De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 22 maart pagina 15

22 maart 1924 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

No. 2440 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 BUSKEN HUET ALS KAMPIOEN VOOR FRANSCHE LETTER KUNDE MAHLZEIT ! Teekenlng voor de Amsterdammer" door Jordaan Door de mot werden vernietigd: 70.000 jassen, 18.700 broeken, 230.000 paar schoenen". Mem. v. Antw. Naar aanleiding van: Conrad Busken Huet et la Littérature Frangaise, door Dr. J. TIELROOY, 1923, Haarlem, H. D. Tjeenk Willink en Zoon. Door het treffende oordeel van Andréde Ridder, kort na het verschijnen uitgebracht 1), kreeg dit boek van liefde en oprechtheid iets pikants. Want wat de heer de Ridder van Huet te zeggen had, kon hij bijna geheel toelichten met uitingen aan Dr. Tielrooy ontleend, doch dan met e vrij moedigheid van een buitenstaander verwerkt tot een voor velen zeker verrassende openbaring. Voor ors Hollanders toch was Huet, van het be gin tot het eind, naast veel anders, de Kampioen van Frankrijk, en als zoodanig vooral niet het .minst van beteekenis. Doch de heer de Ridder, met dit boek Huet's campagne voor de Fransche lite ratuur overziend, beschouwt die werkzaamheid juist als het zwakste deel van Huet's arbeid, en vergelijkt ze, zeer tot diens nadeel, met wat de Tach tigers voor die zelfde letterkunde hebben gedaan. Is het niet verrassend? De man, die in zijn land, behalve ,.de beul van Haarlem," de geeselaar van Jan Salie, de inlichter over oude en nieuwe letter kunde van vele volken, de bouwer van het Land van Rembrand heette, maar niet minder en haast mér dan dit alles de apostel van den franschen geest, zelfs de fransche lichtzinnigheid invoerend, -die man zou juist daarin van lager orde zijn ge weest ! Opent de oogeh, roept de heer de Ridder ons toe. Huet is het voorbeeld van een slecht verteerden uitheemschen invloed ; het is niet genoeg, dat men hartstochtelijk veel van Frankrijk houdt, om Fransch te gevoelen en zich van Hollandsche raseigenaar?digheden los te maken. De waarachtige helaen der Fransche literatuur zijner dagen heeft hij niet uit eigen aandrang gevoeld; van verscheidenen be greep hij de grootheid nooit, van anderen moest hij ?de uitnemendheid zich laten aanpraten; tegenover ?de groote kritici van Frankrijk was hij onzelf standig. In geen enkel opzicht stond hij tegenover de machtigen dier literatuur met een grooten eigenen blik, maar over de kleineren van dien tijd had hij veel te zeggen, en met veel meer vrijwilligen lof dan hij aan de meesters schonk: wat wilt ge dan nog dien man voorstellen als een liefdevol begrijper der Fransche literatuur? Wederom, is het niet pikant? En te meer wijl, wederom, de beschouwing haar steunsels haalt uit het wederom, oprechte boek van Dr. Tielrooy zelf? Voorzeker is hier een puzzle, voor onze Holland sche hoofden prikkelend en zwaar. Maar ik geloof, dat al wederom aan Dr. Tielrooy zelfs iets ter ontwarring van het raadsel ontleend worden kan, en wel Huet's uiting over Madame de Sévigné, die ik hier in de eigen regels der mono grafie weergeef: Madame de Sévignéest pour moi ce qu'il y a de plus frangais dans la nation franchise. Cette intelligence, cette abondance de bon sens, ce gout pur, cette vraie sensibilité, mèlée a cette connaissance du monde, cette habiletéa trouver l'expression naturelle de chaque pensee, on pourra dire que c'est un préjugé, mais il me semble qu'il faut tre une Frangaise pour réunir si heureusement en soi quelques-unes des qualités les plus aimables de Phumanitésupérieure". Men moge het een vooroordeel noemen," voor Huet gaf deze uitspraak zeker overtuiging en voorkeur weer. Dat was echt Fransch, dat de Fransche geest, die overvloed van gezond verstand, die zuivere smaak, die heldere en ongedwongen juiste uitdrukking van gedachte; daarom stelde hij de Fransche literatuur hoog, en waar die aan den dag kwamen, zag hij het Fransche beginsel stralen en werd zijn sympathie gewekt. Houd dit in het oog, en allerlei kan u al spoedig duidelijk worden, en vooreerst, dat Huet zooveel aandacht schonk aan middelmatigheden,aan mode schrijvers van den dag, in plaats van zijn kracht te wijden aan het onderzoek van de grootsten en ongemeensten. Die middelmatigheden, die modeschrij vers openbaarden niettemin het ware Fransche beginsel en daarom bleven zij voor Huet herauten van het uitverkoren letterkundige volk, dat ook in velen zijner mind-ere sprekers den ridderslag van het waarachtig-literaire deed voelen: al waren zij geen helden, toonbare genooten eener gezalfde schare bleven zij, en van geen ander volk was dat te zeggen. Ons moge het vreemd voorkomen, dat een kritikus van Zola reeds een indruk kreeg en niettemin in Feuillet nog behagen schept, voor Huet werd dat genoegen volkomen gerechtvaar digd door de finesse d'expression", waarin niemand vele Fransche schrijvers overtrof. Dit dan vooreerst, en wie daarbij bedenkt, hoe die zekere smaakvolle zuiverheid van uitdrukking de uitdrukking der gedachte vooral is; hoe die uit drukking daarom nog altijd naar een versietenen zeker hinkende vergelijking teekenen te noemen is, De Nederlandsche mot: Anneme, fourier, nóg zoo'n portie l" naast het schilderen van zinsgewaarwordingen, die kan licht begrijpen wederom, hoe Zola aan Huet een verbijsterend vraagstuk voorlei,ente meer, wijl Zola voor den man dier dagen zeker niet een voort zetter van den goeden Franschen smaak was. Zola's schrijven schilderen? Ontleent aan die metafoor het bruikbare, enge vindt een aanwijzing op wat in hem velen tijdgenooten tegenstond. Huet verklaart: Zijn inktkoker is een palet. Zijne landschappen en zijne stadsgezichten zijn bladen uit het schets boek van een schilder.... Nu zijn het licht-effekten, dan schaduwen, dan kleuren, dan een wasem of een damp. De schrijver spreekt ook wel tot on zen geest of ons gemoed, maar vóór alles tot onze zintuigen". 2). Aldus verklaart Huet en de aanhaling is leer zaam. Voor den man van dien tijd droeg Zola's beroep op de zinnen niet bij tot de werking op geest en gemoed, maar verstoorde ze. Zijn woorden, om zoo te zeggen, stonden den lezer in den weg bij het rondkijken naar gedachte, verhaal en gevoel, zooals bij een breede schilderij kleur en vegen lijn en geval en onderwerp onduidelijk kunnen maken. Zola's kunst leek een breken in beginsel met datgene, wat aan Huet van jongsaf het ware en bijzondere in de fransche opvatting toegeschenen had, en hij stond verbijsterd. Maar hij wist wel degelijk met zijn vraagstuk te worstelen, en zijn tegenzin kon hij ook wel eens overwinnen, want terecht wijst Dr. Tielrooy op Huet's oordeel over Germinal als een kritiek van een zeer loffelijk getui genis óók voor den kriticus. De zelfde opvatting van den waren Franschen geest zal Huet nog vaak mér hebben bemoeilijkt in zijn pogen tot verstaan en medegevoelen, en het is bijv. begrijpelijk, dat ook Balzac, bij al zijn groot heid, hem min of meer een afvallige scheen. Overigens: de dingen plegen niet uit n of twee, doch uit een overvloed van oorzaken te ontstaan, en met de stijgende toenadering van Huet tot Zola had ongetwijfeld nog mér te ma ken dan de plichtmatige lust van den kritikus om iets nieuws te waardeeren: zijn eigen ontwik keling kwam hem tehulp. Dr.Tielrooy spreekt van l'apre amour de la réalité, qui caractérise Ie Huet de l'age mür," en deze werd hem zeker een steun, toen de verschijnselen, waaraan hij aandacht schenken moest, uit een grooter gevoel voor de rea liteit verrezen. Maar zoozeer kon die latere rijping GRANDS VINS DE CHAMPAGNE POL ROGER & Cie. Agent General: JAGER BERLINBS, Haarlem hem toch niet van zijn eerste vorming losmaken, of het deugdenstel door Mme de Sévignézoo luister rijk getoond, bleef voor Huet het eigenaardige bij uitnemendheid van het Fransch. Niet dus werd een zekere uitheemsche invloed bij Huet slecht verteerd; integendeel, een zeker uitheemsch element verteerde hij zóó goed, dat het in vleesch en been n met hem werd en hem belette met gemak een nieuwen uitheemschen invloed in al zijn glorie te beseffen. Maar deze uit komst ontkent legenden heer de Ridder volstrekt niet, dat Huet zich machtiger kritikus had getoond, zoo hij met mér overgave op de groote fransche schrijvers van zijn tijd ware ingegaan; zij verklaart evenwel wat hem daarbij in den weg stond, en zij toont, dat Huet wel degelijk een goed kriticus was van een deel der fransche literatuur, al moge dat deel nu ons minder belangrijk .schijnen en bij de meesten zelfs vergeten zijn; zij toont tevens bij dien kriticus het vermogen om toch óók wel eens uit te gaan boven de voorkeur, die hem zoo lang het ware inzicht geschenen had. Dr. Tielrooy mocht Huet om goede redenen een vriend van Frankrijk noemen, om redenen van juist inzicht, indien ook niet van volledig begrip, en ook het tekort verbergt hij niet. Men moet hem voor zijn degelijke studie zeer erkentelijk zijn; (ie oprechtheid noemde ik reeds, doch men mag ze nog aandikken tot meer zelfstandigheid dan men uit de beschouwing van den heer de" Ridder opmaken zou. En waar de degelijkheid zich óók toont in den overvloed van feiten, opgaven, met vroomheid en niet weinig moeite verzameld, krijgt de erkente lijkheid nog meer plicht van bestaan. Ik wees er reeds op, dat Huet's aanklager bijna alles voor zijn beschouwing aan Dr. Tielrooy zelf ontleenen kon; ik voeg er nu enkel nog bij, dat ook aan Dr. Tielrooy's boek bijna alles te danken is, wat men hier ter oplossing van een zekeren puzzle bijdragen kon. CM. M. VAN DEVENTER 1) Telegraaf van 24 Juli 1923. 2) Over l'Oeuvre, in Fantasieën en Kritieken, 23, blz. 174.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl