Historisch Archief 1877-1940
r
JT. 8489
Zaterdag 15 Maart
A°. 1984
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van G. W. KERN KAMP
Redacteuren: H. BRUGMANS, HERMAN HEYERMANS, TOP NAEFF en G. NOLST TRENIT
Secretaris der Redactiet C. F. VAN DAM
UITGEVERS» VAN HOLKEMA & WARENDORF
DE HOLLANDSCHE VOLKSAARD
Feestredevoeringen plegen het navelmerk van hare geboorte
te dragen.
Maar de vorige week.is er n gehouden, die je het niet aan
kunt hooren, dat ze op bestelling werd geleverd.
Ik bedoel de rede Over den stijl in de Noordnederlandsche
schilderkunst", waarmede mijn collega Vogelsang het jubilee
van den Oudheidkundigen Bond heeft opgeluisterd.
Hij mocht, in den aanvang, wel even coquetteeren met de ver
legenheid, waarin een kunsthistoricus wordt gebracht, als men
heni uitnóodigt voor een groote vergadering te spreken, maar
hem tegelijk de kans ontzegt, iets te laten zien.
En hij kon zich veroorloven, het schrikbeeld op te roepen van
de verveling, die straks zijn toehoorders zou besluipen, als hij
zwaar op de hand ging worden en hun feestelijke stemming zou
bederven door aandacht te vragen voor abstracties en deductieve
redeneeringen.
Want wél was het probleem dat hij niet wilde oplossen,
maar nader doen kennen" subtiel en mocht het hachelijk
heeten, in kort bestek een antwoord te willen geven op deze
vragen, waarmede hij zijn onderwerp aanduidde: Kan men inder
daad spreken van een bepaald karakter der Noordnederlandsche
kunst? En zoo ja, in hoeverre is dit ook voor de
laat-middeleeuwsche kunst van Nederland mogelijk en waarin bestaat dan dat
karakter? Welke zijn de componenten? Is er wellicht een algemeene
formuleering denkbaar, die het veelvuldige samenvat"?
Maar zoo iemand, dan is het hém gegeven, een weerbarstig
probleem tot gehoorzaamheid te dwingen en bij ontstentenis van
illustratieve voorbeelden die kunnen worden vertoond, een visie
te wekken door rijke, smijdige uitbeelding in taal.
Hij sprak ergens van iemand, die het woord met de noodige
lenigheid zou weten te hanteeren, doordat zijn geest zwanger
zou zijn van de duizenden associaties met verschijnselen van ander
soort kunstuitingen en zelfs met ons hedendaagsch-Hollandsch
leven" maar wie Vogelsang kennen, weten dat een Nederlandsch
kunsthistoricus met zulke talenten niet tot de hypothetische per
soonlijkheden behoort.
Zoo men van den stijl van een volk wil spreken ik geef nu
de quintessence van het betoog weer dient men eerst dat begrip
te definieeren.
Stijl is nheid, d. w. z. de terugkeer, op onnoemelijk vele en
verschillende wijzen, van symptomen van n en hetzelfde be
ginsel". Het beginsel, naar welks uitingen hier gezocht wordt,
is: de Hollandsche aard.
Reeds in de 15de eeuw heeft de schilderkunst van
NoordNederland, in stemming, in gevoelstoon, een eigen karakter.
Het bewijs daarvan is slechts te leveren door tegenstelling, vooral
met Duitsche en Zuid-Nederlandsche kunstwerken.
Vergelijk Rogier's vurige of strenge asceten, zijn hautaine
vrouwen, den adel van zijn grijsaards en de puurheid zijner engelen,
vergelijk Hugo van der Goes' onrustig menschengeslacht met de
menschen, die Ouwater, Geertgen, de Meester van Delft, de Meester
van Alkmaar ons voor oogen stellen: is het niet een ander ras,
dat anders, zwaarder loopt, dat zijn gebaren zooveel mogelijk in
houdt en slechts 't noodigste met beslistheid doet?"
In de portretkunst van de Noord-Nederlanders: geen bewegin
gen en niet al te veel dramatiek. Maar een kop, een ,, tronie" "
schilderen, oversluierd door vage zorgen, of belangstellend nieuws
gierig, of niet-zonder-aanmatiging-overtuigd, of
met-eenig-leedvermaak-triumpheerend" dat kunnen ze.
Al die uitdrukkingen, die niet aan het begin en het eind van
de scala liggen, al die oneindige overgangen tusschen onactieve
vreugde en smart, tusschen stillen trots en nederigheid, tusschen
stompe domheid en verholen scherpte, vindt men reeds bij de
eerste vijftiende-eeuwers van Noord-Nederland" ook in de
beeldhouwkunst, en dan voornamelijk daar, waar bij andere
volken de hartstocht uitbarst, in de voorstellingen van Christus'
lijden."
Ingehouden smart of bittere verbolgenheid is in de 15de eeuw
nergens zoo weergegeven, zoo overtuigd en overtuigend als in de
Noordnederlandsche kunst.... Alle gemoedsuitingen, alle teeke
nen van smart blijven daar als onder de sourdine, alle vormen
ondergaan te dien einde een versobering. Alle kleur wordt of in
zich, door menging of toon, of door de tegenstelling met andere
gedempt".
Niet dat er in sommige perioden geen zwier in Noord-Neder
land te vinden zou zijn, of dat men er geen geluiden van
uitbundigen hartstocht of van gul genot zou hooren denk aan
Engebrechtsz, aan Jan Swart van Groningen, aan Meester Lukas
zelf en aan de zeventiende-eeuwsche boeren- en zeden-schilders
maar die zwier is anders dan in het Zuiden, minder doorgolfd
met gave S- en C-voluten en ruischende ranken. Zelfs de meest
wapperende manteltip wordt nooit tot een bloot ornament, blijft
altijd weer die of die bepaalde stof met zijn zwaarte, dikte en
structuur. Zelfs den meest eleganten-jongen page bij Engebrechtsz
of Jacob Cornelisz kleeft toch ergens iets intiem-menschelijks aan,
dat hem houdt binnen de grenzen van het in Noord-Nederland
begrepene".
Indien er ooit een leerzame en boeiende grammatica van het
Noordnederlandsch beeldend idioom zal worden geschreven, dan
zal men ook. daar telkens weer aantreffen den gulden regel voor
Noord-Nederlanders:
niet te luid en te jubileerend, niet te pril-veerkrachtig, niet te.
ostentatief-wijdsch".
Toen Vogelsang een twintig jaar geleden een lezing over
NoordNederlandsche beeldhouwkunst had gehouden, zei een bekend
architect tot hem:
Alles, wat u ons hebt aangewezen als bijzonderheden der
middeleeuwsche kunst in het algemeen en der Noordnederlandsche in
het bijzonder, alles wat u hebt willen doen uitkomen als ken
merkend voor het Noordnederlandsche karakter, dat alles is niet
anders dan een reeks van.... eigenaardige gebreken".
Daardoor tot nadenken gebracht, verloor hij sedert het pro
bleem, dat de stijl van een volk stelt, zoo min mogelijk uit het oog.
Aan het slot van de rede, die hij de vorige week hield, spreekt
hij als zijn overtuiging uit, dat wij de bijzonderheden van de
Noordnederlandsche kunst synthetisch meer en meer zullen leeren
begrijpen als haar eigenaardige deugden".
Gebreken of deugden wie zal zich verwonderen over zulk een
verschillend waarde-oordeel, als het een volk geldt, welks aard,
en dus ook welks kunst, zich beweegt tusschen de polen van
huisbakken nuchterheid en beheerschten hartstocht? van een volk,
dat zijn gebaren zooveel mogelijk inhoudt", uit vrees voor het
ostentatieve, maar óók uit een bewustzijn van kracht.
Den aard van dat volk, als geheel, als beginsel, kennen wij allen.
Waar het voor den wetenschappelijken beoefenaar van de ge
schiedenis op aankomt, is: dat geheel te ontleden in zijn samen
stellende bestanddeelen, de op duizenderlei wijze, maar steeds
terugkeerende uitingen van dat beginsel op te merken, het ver
band ervan vast te stellen, den onderstroom van continuiteit van
ons volksleven onder het met de tijden wisselende oppervlak te
doen kennen.
Vogelsang's rede zij zal, nu zij ook gedrukt is, naar ik hoop
door velen worden gelezen moge een aansporing zijn voor de
historici van velerlei schakeering ook deze taak niet te
verwaarloozen.
Verschillend reeds zijn de symptomen van onzen volksaard op
het verwante gebied van beeldende kunsten, van muziek en letter
kunde; veel grooter wordt het onderscheid op het terrein van het
overige geestelijk leven, op dat van den dagelijkschen handel en
wandel; maar of men de geschiedenis van ons volk bestudeert-»
in zijn schilder- of bouwkunst, in zijn martelaarsboeken of
geuzenliederen, in zijn scheepsjournalen of politieke pamfletten, in al
die veelvoudige uitingen zal men terugvinden het bindend element
van den volksaard, of, om ook ten slotte Vogelsang's woorden aan
te halen: ,,de geheimzinnige gouden kluisters, waarin tijd, ras en
milieu ook de grootste genieën ordenend geklonken houden".
KERNRAMP