Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2438
/'Tj/PCÉNGOTEN1'
CAMILLE MAUCLAIR'S
HERINNERINGEN
Hl
Hoeveel physionomieën zijner nog in de galerij
die Mauclair voor ons ontrolt, bij welke het de
moeite waard zou zijn even te pauseeren om hen
te beter in ons geheugen te kunnen vasthouden.
't Is waar het zijn enkel silhouetten, geen kan aan
spraak maken op de bereekenis en waardigheid
van een portret, maar die penomtrekken uit het
zoo nabij liggend verleden zijn om hun magerheid
nog niet te verwerpen; zij frisschen het geheugen
op en ten minste vervalschen zij niet de herinne
ring, al leert men den geest en de beweging van
den tijd er maar weinig uit kennen.
Want, niet waar? het is iets eigens van deze
herinneringen dat de sprekendste figuren van
de negentiger jaren er zoo weinig in voor den dag
komen. Van Maurice Barrès hooren wij, dat in den
beginne een intieme kennismaking is aangeknoopt
en dat de betrekking is verbroken, toen het bleek
dat de jonge auteur die zijn weg moest maken, al
te beredeneerd was in zijn vriendschap; ook bij
Paul Claudel blijven wij geheel in 't uiterlijk bevan
gen, van Charles Mourras vernemen wij niets.
Dit neemt niet weg dat tal van aardige trekken
In Mauclair's bladzijden voor ons zijn bewaard.
Hier is een.Clemenceau van het jaar J898 uit den
tijd dat hij 't in zijn blad L' Aurore opnam voor
Dreyfus.
Mauclair is als bijna iedereen in Frankrijk over
tuigd geweest dat het bij de eerste veroordeeling
van den Franschen officier rechtvaardig was
toe.gegaan. Alleen toen de gasten op een diner bij
Barrès de afspraak maakten om gezamenlijk den
volgenden dag de degradatie van het slachtoffer
te gaan bijwonen, had hij zijn stem tegen zulk een
plan verheven; hij was te gevoelig om dergelijke
executies te kunnen aanzien en vond het ongepast
de strafoefening een buitengewoon publiciteit
te geven. Overigens de jaren gingen voorbij; het
duurde tot 1898 eer rnen er van hoordedat de broe
der van den veroordeelde een klacht had ingediend
en.een hieuw onderzoek van de zaak aanvroeg.
Op een diner buiten bij Alphonse Daudet had
Mauclair kennis gemaakt met Clemenceau, en
door hem uitgenoodigd tot medewerking aan zijn
blad, had hij zich bijzonder aangetrokken gevoeld
tot den man die flink het hoofd biedend aan de
ongunst van het lot, onverdroten bezig was om
zich als journalist en polemist een standhoudende
reputatie op te bouwen. Hij had wel noodig in dien
tijd zich aan te sluiten bij een die hem tot voorbeeld
kon strekken van een sterken man, want zijn ge
zondheid ging achteruit en het scheen dat hij een
prooi zou worde-n van de tering.
Voor een lijder was anders het verblijf in een
Jocaal als dat van de Aurore niet precies aan te be
velen. Zooals in de meeste oude redactie-bureaux,
ging het er heel ongegeneerd toe: vol stof en vuil en
slingerend verfrommeld papier, bekladde tafels en
wanden en een onuitstaanbare lucht van
uitgerookte pijpen en sigaren.Hij trok er toch soms dag
aan dag heen, ofschoon hij even go.ed thuis zijn
artikels voor het blad had kunnen schrijven,
maar hij moest in de omgeving van Clemenceau
zijn, hij wilde zijn levendigheid van hem afzien.
Die kwam tegen den avond met zijn dokters
pas lenig aanstappen, zijn hoed op een oor, deelde
handjes uit, doorliep de bladen en had zijn snijdend
woord over een en ander dat hij er in vond of een
fijne opmerking over een Japansche prent, pas
.gezien, haalde uit een lade zijn papier en zijn
chocoJaadrepen en begon al kauwend zijn artikel. Maar
dan ongeduldig omdat de woorden niet wilden
komen, maakte hij een bal van zijn papier, stond
op, liep naar het raam, hield een praatje met een
vriend of vond een plagerij, ging weer zitten, floot
een deuntje tusschen zijn tanden, lag achterover
in zijn stoel, en plotseling riep hij den bediende om
zijn artikel naar de drukkerij te brengen, een
?artikel dat, men wist niet hoe, onder A het
ru,moer heen en weer was geboren, en dat een wonder
was van scherpe, elegantische redeneering.
Er waren maar twee menschen in het Parijs van
die dagen die van de hoogte af van hun verachting
voor het minne geslacht dat hen omringde zoo
onbarmhartig over hun tijd konden oordeelen; het
waren Barrès en Clemenceau; van Barrès zijn het
portretten welke hij geeft bijtend tot op het bloed,
klassieke modellen, Clemenceau is bruusker, maar
zijn stooten kwamen niet minder gevaarlijk aan,
en altoos brak het vlijmende stalen woord door.
Soms was Mauelair alleen met hem op het bu
reau; dan gebeurde het wel dat Clemenceau zich
niet op kon houden, zijn gezicht werd somber en
kreeg een groenige kleur. Ga een oogenblik weg,
mon petit", zei hij, mijn lever hinuert me, en
zorg dat niemand binnenkomt". Was de crisis
afgeloopen, dan stak hij zijn Mongolenkop door de
deur. Vervloekte pijn !" lachte hij dan, ik hoop
toch nog hier te blijven tot ik Esterhazy kan zien
hangen !"
Wat ben je nog jong," was ook een van zijn
gezegden, je gezicht is nog een wit blad papier,
het leven, mon petit, zal zich gauw genoeg daar in
schrijven, ge zult er ook mee te maken hebben,
ge zult het zien". En soms kon Clemenceau zich
zoo hard en cynisch onrechtvaardig toonen, dat hij
zelf wel voelde hoe weinig Mauclair met hem mee
kon gaan. Nou, wat heb je dan?" gromde hij den
jongen deelgenoot van zijn kwaad humeur toe.
Vous" souffrez, Monsieur Clemenceau", was het
antwoord dat zachtjes werd gezegd, daarom
toch wel gehoord. Loop naardendrommel !"was
knorrig afbijtend Clemenceau's bescheid.
Men moest hem niet te na willen komen.
Buien van goedheid dreven van zelf weer boven.
Dan kon hij zorgvol zijn voor een ander, maar het
temperament van den strijder, van den man die
met zijn woord en zijn daad een tegenstander te
lijf moest gaan, hield de bovenhand. Op een avond
dat er rumoer was in de rue-Montmartrc waar het
bureau van de Aurore was gevestigd en de steenen
door de ramen vlogen, stond hij woedend op en
het raam wijd openend, schreeuwde hij de l
venmakers toe: Clemenceau, present! Kunt ge me
niet mijn artikel laten afmaken?" En de menschen
dropen af.
De positie aan de redactie van de Aurore bracht
Mauclair tot de kennismaking met Zola. Hij kwam
zelf op een avond zijn brief _/'occuscaande redactie
bezorgen, en Mauclair die, als symbolist de
breede, nu en dan vulgaire manier van Zola niet
uit kon staan, gevoelde zich verplicht hem den tol
van zijn bewondering door een bezoek te komen
afdragen. Evenals bij andere gelegenheden prepa
reerde hij zich hoe ver hij kon gaan in zijn lof en
stak zijn redevoering af.
Zola, onder den indruk van zijn openhartigheid,
erkende dat hij niet altoos even toeschietelijk zich
had betoond tegenover de jongeren. Hij leek aan
Mauclair eerder goedig te zijn, maar moe en niet
geheel meer paraat voor de omstandigheden.
Gij en de uwen," zeide hij tot Mauclair, hebt
mij ook niet altoos pleizier willen doen ofschoon
Mollarmé, uw meester,toch op heeft met Nana.
Geen wonder, hij is een charmant mensch,
Mallarmé, en hij houdt van me omdat ik mij partij heb
verklaard voor Manet in een tijd toen niemand
hem nog wilde begrijpen en toen men mij zelfs uit
de dagbladen heeft geweerd, omdat ik voor Manet
was. Uenkt ge soms dat het pleizierigis? Het zal
u ook nog eens overkomen, ge zult het zien en dan
zult ge begrijpen dat men niet zoo hard moet zijn
voor de ouderen...."
Hij wou zich opwinden, maar hij hield zich in.
Overigens, weet ik niet wat ik nog zal doen, en
waar ik heenga !" Dit met een droeven glimlach,
Die Dreyfuszaak is nu mijn heele leven geworden.
Ze heeft me opgenomen als een machtige golf uit
de diepte, ze sleept me mee, mij en mijn arme
boekjens. Maar ik ben zeker dat ik goed heb gehandeld.
Wat er ook gebeure, ik ben er gerust op...."
Cc que j'ai vu de plus bas et de plus révoltant
que Ie vice et ,1e crime, c'est Ia mentalitédes
politiciens. En fait c'est unc bour".
Met die betuiging neemt Camille Mauclair af
scheid van het praktische leven waar hij zich even
in heeft gewaagd en hij wendt zich naar de schil
derkunst die van jongs af zijn hart heeft gevangen,
toen hij als gymnasiast in de tusschenuren ging
kijken naar cle fresco's die Puvis de Chavannes
bezig was te schilderen in den koepel van het Pan
theon.
Daar heeft hij de kennis gemaakt met de schil
derkunst van een afgeloopen tijdperk, eer dat zij
nog de plaats heeft moeten ruimen voor de bra
voure van later dagen die haar vertrouwen stelt
in de aanprijzingskunst der veilinghouders.
Hij heeft nog omgegaan met Fantin Latour en
van hem een wichtige bekentenis ontvangen over
zijn opvatting van het schilderen. Dat kwam zoo.
Latour had op zich genomen een litho te teeke
nen voor een deel vertellingen van Mauclair,
hij vond dat de meester buitengewoon goed was
geslaagd in het weergeven van zijn onderwerp:
Etfenleven. De auteur ging hem bedanken, en
werd door den schilder op zijn ver van weelderig,
maar zeer proper atelier ontvangen. Een ezel
droeg een begonnen schilderij van een kom 'vol
theerozen, een van die wondervolle scheppingen
waar de natuur die dood heet een droomleven
ROOKT
Sl-FA-KO'S
El Gusto"
SUMATRA 10 cent
Jozef Israels"
VORSTENLANDEN 8 cent
AMSTERDAMSCH
HANDWERK.
Verkrijgbaar bij alle voornam* Slgaranwinkallars.
schijnt te leiden dat zoo juist aan de werkelijkheid
in een nieuwe opstanding is ontsnapt.
De schilder met zijn palet in de hand deed de deur
open, een mager oud manneke met een groenen
kap voorde oogen; zijn stem was schraal, zijn manier
beleefd maar op een afstand.
,,Ik heb er pleizier in gehad den litho te maken,"
erkende hij, de tekst beviel mij. Ik lees ook wel
eens wat ge over de schilderkunst schrijft. Ge moet
me niet kwalijk nemen wanneer ik u zeg dat dit
laatste me minder bevalt. Schrijvers verstaan bijna
niets van schilderen en de schilders hebben geen
idee Van schrijven".
Hij merkte wel dat de criticus even gepiqueerd
was, en ging met iets warmer stem voort: Dit is
niet erg vriendelijk, neem het aan als het woord
van een ouden knorrepot. Er is toch in uw oordeel
veel goeds. Maar er zijn geheimen van het vak
welke wij zelf niet kunnen meêdeelen omdat,
onder woorden gebracht, zij iets van hun zin ver
liezen. Bij schrijvers zal het wel evenzoo wezen.
Enfin.... als men elkander niet kan begrijpen
kan men toch achting voor elkaar hebben".
En ik heb dikwijls gedacht, dat er onder alle
voorstelling van kunst eeneenheid lag van gevoel,"
ging Fantin Latour voort, maar hij sprak eigenlijk
tot zichzelf. Voor mij is het de muziek, ik houd zoo
veel van haar, ik denk er aan wanneer ik schilder,
in de muziek zouden wij het met elkander eens
kunnen zijn. Maar dat's toch nog niet wat ik be
doel. Kijk, wat die theerozen ons zeggen, nu de
avond daalt en het licht gaat verdwijnen, zij hebben
noghaarkleur en haar vormen voor den schilder,
maar zij naderen den toestand dat menhaaralleen
niet woorden kan beschrijven, en dat zij in de ziel
van een musicus een pure harmonie wakker roe
pen. Laat de nacht komen om haaronzichtbaar te
maken en zij worden een herinnering voor schil
der, musicus ensehrijver,een stuk van hun ziel."Ik
zou menschen willen voorstellen in hun driedubbe
le!) zin, wat ze zijn'in de werkelijkheid en iedereen
direct van hen ziet, wat ze voor zich zelf zijn, en
wat de kunstenaar in zijn ziel van hen raadt. Zoo
alleen zouden de dingen gelijkend worden. Maar
tegenwoordig zoekt men dat alles niet meer. Men
schildert menschen als bloempotten. Wanneer liet
maar werkelijke bloempotten waren ! Maar het
innerlijk, de ziel ! De ziel is een muziek die zich
achter het gordijn van het vleesch laat hooren,
men kan haar niet schilderen, men kan trachten
haar te laten hooren, tenminste toonen, dat men
er aan heeft gedacht...."
\V. O. C. B ij v A N c K
loniokliikiMeuliiltianspiitt-Nlaatschappij
DEGRUYTER &Co.
DEN HAAQ
AMSTERDAM ARNHEM
Verhuizingen per Auto-Trein