De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 8 maart pagina 4

8 maart 1924 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2438 AARDOLIE IN NEDERLANDSCHEN BODEM Eindelijk !", zeiden de geologen. Dat was, toen in het boorgat te Code bij Win terswijk aardolie werd gevonden, tot groote ver wondering van outsiders. Toch was deze vondst voor hen, die zich van den bouw van den ondergrond van den bodem in oostelijk Nederland rekenschap hadden gegeven, niet zoo verbluffend, zooals hieronder nader ver klaard zal wórden. Voor een goed begrip van zaken gaat hier vooraf een korte samenvatting van onze tegenwoordige opvatting omtrent het ontstaan en voorkomen van aardolie. Daar aardolie, in tegenstelling met de meeste andere mineralen, een vloeistof is, kan men niet verwachten deze te vinden op dezelfde plaats als ze is ontstaan. Over de ontstaanhypothesen kunnen wij kort zijn. Het waarschijnlijkste is, dat zij ont staat uit de resten van vele kleine en zeer kleine organismen, vooral van dierlijken aard, zooals schelpdieren, plankton, die in ondiepe zee bezin ken en in den modder worden begraven. Met dezen modder te zamen bouwen zij gesteenten op, die wij bitumineuze gesteenten noemen, meestal leisteenen, soms kalksteenen. Door kunstmatige distillatie kan hieruit aardolie, (zoogenaamde shale oil) worden gedistilleerd. In de diepten der aardkorst, waar hoogere (nog niet zeerhooge) tem peratuur heerscht, gepaard met grooten druk, ge schiedt deze distillatie op groote schaal, waardoor de echte aardolie" dus ontstaat. Dat zij, met haar bewegelijke natuur en gedreven door de warmte, hier niet blijft zoodra er een uitweg is, spreekt van zelf. Bij deze wandeling op zoek naar een verblijf plaats moet zij ook nog rekening houden met haar vloeibare nabuur in de aardlagen: het water. Waar water is, is geen olie. Water verdringt de olie indien er een uitweg voor de olie is te vin den. Deze eeuwige strijd tusschen het water en de olie is voor de geologen en voor technici de belang rijkste factor waarmede bij de opsporing en exploi tatie rekening moet worden gehouden. Begrijp mij goed, lezer. Wat stelt gij u voor van ?de wegen en verblijfplaatsen der vloeibare bestand?deelen van den ondergrond? Gij denkt toch niet aan ondergrondsche holen en aan kanalen, grotten «n gangen? Er is veel meer ruimte dan gij denkt. Een zandsteen of ander korrelig gesteente kan een poriënvolume hebben tot een maximum van circa een derde van den inhoud van het gesteente. Als dan een dergelijk poreus gesteente nog ligt ingeslo ten tusschen andere ondoorlaatbare gesteenten, dan is het natuurlijk reservoir kant en klaar. Ook als transportweg biedt zulk een poreus of ook een gespleten en gebarsten gesteente de schoonste gelegenheid. Tijd is immers buiten spel. Langzaam maar zeker, waar geen haast is, komt Teekening voor de Amsterdammer" door B. van Vlijmen \ alles op zijn tijd en dan is een poreuze zandsteen net zoo goed als de wijdste buisleiding. Eindelijk komt echter aan het nomadenleven \&n de aardolie een eind. Ergens zal zich een hy drostatisch evenwicht instellen, tusschen olie en water. Daar olie lichter is dan water, en water vrijwel overal voorkomt, zal de olie boven drijven en het water eronder worden gevonden. Merkwaardig genoeg is dit water bijna steeds zout en bevat dik wijls sporen van iodium. Als derde in den bond" komt hierbij bijna steeds het natuurlijke petroleumgas, dat feitelijk een bestanddeel is van de ruwe petroleum. Doordat de aarde op groote diepte een hooge temperatuur heeft, ontwijkt dit gas uit de aardolie en rangschikt zich volgens zijn soorte lijk gewicht in de hoogst gelegen gedeelten van de beschikbare ruimten. Nu is het duidelijk, wat gebeuren zal, indien in een dergelijk natuurlijk reservoir door een boor gat een opening wordt gemaakt. jfOp de aardplooi, (fig. 1), ook zadel of anticli" naai genoemd, wordt een boorlat geplaatst. Er zijn dan verschillende mogelijkheden. Is de gasdruk groot, dan spuit de olie door het gat tot diwijls honderd en meer meters boven de aardopper vlakte; wij hebben dan den bekenden oliespuiter. Als de gasdruk daarentegen gering is, zal de olie slechts weinig in het boorgat opstijgen. In plaats van de verwoestende en alles vernielende spuiter, waardoor het meeste verloren gaat, kan dan naar believen worden gepompt of geschept. Dat dit laatste geval, waarbij de productie geregeld kan worden, de voorkeur verdient, is zeer begrijpelijk. Dr. P.iTesch ^ Op fig. 2 zien wij een andere structuur van een olieterrein. Indien langs de breukzone geen olie ontsnapt, kan men dit opvatten als de helft van fig. 1. Een boorgat heeft dus dezelfde gevolgen. In beide gevallen kunnen natuurlijk meerdere onder elkaar gelegen oliehoudende lagen (olie horizonten genoemd) voorkomen. Deze laatste structuur is waarschijnlijk die van de olievondst bij Winterswijk. Uit een gebergte van dergelijke structuur en uit ge deeltelijk vergelijkbare lagen wordt reeds sedert langen tijd bij Hannover en op de Lüneburger heide een niet onbelangrijke hoeveelheid aardolie ge wonnen. )f Reeds bij het boren te Corle waren in sommige gesteenten kleine druppeltjes van een olieachtige vloeistof waargenomen. Het onderzoek hiervan moest wachten tot de boring naar steenkool was geëindigd, daarna werden zij nader onderzocht. Toen deze oorspronkelijke opdracht was vervuld en met succes bekroond door het aantreffen van eenaantal mooie steenkoollagen, werden de buizen weer getrokken. Een boorgat wordt gedurende het boren steeds zoogenaamd verhuisd, d.w.z. nadat een zekere diepte bijv. 150 of 200 M. geboord is met een boor van een zekere doorsnede, gebeurt het meestal, dat het bezwaarlijk wordt verder te boren, omdat de wand van het boorgat op verschillende plaat sen niet stevig genoeg is en dreigt in te vallen. Dan worden stalen buizen in het gat geplaatst, die een stevige bekleeding tegen mooglijke instorting vor men. Met een kleinere boordoorsnede wordt dan dieper geboord, tot hetzelfde na eenigen tijd weer geschiedt en nieuwe buizen worden geplaatst en met een opnieuw kleinere boor wordt gewerkt. Zoodoende wordt een boorgat steeds nauwer De eerste olie werd in waschblik opgevangen in de diepte en bevat een groot aantal buizen van verschillende doorsnede, in elkaar. Zie schets 3. Later worden deze buizen er weer uitgetrokken en wordt het gat opgevuld, zoodat respectievelijk de verschillende gesteenten in het boorgat beurt om beurt weer toegankelijk zijn voor onderzoek; in het onder havige geval voor het onderzoek naar petroleum oftewel aardolie. De Rijksopsporing van Delf stoffen eerst onder leiding van Mr. W. A. J. M. van Waterschoot van der Oracht, later onder die van Dr. P. Tesch, was sedert 1907 in den Achterhoek werkzaam voor de opsporing van zouten en steen kool. Gedurende den oorlog werd niet gewerkt. Daarna aanvaardde de toenmalige Minister van Land bouw, Handel en Nijverheid, Excellentie van IJsselstein, op advies van Dr. Tesch de verant woording voor een nieuw en vrij kostbaar onderzoek volgens een uitvoerig en zorgvuldig door Dr. Tesch opgesteld plan, met het Het aftappen der olie door middel van een voorloopige buisleiding en het meten der hoeveelheid in benzineblikken

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl