Historisch Archief 1877-1940
No. 2440
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
11
WAT NIET MAG
GEVEN OF NEMEN ?
Kinderen kunnen vél veranderen in ons leven !
Niet alleen zullen we onze lievelingsbroche voor
onbepaalde jaren opbergen, omdat haar speld zoo
lang en scherp is; niet alleen zullen we al zijn
we midden in de schoonmaak erop verdacht
zijn, de lucifers altijd op een veilige plek te leggen
en zullen we het gezellig gaan vinden, urenlang te
zitten aan een tafel zonder kleed, waarop voeten
bankjes en kussens zijn gestapeld, terwijl de stoe
len overal op den vloer lang uit zijn neergelegd ..
we zullen er zelfs toe komen, ons rekenschap te
geven van al onze wisselende gedachten en gevoe
lens en een groot deel van onze aandacht schen
ken aan opvattingen, die al lang als berwundener
Standpunkt" op zij waren geschoven, maar nu
op 't onverwachtst door een van de jonge
oproermakers van den rommelzolder worden gehaald en
ons in diep vertrouwen worden voorgehouden als
het allerkostbaarst bezit van dezen kleinen mensch.
Lange jaren geleden ben ik, als een echt kind
van-mijn-eigen-tijd, langs de vele kronkelwegen
van geloof, atheïsme en mystiek heen, aangeland
op een stille, veilige plek, waar ik wat uit mocht
rusten. En daar heb ik leeren inzien, dat wij
menschen altijd in een wijden cirkel zullen blijven
heenloopen om de eenige eeuwige Waarheid, voor wier
onuitsprekelijk wezen wij even blind zullen blijven
als de mol voorden glans der milliarden
hemellichten. Omdat wij ten eenenmale de gave missen,
de volmaaktheid ook maar eenigszins te benaderen.
En nu ik kinderen heb, tracht ik ze te leeren, eer
bied te hebben voor de natuur; ik heb hun iets
verteld van het groote Albestuur, dat vlinders,
bloemen, boomen en dieren elk den eigen juisten
vorm gaf, zóó dat zij voor zichzelf kunnen zorgen
en elkander onbewust helpen in 't leven; ik heb
God's naam genoemd en gesproken van een liefde,
duizend- en duizendmaal grooter dan de mijne,
van een wijsheid, die zich niet vergissen kan en
meen, dat in het reine kinderhart het vertrouwen
begint te ontbloeien in de onverbeterlijke macht,
die het heelal beheerscht.
Dan, plotseling, wanneer wekenlang de lieflijke
stemming van deze aandachtig-vrome
oogenblikken is uitgebleven, komt het, nadat we een onge
woon langen tijd zwijgzaam bij elkander hebben
gezeten: wien vind je nu eigenlijk liever,
Sint-Nicolaas of God?"
Of het speelgoed wordt neergegooid, twee kleine
dikke armpjes vliegen mij om den hals en radeloos,
opstandig beveelt een vaste kinderstem: ,,ik wil
niet dat je doodgaat, moeder !"
Hoe zal ik hem troosten? hoe hem zeggen, dat
hij leeren zal, ook zónder mij gelukkig te zijn
dat dit vanzelf zal komen als het noodig is, omdat
immers alles zoo mooi en goed geregeld is opaarde?
Ik voel mijn volle levensblijheid verslagen
door den angst die in zijn oogen gloeit en even
welt het medelijden bij mij op om dit eerste, echte
verdriet, dat ik niet vermag te troosten, omdat ik
den weg niet meer weet in het lang-verloren
kinderland.
Maar.... schaamte om mijn al te armelijk bezit
aan vertrouwen !
De tastbare werkelijkheid heeft allang de over
winning behaald en liefkozend als een zonnestraal
omvloeien mij de heldere, zangerige woorden:
maar ik ben blij, dat ik je nog heb en ik zal God
vragen of hij je nog lang bij me wil laten". En,
tevreden met deze onverwachte oplossing, gaat
hij verder met zijn spel.
Maar ik denk terug aan de eigen kinderjaren, als
ik 's avonds, allén in 't donker, het zelf-bedacht
gebedje sprak en dan insliep vol vertrouwen, vol
van een heilig, onschendbaar geloof. En ik voel in
diepe dankbaarheid, dat ook mijn kind in zijn vol
maakte wezen den vrede zal vinden dien het be
hoeft en die dus voor h e m de ne, onontbeer
lijke levenswaarheid inhoudt. En dat ook in
zijn later leven ieder leed, iedere twijfel zijn naar
uitkomst zoekenden geest zal aansporen, zich
een nieuwe, telkens schooner wereld te veroveren,
omdat altijd weer uit den nood eener vertwijfelen
de mens_chenziel de troost eener onvermoede,
gouden waarheid wordt geboren.
MARTA CARLIN
Wat is er ontzaglijk veel dat je niet mag, als
je nog maar twee jaar bent. Dit heb ik in het
bijzonder mogen constateeren, bij een zeer
bijdehandschen en levenslustigen tweeling, die grooten
ondernemingsgeest en lust tot onderzoeken en
ontdekken aan den dag legt, en wiens moeder
klein behuisd is, en over geen anderen
huishoudelijken bijstand beschikt, dan van een onhandig
dagmeisje. Terwijl we er waren werden Flippie
en Henkie voortdurend verboden, tot de laatste
bij me kwam staan en me aankeek, of hij zeggen
wilde: We mogen ook heelemaal niks". Hun
moeder vatte, toen we over al die verboden ver
richtingen kwamen te spreken, het geval van den
filosofischen kant op, en zei, om de gedachten
van haar spruit te vertolken: ,,Er is ook zooveel,
dat we niet mogen, we mogen niet de oude
korstjes uit den hondenbak opeten, en onze
schoentjes niet uittrekken en in de potjes van den
kinderstoel gooien, en het buffet niet open maken,
en de borden op den grond smijten, en aan tafel
onze half leege papbordjes niet op ons hoofd
zetten, en niet op een voetenbankje klimmen om
de deur open te doen, en moeders naaimandje niet
leeggooien, en haar haakpen niet wegstoppen
onder een punt van het tapijt, en de inktpotniet
van vaders schrijf bureau halen, en niet met het
gewicht van de klok gaan slingeren als dat zoo
laag hangt, dat we er bij kunnen, en het tafel
kleed niet van de tafel trekken, en niet met onze
handjes in de aarde van de.bloempotten grabbelen,
en de kommet'jes niet omtrekken, als we gewasschen
worden, en niet met het vuil van het blik spelen,
als de kamer is geveegd, en den hond niet aan
zijn staart of zijn ooren rukken, en niet met natte
vingertjes langs het raam vegen, en nog veel
meer niet. En al die dingen doen we zoo graag,
en met alles waar we niet aan mogen komen
spelen we veel liever dan met ons eigen speelgoed".
Zoo vreeselijk zijn haast alle kleine kindertjes,
en ze hooren den heelen dag maar Foei, dat mag
je niet doen", en soms zelfs krijgen ze tikken. Dan
huilen ze tranen met tuiten, zoodat moeder zelf
medelijden krijgt en ze op schoot neemt om ze
te troosten en ze een koekje geeft om de waterlan
ders op te drogen.
Je kunt den heelen dag aan het verbieden
blijven", is de klacht van alle moeders die kin
dertjes hebben van nog geen twee jaar. Maar
ligt in het hopelooze van deze verzuchting niet
iets dat dat eeuwige verbieden zelf veroordeelt?
Want hoe toch kan er van die kleine menschjes,
die zich nog maar pas op twee beentjes voort
bewegen, en nog wat stamelen, en wijzen, als ze
wat hebben willen, en geen andere manieren
hebben om zich te uiten, dan kraaien, juichen,
pruilen en huilen, verwacht worden dat ze ook
maar eenig begrip zullen hebben, van wat nu wel
en niet mag? Ze staan nog maar net in de wereld,
waarin ze beginnen te zoeken en te kijken, alles
nog moeten uitvinden en ontdekken, waar alles
nieuw is, zoowel de inktpot, waar dat zwarte
goed uit loopt als je hem scheef houdt en waar
je af moet blijven, als de oude doos of de catalo
gus die je mag stukscheuren. Is het nu niet wat
wreed, om die kleine wereldontdekkers altijd
maar met een boos gezicht aan te kijken, en:
Foei dat mag niet" te zeggen en ze zelfs zoo nu
en dan op de vingers te slaan?
Maar moet je ze dan maar hun gang laten
gaan, en ze alles laten vernielen, en van je huisje
een zwijnenstal laten maken? Neen, geen van
beiden, je moet wat geven en nemen. Moeder moet
in de eerste plaats bij haar strengheid er goed
om denken, dat de kleintjes heusch niet kunnen
weten dat een of ander vaasje dat ze stukgooien,
juist zoo kostbaar was, en dat ze er zoo aan
gehecht was. Ze moet er ook om denken, hoe
veel schuld ze zelf draagt aan de schade die er
wordt aangericht en dat ze het buffet maar goed
had moeten sluiten, om te voorkomen, dat de
kleuter met zijn fijnen speurzin en zijn
onderzoekingsgeest het jampotje heeft weten te pakken
te krijgen, en er met zijn armpje tot zijn elleboog
in zit. Moeder moet een klein beetje van haar huis
houdelijke begrippen weten te schrappen, en de
boel eens trachten aan te zien met de oogen van
den kleinen scharrelaar, die graag op de mooie
glimdingen afstapt, om eens te zien wat het wel
zijn, en of er geluid in zit en of het open en
dicht kan, of kan bewegen. De dingen die moe
der zelf zoo mooi vindt maar die breekbaar zijn,
moet ze maar een jaartje kunnen missen, en
ze moet zich maar eens niet te veel schamen voor
onverwachte visite, als de baby den onschuldigen
inhoud van de prullemand uitvoerig over den
grond heeft uitgespreid.
Maar dat doen de meeste moeders niet. Ze
blijven inderdaad verbieden. Ze probeeren werke
lijk het kleine kindje, dat nog maar een paar
woordjes kan zeggen, de heel moeilijke begrippen
ontvingen de nieuwe dessins
LINOLEUMS
bij te brengen, van waar het wel en niet mee
spelen mag. En ze verbieden zoo voortdurend, dat
het een gewoonte van ze wordt, dat ze zelf niet
meer hooren hoe veel ze verbieden, en er niet
eens meer streng op letten of er wel geluisterd
wordt naar het verbod. Het verbieden verliest
ten slotte zijn kracht, ook voor het kind, dat al
zoo groot is, dat het wel zou kunnen begrijpen
wat het al en niet mag. Ze maken met verbieden
op den duur ongehoorzame en ongezeggelijke
kinderen. Ze verbieden het laatste greintje
prestige weg.
En als het zoover is, dat de kinderen zoo
verschrikkelijk veel verboden is, dat ze het heusch
niet meer hebben kunnen bijhouden en volgen,
dan moet -moeder haar autoritei^wel zoeken bij
straf en tikken, want een beetje overwicht is er
ten slotte toch noodig. Dan komt het door elkaar
rammelen en naar bed sturen, omdat ze anders
hiet luisteren willen.
Zoo ver komt het heel gauw. Er zijn heel wat
moeders, die spruiten van vijf niet meer baas
kunnen, omdat ze hun paedagogisch kruit zoo
heel vroeg verschoten hebben, en zoo roekeloos
vermorst. De kinderen zijn er de dupe van en
er is veel meer kindergehuil en verdriet in huis
dan noodig zou zijn geweest.
Voor deze verdrukte jeugd heeft onlangs mijn
kleine nichtje een schitterend pleidooi gehouden.
Ze is een erg beweeglijk en levenslustig kindje,
vlug als water en speelsch als een kleine poes.
Ze klimt op de schoorsteen, breekt haar bedje
af, heeft veel meer ruimte voor haar spel noodig
dan er in de zandbak is en bedelft de bloemen
van het mooie perkje onder de ruines van haar
zandkasteelen. Ze heeft een noodlottige fantasie,
die haar steeds in de gevaarlijke zone der dingen
en daden die niet mogen drijft, een lastig kind,
waarvan de moeder getuigt, dat je met haar wet
aan het verbieden blijven kunt.Toen er laatst weer
eens iets gebeurd was waarbij zooveel kracht
moest worden gezet om te trachten Jettie te ver
beteren, dat de waterlanders te voorschijn moesten
komen en het kind ten prooi van een diep
kinderverdriet werd overgeleverd, zei ze het, met een
allerliefst armzalig gezichtje: Het is ook zoo
moeilijk om allemaal te weten wat niet mag. Ik
kan dat allemaal zoo maar niet onthouden".
Ik weet niet of haar moeder, die zeer modern
is en ook liefhebbert in Montessori althans met
vriendinnen daarover zwaar boomt, dat kleine
lesje voldoende ter harte genomen heeft.
v. T.
Levensverzekering Maatschappij
H A A KI, E*!"
l l M O II M |» l C i II ft
DE VOORDEELIGSTE TARIEVEN
VERZOEKE ALLE STUKKEN VOOR DE RUBRIEK
VOOR VROUWEN" IN TE ZENDEN AAN HET
SECRETARIAAT VAN DE AMSTERDAMMER"
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM.
Electriciteit als hulp in de huis
houding kunt U dagelijks toege
past zien inde model" woning
THOMSONLAAN 20 - 's-HAGE
ELECTRIC HOME