De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 22 maart pagina 11

22 maart 1924 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

No. 2440 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 11 WAT NIET MAG GEVEN OF NEMEN ? Kinderen kunnen vél veranderen in ons leven ! Niet alleen zullen we onze lievelingsbroche voor onbepaalde jaren opbergen, omdat haar speld zoo lang en scherp is; niet alleen zullen we al zijn we midden in de schoonmaak erop verdacht zijn, de lucifers altijd op een veilige plek te leggen en zullen we het gezellig gaan vinden, urenlang te zitten aan een tafel zonder kleed, waarop voeten bankjes en kussens zijn gestapeld, terwijl de stoe len overal op den vloer lang uit zijn neergelegd .. we zullen er zelfs toe komen, ons rekenschap te geven van al onze wisselende gedachten en gevoe lens en een groot deel van onze aandacht schen ken aan opvattingen, die al lang als berwundener Standpunkt" op zij waren geschoven, maar nu op 't onverwachtst door een van de jonge oproermakers van den rommelzolder worden gehaald en ons in diep vertrouwen worden voorgehouden als het allerkostbaarst bezit van dezen kleinen mensch. Lange jaren geleden ben ik, als een echt kind van-mijn-eigen-tijd, langs de vele kronkelwegen van geloof, atheïsme en mystiek heen, aangeland op een stille, veilige plek, waar ik wat uit mocht rusten. En daar heb ik leeren inzien, dat wij menschen altijd in een wijden cirkel zullen blijven heenloopen om de eenige eeuwige Waarheid, voor wier onuitsprekelijk wezen wij even blind zullen blijven als de mol voorden glans der milliarden hemellichten. Omdat wij ten eenenmale de gave missen, de volmaaktheid ook maar eenigszins te benaderen. En nu ik kinderen heb, tracht ik ze te leeren, eer bied te hebben voor de natuur; ik heb hun iets verteld van het groote Albestuur, dat vlinders, bloemen, boomen en dieren elk den eigen juisten vorm gaf, zóó dat zij voor zichzelf kunnen zorgen en elkander onbewust helpen in 't leven; ik heb God's naam genoemd en gesproken van een liefde, duizend- en duizendmaal grooter dan de mijne, van een wijsheid, die zich niet vergissen kan en meen, dat in het reine kinderhart het vertrouwen begint te ontbloeien in de onverbeterlijke macht, die het heelal beheerscht. Dan, plotseling, wanneer wekenlang de lieflijke stemming van deze aandachtig-vrome oogenblikken is uitgebleven, komt het, nadat we een onge woon langen tijd zwijgzaam bij elkander hebben gezeten: wien vind je nu eigenlijk liever, Sint-Nicolaas of God?" Of het speelgoed wordt neergegooid, twee kleine dikke armpjes vliegen mij om den hals en radeloos, opstandig beveelt een vaste kinderstem: ,,ik wil niet dat je doodgaat, moeder !" Hoe zal ik hem troosten? hoe hem zeggen, dat hij leeren zal, ook zónder mij gelukkig te zijn dat dit vanzelf zal komen als het noodig is, omdat immers alles zoo mooi en goed geregeld is opaarde? Ik voel mijn volle levensblijheid verslagen door den angst die in zijn oogen gloeit en even welt het medelijden bij mij op om dit eerste, echte verdriet, dat ik niet vermag te troosten, omdat ik den weg niet meer weet in het lang-verloren kinderland. Maar.... schaamte om mijn al te armelijk bezit aan vertrouwen ! De tastbare werkelijkheid heeft allang de over winning behaald en liefkozend als een zonnestraal omvloeien mij de heldere, zangerige woorden: maar ik ben blij, dat ik je nog heb en ik zal God vragen of hij je nog lang bij me wil laten". En, tevreden met deze onverwachte oplossing, gaat hij verder met zijn spel. Maar ik denk terug aan de eigen kinderjaren, als ik 's avonds, allén in 't donker, het zelf-bedacht gebedje sprak en dan insliep vol vertrouwen, vol van een heilig, onschendbaar geloof. En ik voel in diepe dankbaarheid, dat ook mijn kind in zijn vol maakte wezen den vrede zal vinden dien het be hoeft en die dus voor h e m de ne, onontbeer lijke levenswaarheid inhoudt. En dat ook in zijn later leven ieder leed, iedere twijfel zijn naar uitkomst zoekenden geest zal aansporen, zich een nieuwe, telkens schooner wereld te veroveren, omdat altijd weer uit den nood eener vertwijfelen de mens_chenziel de troost eener onvermoede, gouden waarheid wordt geboren. MARTA CARLIN Wat is er ontzaglijk veel dat je niet mag, als je nog maar twee jaar bent. Dit heb ik in het bijzonder mogen constateeren, bij een zeer bijdehandschen en levenslustigen tweeling, die grooten ondernemingsgeest en lust tot onderzoeken en ontdekken aan den dag legt, en wiens moeder klein behuisd is, en over geen anderen huishoudelijken bijstand beschikt, dan van een onhandig dagmeisje. Terwijl we er waren werden Flippie en Henkie voortdurend verboden, tot de laatste bij me kwam staan en me aankeek, of hij zeggen wilde: We mogen ook heelemaal niks". Hun moeder vatte, toen we over al die verboden ver richtingen kwamen te spreken, het geval van den filosofischen kant op, en zei, om de gedachten van haar spruit te vertolken: ,,Er is ook zooveel, dat we niet mogen, we mogen niet de oude korstjes uit den hondenbak opeten, en onze schoentjes niet uittrekken en in de potjes van den kinderstoel gooien, en het buffet niet open maken, en de borden op den grond smijten, en aan tafel onze half leege papbordjes niet op ons hoofd zetten, en niet op een voetenbankje klimmen om de deur open te doen, en moeders naaimandje niet leeggooien, en haar haakpen niet wegstoppen onder een punt van het tapijt, en de inktpotniet van vaders schrijf bureau halen, en niet met het gewicht van de klok gaan slingeren als dat zoo laag hangt, dat we er bij kunnen, en het tafel kleed niet van de tafel trekken, en niet met onze handjes in de aarde van de.bloempotten grabbelen, en de kommet'jes niet omtrekken, als we gewasschen worden, en niet met het vuil van het blik spelen, als de kamer is geveegd, en den hond niet aan zijn staart of zijn ooren rukken, en niet met natte vingertjes langs het raam vegen, en nog veel meer niet. En al die dingen doen we zoo graag, en met alles waar we niet aan mogen komen spelen we veel liever dan met ons eigen speelgoed". Zoo vreeselijk zijn haast alle kleine kindertjes, en ze hooren den heelen dag maar Foei, dat mag je niet doen", en soms zelfs krijgen ze tikken. Dan huilen ze tranen met tuiten, zoodat moeder zelf medelijden krijgt en ze op schoot neemt om ze te troosten en ze een koekje geeft om de waterlan ders op te drogen. Je kunt den heelen dag aan het verbieden blijven", is de klacht van alle moeders die kin dertjes hebben van nog geen twee jaar. Maar ligt in het hopelooze van deze verzuchting niet iets dat dat eeuwige verbieden zelf veroordeelt? Want hoe toch kan er van die kleine menschjes, die zich nog maar pas op twee beentjes voort bewegen, en nog wat stamelen, en wijzen, als ze wat hebben willen, en geen andere manieren hebben om zich te uiten, dan kraaien, juichen, pruilen en huilen, verwacht worden dat ze ook maar eenig begrip zullen hebben, van wat nu wel en niet mag? Ze staan nog maar net in de wereld, waarin ze beginnen te zoeken en te kijken, alles nog moeten uitvinden en ontdekken, waar alles nieuw is, zoowel de inktpot, waar dat zwarte goed uit loopt als je hem scheef houdt en waar je af moet blijven, als de oude doos of de catalo gus die je mag stukscheuren. Is het nu niet wat wreed, om die kleine wereldontdekkers altijd maar met een boos gezicht aan te kijken, en: Foei dat mag niet" te zeggen en ze zelfs zoo nu en dan op de vingers te slaan? Maar moet je ze dan maar hun gang laten gaan, en ze alles laten vernielen, en van je huisje een zwijnenstal laten maken? Neen, geen van beiden, je moet wat geven en nemen. Moeder moet in de eerste plaats bij haar strengheid er goed om denken, dat de kleintjes heusch niet kunnen weten dat een of ander vaasje dat ze stukgooien, juist zoo kostbaar was, en dat ze er zoo aan gehecht was. Ze moet er ook om denken, hoe veel schuld ze zelf draagt aan de schade die er wordt aangericht en dat ze het buffet maar goed had moeten sluiten, om te voorkomen, dat de kleuter met zijn fijnen speurzin en zijn onderzoekingsgeest het jampotje heeft weten te pakken te krijgen, en er met zijn armpje tot zijn elleboog in zit. Moeder moet een klein beetje van haar huis houdelijke begrippen weten te schrappen, en de boel eens trachten aan te zien met de oogen van den kleinen scharrelaar, die graag op de mooie glimdingen afstapt, om eens te zien wat het wel zijn, en of er geluid in zit en of het open en dicht kan, of kan bewegen. De dingen die moe der zelf zoo mooi vindt maar die breekbaar zijn, moet ze maar een jaartje kunnen missen, en ze moet zich maar eens niet te veel schamen voor onverwachte visite, als de baby den onschuldigen inhoud van de prullemand uitvoerig over den grond heeft uitgespreid. Maar dat doen de meeste moeders niet. Ze blijven inderdaad verbieden. Ze probeeren werke lijk het kleine kindje, dat nog maar een paar woordjes kan zeggen, de heel moeilijke begrippen ontvingen de nieuwe dessins LINOLEUMS bij te brengen, van waar het wel en niet mee spelen mag. En ze verbieden zoo voortdurend, dat het een gewoonte van ze wordt, dat ze zelf niet meer hooren hoe veel ze verbieden, en er niet eens meer streng op letten of er wel geluisterd wordt naar het verbod. Het verbieden verliest ten slotte zijn kracht, ook voor het kind, dat al zoo groot is, dat het wel zou kunnen begrijpen wat het al en niet mag. Ze maken met verbieden op den duur ongehoorzame en ongezeggelijke kinderen. Ze verbieden het laatste greintje prestige weg. En als het zoover is, dat de kinderen zoo verschrikkelijk veel verboden is, dat ze het heusch niet meer hebben kunnen bijhouden en volgen, dan moet -moeder haar autoritei^wel zoeken bij straf en tikken, want een beetje overwicht is er ten slotte toch noodig. Dan komt het door elkaar rammelen en naar bed sturen, omdat ze anders hiet luisteren willen. Zoo ver komt het heel gauw. Er zijn heel wat moeders, die spruiten van vijf niet meer baas kunnen, omdat ze hun paedagogisch kruit zoo heel vroeg verschoten hebben, en zoo roekeloos vermorst. De kinderen zijn er de dupe van en er is veel meer kindergehuil en verdriet in huis dan noodig zou zijn geweest. Voor deze verdrukte jeugd heeft onlangs mijn kleine nichtje een schitterend pleidooi gehouden. Ze is een erg beweeglijk en levenslustig kindje, vlug als water en speelsch als een kleine poes. Ze klimt op de schoorsteen, breekt haar bedje af, heeft veel meer ruimte voor haar spel noodig dan er in de zandbak is en bedelft de bloemen van het mooie perkje onder de ruines van haar zandkasteelen. Ze heeft een noodlottige fantasie, die haar steeds in de gevaarlijke zone der dingen en daden die niet mogen drijft, een lastig kind, waarvan de moeder getuigt, dat je met haar wet aan het verbieden blijven kunt.Toen er laatst weer eens iets gebeurd was waarbij zooveel kracht moest worden gezet om te trachten Jettie te ver beteren, dat de waterlanders te voorschijn moesten komen en het kind ten prooi van een diep kinderverdriet werd overgeleverd, zei ze het, met een allerliefst armzalig gezichtje: Het is ook zoo moeilijk om allemaal te weten wat niet mag. Ik kan dat allemaal zoo maar niet onthouden". Ik weet niet of haar moeder, die zeer modern is en ook liefhebbert in Montessori althans met vriendinnen daarover zwaar boomt, dat kleine lesje voldoende ter harte genomen heeft. v. T. Levensverzekering Maatschappij H A A KI, E*!" l l M O II M |» l C i II ft DE VOORDEELIGSTE TARIEVEN VERZOEKE ALLE STUKKEN VOOR DE RUBRIEK VOOR VROUWEN" IN TE ZENDEN AAN HET SECRETARIAAT VAN DE AMSTERDAMMER" KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM. Electriciteit als hulp in de huis houding kunt U dagelijks toege past zien inde model" woning THOMSONLAAN 20 - 's-HAGE ELECTRIC HOME

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl