ; en of de dorpeling nu Jan
heet of Piet, en of hij woont te Landsmeer of te
Anna Paiilowna-polder, zijn reacties zijn steevast
dezelfde en ook de vorm waarin hij ze uitdrukt is
stereotiep. En Heynes heeft deze gepersonifieerde
collectieviteit kostelijk beschreven in zijn bonte
rij tafereelen ie de Noord-Hollandsche dorpsge
meenschap in haar diverse uitingen weerspiegelen.
Of hij evengoed geslaagd is in die gedeelten,
waarin liet collectieve hoerentyne als afzonderlijke
variatie optreedt? Want naast de algemeene psy
chologie bezit het land ook een speciale psycholo
gie. Zoo Noord-! lOllandsch is een Noord-Hollan
der niet, of een spiertje indivudialiteit doet zich
toch nog wel gelden. Reeds gewaagde ik van het
tekort aan menschelijkheid in den onmensen
G-zoon, en de overdaad aan deugd in oen
dcugdzamen visscher, die de vrijer werd van de bekoor
lijke Sijtje. Als karakter dunkt mij dit
sentimenteele, romantische, tegelijk idealistische en geraf
fineerd onzedelijke deerntje het minst geslaagd.
Inzonderheid haar berekenende verleiding van
Kees, ten opzichte van wien zij zich prostitueert
l
Bij het afsterven van W. L. Penning
Geroerd sla 'k, na die rouwbrief, verzen open
En weer getroffen staar ik voor mij uit:
Dat is geen zoet getokkel op een luit !
Door 't zielebeeld vocld' hij tot zang zich nopen.
't Verleden plooide1 in kleur zich voor mij open,
Sint Janskloks bombam zong met warm geluid ;
Mans minnelied klonk op als voor een bruid:
De blinde zong haar van zijn liefde en hopen.
Zoals het najaar warmte geeft aan 't licht,
Dat van ons scheiden gaat in dichte nevel,
7o ligt er gloed om 's blinden innig dicht,
Dat ik, berustend, hij mij zelve prevel.
Geschuwd bezoeker was de dood hem niet,
De blinde die door hem nu 't Hoogste ziet.
J. B. S c n r. i> F. K s
Haarlem, 2 Maart 1Ü24.
louter om haar ouders te dwingen in het huwelijk
toe te stemmen, valt buiten het kader; zoo
kondweg bruut kan dit door den schrijver sterk geïdea
liseerde jonge meisje niet handelen. Sijtje en Kees
en (i-zoon vallen vaak uit den toon van het realis
tisch geheel en ontaarden dan in echte
boekenfiguren. Om hunnentwille verloochent de schrijver
zijn kruidig idioom. De middelen tegen het moe
derschap blijken te kunnen falen, hoewel dit mij
zeer merkwaardig voorkomt, zeer merkwaardig!"
Zoo spreekt zelfs geen verlicht" dorpsman als
G-zoon.
De kracht van den auteur ligt in de beschrijving
van het echte bcerengezin, waaruit Sijtje de ge
denatureerde dochter is. Jan Klaaszen Lam, de
oude boelenpatriarch en dorpsgewichtigheid, is
een prachtstuk; in hem culmineert des schrijvers
talent. Maar ook de zoon, Lam de melkboer, met
zijn vrouw zijn voorbeelden van gaaf realisme. Met
welk een beheerschten humor is de visite van de
stadsmenschen en alles wat om de gemeenteraads
verkiezing -liecndraait, volgehouden ! Een uit
zondering op de rake typeering ook van
dorpsplechtighedcn maakt de tooneelvoorstelling; de
schrijver is, als orthodox predikant, misschien
nooit in de gelegenheid geweest, in eigen persoon
de dorpskomedic bij te wonen. Daarom heeft hij
te haren opzichte zijn charge moeten ontleenen
aan het stereotiepe, maar onware patroon der
onderwetsche humoristen".
Haarlem.
H. (i. C A K N E G I E T E R
Kcelpijn