De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 8 maart pagina 2

8 maart 1924 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2438 /'Tj/PCÉNGOTEN1' CAMILLE MAUCLAIR'S HERINNERINGEN Hl Hoeveel physionomieën zijner nog in de galerij die Mauclair voor ons ontrolt, bij welke het de moeite waard zou zijn even te pauseeren om hen te beter in ons geheugen te kunnen vasthouden. 't Is waar het zijn enkel silhouetten, geen kan aan spraak maken op de bereekenis en waardigheid van een portret, maar die penomtrekken uit het zoo nabij liggend verleden zijn om hun magerheid nog niet te verwerpen; zij frisschen het geheugen op en ten minste vervalschen zij niet de herinne ring, al leert men den geest en de beweging van den tijd er maar weinig uit kennen. Want, niet waar? het is iets eigens van deze herinneringen dat de sprekendste figuren van de negentiger jaren er zoo weinig in voor den dag komen. Van Maurice Barrès hooren wij, dat in den beginne een intieme kennismaking is aangeknoopt en dat de betrekking is verbroken, toen het bleek dat de jonge auteur die zijn weg moest maken, al te beredeneerd was in zijn vriendschap; ook bij Paul Claudel blijven wij geheel in 't uiterlijk bevan gen, van Charles Mourras vernemen wij niets. Dit neemt niet weg dat tal van aardige trekken In Mauclair's bladzijden voor ons zijn bewaard. Hier is een.Clemenceau van het jaar J898 uit den tijd dat hij 't in zijn blad L' Aurore opnam voor Dreyfus. Mauclair is als bijna iedereen in Frankrijk over tuigd geweest dat het bij de eerste veroordeeling van den Franschen officier rechtvaardig was toe.gegaan. Alleen toen de gasten op een diner bij Barrès de afspraak maakten om gezamenlijk den volgenden dag de degradatie van het slachtoffer te gaan bijwonen, had hij zijn stem tegen zulk een plan verheven; hij was te gevoelig om dergelijke executies te kunnen aanzien en vond het ongepast de strafoefening een buitengewoon publiciteit te geven. Overigens de jaren gingen voorbij; het duurde tot 1898 eer rnen er van hoordedat de broe der van den veroordeelde een klacht had ingediend en.een hieuw onderzoek van de zaak aanvroeg. Op een diner buiten bij Alphonse Daudet had Mauclair kennis gemaakt met Clemenceau, en door hem uitgenoodigd tot medewerking aan zijn blad, had hij zich bijzonder aangetrokken gevoeld tot den man die flink het hoofd biedend aan de ongunst van het lot, onverdroten bezig was om zich als journalist en polemist een standhoudende reputatie op te bouwen. Hij had wel noodig in dien tijd zich aan te sluiten bij een die hem tot voorbeeld kon strekken van een sterken man, want zijn ge zondheid ging achteruit en het scheen dat hij een prooi zou worde-n van de tering. Voor een lijder was anders het verblijf in een Jocaal als dat van de Aurore niet precies aan te be velen. Zooals in de meeste oude redactie-bureaux, ging het er heel ongegeneerd toe: vol stof en vuil en slingerend verfrommeld papier, bekladde tafels en wanden en een onuitstaanbare lucht van uitgerookte pijpen en sigaren.Hij trok er toch soms dag aan dag heen, ofschoon hij even go.ed thuis zijn artikels voor het blad had kunnen schrijven, maar hij moest in de omgeving van Clemenceau zijn, hij wilde zijn levendigheid van hem afzien. Die kwam tegen den avond met zijn dokters pas lenig aanstappen, zijn hoed op een oor, deelde handjes uit, doorliep de bladen en had zijn snijdend woord over een en ander dat hij er in vond of een fijne opmerking over een Japansche prent, pas .gezien, haalde uit een lade zijn papier en zijn chocoJaadrepen en begon al kauwend zijn artikel. Maar dan ongeduldig omdat de woorden niet wilden komen, maakte hij een bal van zijn papier, stond op, liep naar het raam, hield een praatje met een vriend of vond een plagerij, ging weer zitten, floot een deuntje tusschen zijn tanden, lag achterover in zijn stoel, en plotseling riep hij den bediende om zijn artikel naar de drukkerij te brengen, een ?artikel dat, men wist niet hoe, onder A het ru,moer heen en weer was geboren, en dat een wonder was van scherpe, elegantische redeneering. Er waren maar twee menschen in het Parijs van die dagen die van de hoogte af van hun verachting voor het minne geslacht dat hen omringde zoo onbarmhartig over hun tijd konden oordeelen; het waren Barrès en Clemenceau; van Barrès zijn het portretten welke hij geeft bijtend tot op het bloed, klassieke modellen, Clemenceau is bruusker, maar zijn stooten kwamen niet minder gevaarlijk aan, en altoos brak het vlijmende stalen woord door. Soms was Mauelair alleen met hem op het bu reau; dan gebeurde het wel dat Clemenceau zich niet op kon houden, zijn gezicht werd somber en kreeg een groenige kleur. Ga een oogenblik weg, mon petit", zei hij, mijn lever hinuert me, en zorg dat niemand binnenkomt". Was de crisis afgeloopen, dan stak hij zijn Mongolenkop door de deur. Vervloekte pijn !" lachte hij dan, ik hoop toch nog hier te blijven tot ik Esterhazy kan zien hangen !" Wat ben je nog jong," was ook een van zijn gezegden, je gezicht is nog een wit blad papier, het leven, mon petit, zal zich gauw genoeg daar in schrijven, ge zult er ook mee te maken hebben, ge zult het zien". En soms kon Clemenceau zich zoo hard en cynisch onrechtvaardig toonen, dat hij zelf wel voelde hoe weinig Mauclair met hem mee kon gaan. Nou, wat heb je dan?" gromde hij den jongen deelgenoot van zijn kwaad humeur toe. Vous" souffrez, Monsieur Clemenceau", was het antwoord dat zachtjes werd gezegd, daarom toch wel gehoord. Loop naardendrommel !"was knorrig afbijtend Clemenceau's bescheid. Men moest hem niet te na willen komen. Buien van goedheid dreven van zelf weer boven. Dan kon hij zorgvol zijn voor een ander, maar het temperament van den strijder, van den man die met zijn woord en zijn daad een tegenstander te lijf moest gaan, hield de bovenhand. Op een avond dat er rumoer was in de rue-Montmartrc waar het bureau van de Aurore was gevestigd en de steenen door de ramen vlogen, stond hij woedend op en het raam wijd openend, schreeuwde hij de l venmakers toe: Clemenceau, present! Kunt ge me niet mijn artikel laten afmaken?" En de menschen dropen af. De positie aan de redactie van de Aurore bracht Mauclair tot de kennismaking met Zola. Hij kwam zelf op een avond zijn brief _/'occuscaande redactie bezorgen, en Mauclair die, als symbolist de breede, nu en dan vulgaire manier van Zola niet uit kon staan, gevoelde zich verplicht hem den tol van zijn bewondering door een bezoek te komen afdragen. Evenals bij andere gelegenheden prepa reerde hij zich hoe ver hij kon gaan in zijn lof en stak zijn redevoering af. Zola, onder den indruk van zijn openhartigheid, erkende dat hij niet altoos even toeschietelijk zich had betoond tegenover de jongeren. Hij leek aan Mauclair eerder goedig te zijn, maar moe en niet geheel meer paraat voor de omstandigheden. Gij en de uwen," zeide hij tot Mauclair, hebt mij ook niet altoos pleizier willen doen ofschoon Mollarmé, uw meester,toch op heeft met Nana. Geen wonder, hij is een charmant mensch, Mallarmé, en hij houdt van me omdat ik mij partij heb verklaard voor Manet in een tijd toen niemand hem nog wilde begrijpen en toen men mij zelfs uit de dagbladen heeft geweerd, omdat ik voor Manet was. Uenkt ge soms dat het pleizierigis? Het zal u ook nog eens overkomen, ge zult het zien en dan zult ge begrijpen dat men niet zoo hard moet zijn voor de ouderen...." Hij wou zich opwinden, maar hij hield zich in. Overigens, weet ik niet wat ik nog zal doen, en waar ik heenga !" Dit met een droeven glimlach, Die Dreyfuszaak is nu mijn heele leven geworden. Ze heeft me opgenomen als een machtige golf uit de diepte, ze sleept me mee, mij en mijn arme boekjens. Maar ik ben zeker dat ik goed heb gehandeld. Wat er ook gebeure, ik ben er gerust op...." Cc que j'ai vu de plus bas et de plus révoltant que Ie vice et ,1e crime, c'est Ia mentalitédes politiciens. En fait c'est unc bour". Met die betuiging neemt Camille Mauclair af scheid van het praktische leven waar hij zich even in heeft gewaagd en hij wendt zich naar de schil derkunst die van jongs af zijn hart heeft gevangen, toen hij als gymnasiast in de tusschenuren ging kijken naar cle fresco's die Puvis de Chavannes bezig was te schilderen in den koepel van het Pan theon. Daar heeft hij de kennis gemaakt met de schil derkunst van een afgeloopen tijdperk, eer dat zij nog de plaats heeft moeten ruimen voor de bra voure van later dagen die haar vertrouwen stelt in de aanprijzingskunst der veilinghouders. Hij heeft nog omgegaan met Fantin Latour en van hem een wichtige bekentenis ontvangen over zijn opvatting van het schilderen. Dat kwam zoo. Latour had op zich genomen een litho te teeke nen voor een deel vertellingen van Mauclair, hij vond dat de meester buitengewoon goed was geslaagd in het weergeven van zijn onderwerp: Etfenleven. De auteur ging hem bedanken, en werd door den schilder op zijn ver van weelderig, maar zeer proper atelier ontvangen. Een ezel droeg een begonnen schilderij van een kom 'vol theerozen, een van die wondervolle scheppingen waar de natuur die dood heet een droomleven ROOKT Sl-FA-KO'S El Gusto" SUMATRA 10 cent Jozef Israels" VORSTENLANDEN 8 cent AMSTERDAMSCH HANDWERK. Verkrijgbaar bij alle voornam* Slgaranwinkallars. schijnt te leiden dat zoo juist aan de werkelijkheid in een nieuwe opstanding is ontsnapt. De schilder met zijn palet in de hand deed de deur open, een mager oud manneke met een groenen kap voorde oogen; zijn stem was schraal, zijn manier beleefd maar op een afstand. ,,Ik heb er pleizier in gehad den litho te maken," erkende hij, de tekst beviel mij. Ik lees ook wel eens wat ge over de schilderkunst schrijft. Ge moet me niet kwalijk nemen wanneer ik u zeg dat dit laatste me minder bevalt. Schrijvers verstaan bijna niets van schilderen en de schilders hebben geen idee Van schrijven". Hij merkte wel dat de criticus even gepiqueerd was, en ging met iets warmer stem voort: Dit is niet erg vriendelijk, neem het aan als het woord van een ouden knorrepot. Er is toch in uw oordeel veel goeds. Maar er zijn geheimen van het vak welke wij zelf niet kunnen meêdeelen omdat, onder woorden gebracht, zij iets van hun zin ver liezen. Bij schrijvers zal het wel evenzoo wezen. Enfin.... als men elkander niet kan begrijpen kan men toch achting voor elkaar hebben". En ik heb dikwijls gedacht, dat er onder alle voorstelling van kunst eeneenheid lag van gevoel," ging Fantin Latour voort, maar hij sprak eigenlijk tot zichzelf. Voor mij is het de muziek, ik houd zoo veel van haar, ik denk er aan wanneer ik schilder, in de muziek zouden wij het met elkander eens kunnen zijn. Maar dat's toch nog niet wat ik be doel. Kijk, wat die theerozen ons zeggen, nu de avond daalt en het licht gaat verdwijnen, zij hebben noghaarkleur en haar vormen voor den schilder, maar zij naderen den toestand dat menhaaralleen niet woorden kan beschrijven, en dat zij in de ziel van een musicus een pure harmonie wakker roe pen. Laat de nacht komen om haaronzichtbaar te maken en zij worden een herinnering voor schil der, musicus ensehrijver,een stuk van hun ziel."Ik zou menschen willen voorstellen in hun driedubbe le!) zin, wat ze zijn'in de werkelijkheid en iedereen direct van hen ziet, wat ze voor zich zelf zijn, en wat de kunstenaar in zijn ziel van hen raadt. Zoo alleen zouden de dingen gelijkend worden. Maar tegenwoordig zoekt men dat alles niet meer. Men schildert menschen als bloempotten. Wanneer liet maar werkelijke bloempotten waren ! Maar het innerlijk, de ziel ! De ziel is een muziek die zich achter het gordijn van het vleesch laat hooren, men kan haar niet schilderen, men kan trachten haar te laten hooren, tenminste toonen, dat men er aan heeft gedacht...." \V. O. C. B ij v A N c K loniokliikiMeuliiltianspiitt-Nlaatschappij DEGRUYTER &Co. DEN HAAQ AMSTERDAM ARNHEM Verhuizingen per Auto-Trein

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl