Historisch Archief 1877-1940
No. 2438
DE AMSTERDAMMER, WEEKÖLAD VOOR NEDERLAND
21
Muziek in de Hoofdstad
Klaviervirtuozen
Franz Liszt werd terecht de koningder virtuozen
genoemd. Zijn composities, zijn methoden bleken
een testament hoe de muziek te regeeren." In zijn
leeringen, die bewaard bleven, predikte hij in de
virtuositeit als eenige doel te zien: het vrij zijn
. door vrij doen, een individualiseeringder
menschelijke vrijheid, om daardoor zichzelf
lebensahnlich" te kunnen identificeeren, met het kunstwerk
en unsere Seelen mit den fliessenden Formen der
Musik zu vereinigen, Momente in denen wir eine
Vorgeschmack vonden ewigenFreudenempf inden".
Velen waren Lizst's leerlingen, velen zijn erfge
namen, weinigen echter hebben hem kunnen voort
zetten.
Na Liszt is de virtuoos vooral technicus gewor
den, verblind door zijn eigen Blendwerk der
Freiheit". Hij heeft zich gespecialiseerd, maar tegelijk
verburgerlijkt en veralgemeend. De virtuozen zijn
geen zeldzaamheid meer. Men zou bijna kunnen
zeggen, dat wij het tijdperk hebben beleefd,
waarin ieder uitvoerend kunstenaar, die zich res
pecteert, virtuoos is. Maar de groote, rijke en muzi
kale ziel-van een Franz Liszt bezitten deze virtu
ozen niet meer.
De virtuositeit is vaak weer ontaard in een be
schaafde goochelarij. Aardig beschreef Debussy
in zijn Monsieur Croche", dat het publiek altijd
iets gevaarlijks van den virtuoos hoopt, dat de
violist op de schouders van den dirigent zal klim
men en daar verder spelen of dat de pianist aan
het eind van zijn stuk de piano tusschen de tanden
zal optillen. Ik moet bekennen, dat ook ik door
de onstuimige wijze, waarop ik een wat ouderen
pianist voortdurend tijdens zijn spel de piano
hoorde attaqueeren, mij eens betrapt heb op de
heimelijke verwachting, dat de man, eindelijk zijn
steunpunt gevonden hebbend, zich met de armen
op zou richten, en met de beenen omhoog, boven
op zijn instrument een acrobaten-stand zou gaan
innemen....
Toch leven er nog meesters, in hun techniek
virtuoos, die of hun virtuositeit geheel onderge
schikt in hun werkzaamheid hebben weten aan te
wenden, waarin het emotioneele overheerscht en
de virtuositeit van het spel slechts opperste tech
niek is en niet meer: vrijheid der middelen, of
uit hun virtuositeit het hoogere principe hebben
weten te winnen,d,at Liszt de harmonische uitwisse
ling tusschen vorm en beweging noemt en waardoor
de techniek een kunstwerk op zichzelf wordt, een
spelen uit een vrije hoogte, die men Olympisch
zou kunnen noemen en die de rust legt zelfs in de
grootste bewogenheid, het spel als zoodanig in
optima forma dus, zou men kunnen zeggen.
Van de eerste soort lijkt mij Schater altijd het
frappantste voorbeeld. Zijn grootheid is daar waar
de grootheid elementair-hevig als een natuurstorm
wordt, de vormgeving als een vulkanische uit
barsting uit de bezieling opspringt, zooals in
zijn grandiose vertolking van Beethoven's
Appassionata, die mij bij Schafer altijd aan MJchelangelo
doet denken. Dit werk was wederom de prachtig
ste prestatie op Schafer's concert verleden week in
het Concertgebouw. <
Van de tweede soort is thans de Parijsche pia
nist Paul Loyonnet op weg een zeldzaam voorbeeld
te worden.
Dit hebben wij op zijn concert Zaterdagavond
kunnen constateeren.
Paul Loyonnet moet bij zijn vorige concerten,
waarop hij geen onverdeelden bijval had verwor
ven, hebben gezegd dat hij zoo lang zou terugko
men totdat hij de sympathie van het Hollandsche
publiek voor zijn spel had weten te winnen.
Zijn concert van Zaterdagavond was ongetwij
feld een overwinning voor hem. De Kl-Z. Concert
gebouw was nog te dun bezet, maar het aanwezige
publiek heeft hij geheel weten te winnen.
Zijn spel werd dan ook door een enorme voor
uitgang gekenmerkt vergeleken bij drie jaar ge
leden, toen hij hier voor het laatst concerteerde.
Toen is de indruk geweest, dat Loyonnet's
techniek verbazend vaardig was en zich een groote
gemakkelijkheid had veroverd in het spelen van
een reusachtig programma, maar dat zijn
krachttoer van technische veelzijdigheid alleen mogelijk
was ten koste van het kunstwerk zelf, waar ver
bazingwekkend slordig over heen werd
gevirtuoosd. Zijn gevoeligheid leek wel uitsluitend op die
voor de virtuose nuance te berusten.
Thans had zijn spel zich aanmerkelijk verdiept.
Zonder de groote beweging in zijn manier van spe
len op te offeren, heeft Loyonnet niet alleen het
gehalte in zijn spel veredeld, maar ook een voor
dracht van de gespeelde muziek weten te verkrijgen
die ons het werk klaar en levend voor oogen brengt.
Zijn voordrachten zijn thans geheel beheerscht en
doordacht. Men kan een enkele maal met de op
vatting van meening verschillen (speciaal wat be
treft die der laatste klaviersonate van Beetho
ven, op. 111, waarin hij te pianistisch bleef en te
sprudelend" koel in de hooge trillers derArietta)
het gespeelde werd thans door een centrale kracht
gedragen, waaraan, bezield, de vormen ontsprongen.
Naar het karakter was het programma samenge
steld als dat van het vorige concert. Eenzelfde stuk
werd er zelfs op aangetroffen: de sonate op. 110 van
Beethoven, van welk werk wij ons toen niets meer
herinnerden, dan de harde houwen die Loyonnet
forto in het tweede (Scherzo) deel op de piano gaf.
Thans hadden diezelfde harde houwen zich ont
spannen, het forto bleef open, sloot niet abrupt een
phrase, had een bezielde, na-trillende echo van
geluid. Forto-spel behoort altijd tot het
moeielijkste wat er van de zeifbeheersching in de voordracht
gevraagd wordt, en dit was een aardige controle op
den vooruitgang in Loyonnet's spel.
-Vooral zeer interessant was de uitvoering der
clavecimbel-stukken van John Buil, Lulli en
Couperin. Loyonnet voerde van dezen laatste de
curieuse Fastes de la grande et ancienne Mén
strandise" uit, een stuk polemische muziek vol ty
peering, doelende op den strijd tusschen dansmees
ters en minstreelen over het privilege-recht op
het muziek-onderwijs in de 17e eeuw, welke strijd
met een decreet ten gunste van laatstgenoemden
beslist werd (Dit edict werd eerst in 1773 door
Lodewijk XVI opgeheven).
Tot Loyonnet's mooiste voordrachten behooren
behalve dit stuk van Couperin de Chaconne van
Haendel, de klaar gespeelde 4 préludes van De
bussy en het grandioze vuurwerk van Liszt's
Mazeppa-étude (een stuk dat Liszt minder
voordeelig kenmerkt dan het daaraan voorafgaande
Feux follets".)
Opera's Lohengrin, Traviata
De Gast-opera van Bronsgeest gaf ons Maandag
avond in den Stadsschouwburg de beste opvoering,
als geheel, van wat wij nog van dit ensemble zagen.
Men gaf de Lohengrin" van Wagner. Hier
eerst waren de Duitschers geheel thuis" en kon
den zij ook hun aard op het voordeeligst toonen.
Het werd een goede voorstelling, geestdriftig,
heroïsch-pathetisch, mystiek" waar het den zin
der legende in haar sfeer trachtte te bereiken, in
n woord het beste wat een echt Duitsche inter
pretatie kan geven. Men kan zeggen: ik houd niet
van zulk een echt Duitsche interpretatie, ik houd
niet van het Duitsche zingen, van het kelig karak
ter der mannenstemmen. Soit! Maar dit terzijde
gelaten, kon men tevreden zijn, evenals Brons
geest tevreden kon zijn met deze door hem gearran
geerde Lohengrin-opvoering", waarin hij zelf
meesterlijk en uitnemend de partij van Koning
Hendrik zong en acteerde. De Lohengrin" zelf
(Bruno Korell) was feitelijk de minste bezetting in
dit ensemble, waarin zoowel Lilian von Qranfelt
(Elsa) als Ludmilla Dostel (Ostrud) uitblonken,
terwijl Willy Buers een verrassend wilden en
heidenschen Telramund gaf. De koren zongen ook
beter dan wij gewend waren en de dirigent Selmar
Meyrovitz bewees al in zijn directie van het voor
spel, dat hij er zijn zinnen op gezet had alles er
eens duidelijk en accuraat uit te brengen". He
laas was er ditmaal minder publiek aanwezig
dan anders.
De Nederlandsche opera (N.V. de Opera) heeft
zich zelf een buitenkanje gegeven, niet het
engageeren van een drietal Italiaansche artiesten, die
de hoofdrollen vervullen in Rigoletto," 11
Barbiere", Traviata" en Lucia di
Lammermoor". Het zijn Signora Letizia Cairone, Signor
Polverosi en Signor Togliani. Het publiek, dat
van den opera-zang houdt, stroomt altijd samen
daar waar Italiaansche stemmen te hooren zijn,
daar Italiëhierin nog ?ltijd het record weet te
slaan. De Nederlandsche opera heeft derhalve
door haar Italiaansche gasten eenige uitverkochte
huizen" beleefd,wat wij haar van harte gunnen,al
zijn het dan geleende veeren waarmede zij pronkt.
Het sopraantje van Letizia Cairone is zeker de
moeite waard het te gaan hooren. Ook wie wat
van de verschijning wil, kan tevreden zijn. Ove
rigens zingen deze Italianen weer met een vuur
en een gepassioneerdheid, die nogmaals bewijzen,
dat de opera het veiligst kan blijven binnen de
grenzen der lyriek. Een saaie scène als die tusschen
Rodolphe's vader (Togliani) en Violetta (Cairone)
in de Traviata" wordt door zulk zingen aan "ii
stuk door boeien.
CONSTANT VAN W E s s E M
REIS-FRAGMENTEN
IV. SYRACUSE
? De zee is hier niet als in Taormina een element,
waar men den heelen dag in meeleef t; zij ligt verder
af. Wij zien op de stille binnenbaai en wonen vlak
bij de bron van Arethusa, getooid met
ivoorkleurige aronskelken. Hoe vervuld is hier de oud
heid van haar beeld ! In het museum, vol met
opgegraven schatten, mogen wij een reeks van
zilveren en gouden munten bekijken, van het
vroeg-ürieksche tijdperk tot latere perioden toe.
En telkens weer is er Arethusa met de visschen.
Haar naam klinkt als het motief voor
ccnimizickgedicht. v
GRANDS VINS DE CHAMPAGNE
POL ROGER & Cie.
Agent General: JAQER QERLINQS, Haarlem
De koetsiers van Syracuse doen alle moeite den
vreemdeling te beletten hun stad zonder hun
hulp te leeren kennen. In de vroegte, op het
pleintje voor het hotel, poetsen zij met overdreven
omhaal hun karretjes op, en zelfs de paarden, die
een pluim in het koptuig dragen, alsof zij straks
voor een Hollandsche arreslee dienst moeten doen,
worden met ijver tot aan de hoeven af gestoft.
Waagt iemand het op een balcon te verschijnen,
dan worden op zijn minst tien paar oogen naar
boven gericht, terwijl er zwepen door de ijle lucht
zwaaien en knallen.
Hun succes is matig, maar daar in het leven
de aanhouder pleegt te winnen, volgen zij kalm
op korten afstand of komen langs kronkelige ste
gen bij een onverwachten hoek ons opeens als een
vondst tegemoet rijden. Wij loopen door met strak
ke gezichten en d wal en in en rond de stad van koet
siers en van Archimedes. In de muren vaneen
pompeuze Katholieke kerk staan nog de machtige
Dorische zuilen van een Griekschen tempel,
maar op het pleia marcheeren in vaste maat sol
daten-troepen, die straks naar Tripoli vertrekken
en het onmogelijk maken alleen in het verre
verleden verdiept te blijven.
Buiten de stad dalen wij in de steengroeve, die
eens de zuchten van duizenden Grieksche gevange
nen bewaarde en waar het oor van Dionysos nog
luistert.
Het Romeinsche amphitheater waar de alo
bloeit met haar wuivend bloemscherm en eindelijk
het grootsche Grieksche theater vinden we langs
wit-gloeiende, stuivige weggetjes en diep-groene
tuinen. Hier is alles stil en roerloos gebleven, de
lucht is licht en ijl en geen'gesproken woord gaat
er verloren.
Bij een prachtig-oud, maar half vergaan kerkje
krijg ik het verlangen hier de sombere gangen van
. Syracuse. Grieksch^Theater]
een catacombe te doorkruisen.'IkTtrek aan de
bel van een kloostertuin; in minder dan een
oogenblik is de deur achter me weer gesloten en
aanvaard ik heldhaftig met een broeder in bruine
pij den langen tocht door gewelven en spelonken,
waaraan zoo hél veel niet te zien is. Hier en daar
wijst de palmtak, bij een graf geschilderd, op het
martelaarschap. Onze reis gaat van het Zuiden
naar het Noorden, en in Syracuse is mijn
Italiaansch bizonder stuntelig en onzeker. Daarenboven
spreekt de broeder een dialect, zoodat de conver
satie even goed achterwege had kunnen blijven.
Maar niets kan zijn onverstoorbaar humeur beder
ven en op een kinderlijke wijze waarschuwt hij tel
kens opnieuw met zachte stem, als ik in de duister
nis over brokkelige stecnen dreig te struikelen. Het
lijkt alles zóó dwaas, alsof ik nooit meer in het zon
licht en het drukke leven buiten zal terugkeeren.
Neen, een volgend moment is dit een opera-vertoo
ning, waarin ik mijn bescheiden rol meespeel. De
goedige monnik met die breede voeten in zijn sanda
len neemt al sneller tempo, hij ijlt met zijn lampje de
verloren vrouw vooruit, terwijl het is of de violen
in het orkest verder zingen. Plots gaat het lampje
uit.
Ik sta niet knipperende oogen in het volle dag
licht en kan nauwelijks tot bezinning komen. Er
wordt aan de poort weer gebeld, ik blijf alhen,
dwaal wat verder den tuin in en heb er mijn ge
dachten niet meer bij.... daar komt de monnik
op me toe snellen en beduidt verschrikt, dat in
dit gedeelte van den hof geen vrouw mag loopen.
Ik tracht hem gerust t e stellen en maak duizend on
begrepen verontschuldigingen. Nu moet hij dus met
een anderen bezoeker den langen onderaardschen
tocht opnieuw beginnen, maar hij knikt dat het
er niets toe doet, omdat zijn taak ter eere van God
is en plukt dan wat takjes donkere heliotrope, die
hij trotsch en lachend aanbiedt.
Buiten de poort grinnikt n van onze vervol
gers van zijn bok af: de koetsier van den
knallenden zweepslag. Ik ben dood-moe en laat me
eindelijk gewillig vangen.
J (J Z W A R T E N D IJ K