Historisch Archief 1877-1940
JT. 3440
Zaterdag 22 Maart
A°. 1924
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van O. W. KERN K A MP
Redacteuren: H. BRUGMANS, HERMAN HEYERMANS, TOP NAEFF en G. NOLST TRENIT
Secretaris der Redacties C P. VAN DAM
UITGEVERS» VAN HOLKEMA ft WARENDORF
VAN ONTWAPENING EN VREDE
De Labour-regeering heeft deze week bij twee gelegenheden
getoond, welke houding zij aanneemt tegenover het vraagstuk
van ontwapening en vrede.
De eerste maal bij een voorstel, dat door een klein aantal leden
der Labour-partij werd ingediend, om de sterkte van het Engelsche
leger te verminderen van 161.000 tot 10.000 man, d.w.z. het
feitelijk af te schaffen en alleen een politielegertje in dienst te
houden. Het Lagerhuis verwierp deze motie met 347 tegen 13
stemmen; ook de overgroote meerderheid van de Labour-leden
verklaarde er zich dus tegen.
Wanneer men de argumenten nagaat, waarmede het voorstel
werd verdedigd door twee van de onderteekenaars, vindt men
dezelfde redeneering terug, waarmede ook ten onzent algeheele
ontwapening wordt bepleit door sociaaldernocratische en vrij
zinnig-democratische pacificisten.
De eerste spiekei, Ayles, verklaarde niet te gelooven in de
leer, dat een volk zijne veiligheid kan verzekeren door bewapening;
die meening was, volgens hem, een misdadige dwaasheid. Hij
stelde zijn vertrouwen alleen in volledige ontwapening, zelfs te
midden van een gewapende wereld; het land, dat onversaagd
daartoe overging, zou het eenige land zijn, dat in waarheid veilig
mocht worden genoemd.
Zijn collega, Thurtle, bracht het Huis in rep en roer door een
onbekookten uitval tegen generaals en ministers, die zelf geen
gevaar liepen, maar de troepen in den dood zonden. Hij scheen
daarbij vooral te doelen op Winston Churchill, aan wien vél
Engelschen nog altijd verwijten, dat hij lichtzinnig de expeditie
tegen de Dardanellen is begonnen. Maar daarom mag men hem
nog niet van gebrek aan persoonlijken moed beschuldigen; al
vóór den wereldoorlog had hij getoond dien te bezitten; toen hij
aftrad als minister, is hij als officier naar het front in Vlaanderen
getrokken.
Trouwens, afgezien van de persoon van Churchill, het is een
kinderachtige, maar bij velen nog altijd geliefde wijze van be
strijden, militairen bevelhebbers te verwijten, dat zij zelf hun leven
niet blootstellen. Het is hun plicht, zich buiten schot te houden.
Maar wie aankomt met het praatje: als de koningen en de gene
raals het zelf maar eens uit moesten vechten, zou de oorlog gauw
uit de wereld zijn", vindt bij velen nog bijval.
Als Thurtle niets anders had weten te vertellen, zou hij alleen
uitgejouwd zijn. Maar hij schijnt een aandachtiger gehoor te hebben
gehad dan zijn voorganger, omdat hij in den oorlog is geweest
en zich juist op zijn oorlogservaring beriep om ontwapening te
bepleiten. Als hij in 1914 had geweten, wat de oorlog eigenlijk
was, zou hij toen misschien dienstweigeraar-zijn geweest wegens
gemoedsbezwaren; nu, met de ondervinding, die hij sedert had
opgedaan, was hij niet meer van plan ooit aan een oorlog deel te
nemen en wilde hij niemand daartoe dwingen. Ook hij voerde
ten slotte aan, dat de veiligheid van een land niet wordt verze
kerd door bewapening; de ware oorzaak van oorlog was, volgens
hem, vrees; die vrees wordt levendig gehouden door wedstrijd in
bewapening; er moet n land zijn, dat dien noodlottigen cirkel
van vrees verbreekt; laat Engeland dit zijn.
Van de regeeringstafel werd de motie alleen in een kort betoog
bestreden: ontwapening best! maar dan internationaal, bij
wederzijdsche overeenkomst; zoolang echter de rest van de wereld
gewapend bleef, kon Engeland zich niet weerloos maken.
Wat de Labour-regeering zei, kon door elke andere, ook door die
van Nederland bijv., zijn gezegd. Ontwapening is ieders ideaal,
maar tegelijk oversteken. Het voorbeeld geven durft niemand,
omdat niemand vertrouwt, dat het zal worden gevolgd; integen
deel, ieder rekent er op, dat hij het kind van de rekening zal wor
den wanneer hij het eerst zich van militaire machtsmiddelen
ontdoet.
Het is volkomen waar, dat, zooals door de voorstellers van de
motie werd betoogd, wantrouwen en vrees het oorlogsgevaar
in stand houden. Hoe zou men wenschen, dat die ban zou worden
gebroken, en een groote mogendheid den moed had, uit eigen be
weging te ontwapenen! Maarzij durft dat-niet; het geloof ontbreekt
haar, dat zulk een daad een teeken van bevrijding voor de
geheele wereld zal worden; zij wantrouwt de overige en heeft
daar helaas ! maar al te veel reden voor.
Voor Macdonald en zijne collega's moeten het bekende klanken
zijn geweest, de argumenten, die Ayles en Thurtle voor hunne
motie aanvoerden; zij zullen ze in den kring hunner partij dikwijls
gehoord hebben; misschien zijn er onder de Labour-ministers
ook wel, die vroeger, in propagandistische redevoeringen, op het
zelfde stramien hebben geborduurd.
Maar als verantwoordelijke regeerders verwerpen zij nzijdige
ontwapening. De Labour-partij had zich de weelde kunnen gun
nen, vóór de motie te stemmen, omdat het toch vast stond dat
zij verworpen zou worden. Dit is niet gebeurd. De overgroote
meerderheid der partij heeft adhaesie betuigd aan de
verklaringder Regeering, dat Engeland niet kan ontwapenen, zoolang de
overige groote mogendheden daaraan niet meedoen,
Is dus van de Labour-regeering niet te verwachten, dat zij aan
merkelijk zal bezuinigen op de uitgaven voor leger en vloot, wél
zal zij er toe medewerken, dat de atmosfeer der internationale
betrekkingen minder bezwangerd worde met wantrouwen.
In zijne briefwisseling met Poincaréheeft Macdonald reeds den
wil getoond, openhartigheid te brengen in het buitenlandsche be
leid. Van dienzelfden geest getuigt ook het besluit der Engelsche
regeering, om het door haar voorgangster opgevatte plan tot
inrichting van een groote vlootbasis te Singapore niet tot uit
voering te brengen.
Of eigenlijk niet het besluit daartoe getuigt van een nieuwen
koers in de buitenlandsche politiek, maar het betoog, waarmede
Macdonald dit besluit heeft gemotiveerd.
Om strategische redenen viel er alles voor te zeggen, groote
dokken en reparatie-inrichtingen te bouwen in een haven aan de
wateren, waar Indische en Groote Oceaan samenvloeien. Singapore
zou daarvoor de aangewezen plaats zijn geweest, zoo Engeland
een groote vloot wilde bouwen ter verdediging van de Britsche
belangen in dit gedeelte der wereld.
Zulk een voornemen koestert het echter niet. Met den bouw van
een vlootbasis te Singapore hangen vraagstukken van veel wijder
strekking samen dan die van de strategie ter zee alleen. Vraag
stukken, die de kern van de internationale politiek raken.
Internationaal wantrouwen hier valt Macdonald's rede
neering samen met die van Ayles en Thurtle levert het grootste
oorlogsgevaar op. Het voortgaan nu met den bouw van een vloot
basis te Singapore 'zou argwaan wekken tegen de bedoelingen van
Engeland; andere groote mogendheden hij noemde ze nietr
maar bedoelde Japan, of de Vereenigde Staten, of beide zouden
het als een uittarting beschouwen; zoo zou een daad, die, uit
sluitend van het standpunt der marine bezien, voordeel beloofde,
schade hebben toegebracht aan het hoogere belang der buiten
landsche politiek, gelijk de Labourregeering die wenscht te voeren,
een politiek die, zooals Macdonald reeds in zijn brief aan Poincar
te kennen gaf, alleen kan gedijen in een atmosfeer van vertrouwen.
Het is deze motiveering, die aan het besluit om Singapore niet
tot een vlootbasis te maken, de groote beteekenis verleent. Want
er is, dunkt ons, geen reden, aan de oprechtheid ervan te twijfelen.
De Britsche regeering heeft te kennen gegeven, geen nieuwen
wedloop in bewapening te willen uitlokken, omdat zij daarvan
alleen onheil verwacht. In de kwestie van Singapore durft zij een
voorbeeld te stellen; wie zou niet wenschen, dat deze daad liet
vertrouwen in haar wekke, waarop zij straks een beroep zal moeten
doen, als zij een begin zal trachten te maken met de internationale
ontwapening!
K
R N K A M P