Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2440
im
iiMHiunniiM
DE DROEVE HISTORIE VAN
PIROMENTO DEN SMID
door
H. O. CANNEGIETER
Wie wil hooren een historie
Al van eenen jongen smid,
Die verbrand had zijn memorie
Daeglijks bij het vuur verhit.
(Ned. Volksliederenboek).
Piromento, de dorpssmid, die na zijns vaders
dood de welbeklante smederij had overgenomen,
stond om zijn kalmte en deugd bij de buurschap
als degelijk mensch te boek. Zijn eenige overdaad
was dat hij des Zondagsmorgens op roode pantof
fels liep, waarop zijn oude moeder een groenen
paardekop had geborduurd. De meisjes van het
dorp wierpen tevergeefs heur schalksche blikken
den eenzamen wandelaar toe; Piromento bleef
onbewogen en stelde louter belang in de asch van
zijn Zondags-sigaar. Zoo werd de dorpssmid een
oude vrijer, die hoefijzers smeedde en hoepels om
de wagenraderen beukte, maar overigens een kop
koffie dronk in gemeenschap met de krant en zijn
breiende moeder.
Doch in het vuur huist ongeweten kracht, en
zoo gebeurde het, dat Piromento op een zoelen dag
in het voorjaar een vreemde duizeling gewaar
werd, die hem den,blik benevelde en denarm ver
lamde. Piromento liet blaasbalg en voornamer in
den steek en ging een luchtje scheppen in 't wei
land.
Terwijl hij daar aan een slootwal zich zat te
vermeien in den geur van gras en klaver, kwam
hem een boeredochter voorbij, die beminnelijk
groette. Ze maakte een weerpraatje en zette zich
nevens den smid. Het was Piromento, of hij de
meid al eerder ontmoet had, doch hij kon niet
nagaan, waar dit kon zijn geweest. Hij dacht er
ook niet verder over na, en beantwoordde ver
strooid haar vragen.
Het scheen hem toe, dat tijdens het gesprek de
dorpstoren steeds verder uit het gezicht week;
vreemde daken doemden op, die trilden in de zon
en opeens beving Piromento het verlangen, die
vreemde nederzetting in de verte te gaan bezoeken.
Hij vroeg de meid, of ze meeging, en met een
kirrend lachje stemde ze toe. Samen begaven ze
zich op weg, wadend door zuring en paardebloemen
en begeleid door het gekwinkeleer van de leeuwe
riken boven in het blauw. Toen ze voor een sloot
kwamen, vatte Piromento de meid om haar middel
en sprong met een krachtigen zet van den eenen
wal op den anderen.
Zoo liepen ze voort, totdat ze de huizen aan den
overkant van de vlakte bereikten. De middag was
heet en Piromento had een schroeienden dorst.
Derhalve voelde hij zich ten zeerste verblijd, toen
hij in de eerste huizenrij de beste een uitspanning
ontdekte, waarvoor een lommerrijke tuin lafenis
bood. Ook voor de meid bestelde hij een biertje
en zonder spreken genoten ze gezamenlijk de koelte
en de rust. Het was of ze levenslang met elkander
hadden verkeerd.
Toen de waard kwam om af te rekenen, wou Pi
romento toch wel eens vragen, wat voor stad dit
kon zijn, waarheen zij waren gewandeld.
Maar de waard had het zoo druk met een
wijdloopig verhaal, dat Piromento geen gelegenheid
kreeg, zijn vraag te stellen.
De waard was geheel in beslag genomen door
hetgeen in den afgeloopen nacht in het stadje
was geschied. Daar was een oude vrouw dood ge
vonden achter in een slop en de omstandigheden
waaronder de moord was gepleegd, waren afschu
welijk. Met een zwaar voorwerp moest de moorde
naar zijn slachtoffer hebben vermorzeld, maar dit
was niet het ergste; het ergste was, dat hij om de
een of andere onverklaarbare reden, haar de ooren
had afgebeten alvorens zijn gruwelstuk te
beorijven. Tot nog toe zocht men den moordenaar te
vergeefs.
Het was zulk lekker weer, dat Piromento nog
een biertje bestelde en de meid wou nu wel een
glaasje advocaat. Daarna gingen beiden de stad in
en ai spoedig waren ze geheel verdiept in de aan
schouwing van al de wonderbare zaken, die de uit
stallingen van de stadswinkels ten toon boden.
Piromento kocht voor de meid een prachtig ge
kleurde doekspeld van edelsteen, in goud gevat,
en dat kostte nog geen twee kwartjes. Voor zich
zelf kccht hij een barnsteen sigarenpijpje en een
zakje droge, knappende sigaren,
Zoo gingen ze, na een biefstukje te hebben
gegeten, te zamen naar de bioscoop, en het gemeen
schappelijk griezelen in het duister bracht hen
nog nader tot elkaar, zoodat ze 't niets vreemd
vonden, na afloop tezamen een nachtverblijf op te
zoeken. Ze sliepen, na de vermoeienissen van den
dag, als rozen, maar toen Piromento den volgenden
morgen het gelag wou betalen, miste hij zijn
portemonnaie. Ook de doekspeld van de meid was
verdwenen.
Piromento wou opspelen tegen de waardin,
maar deze bekeek hem met argwanende blikken
en, plotselingangstig geworden, verliet zij de gelag
kamer, na de deur op slot te hebben gedraaid, en
riep de politie. Daar zat Piromento opgesloten !
De arme smid begreep niets van het geval en de
meid deed niets dan huilen.
Spoedig kwamen twee sterke dienders, maar toen
ze Piromento de handboeien wilden omslaan, werd
hij van verontwaardiging zoo woest, dat hij den
eenen diender een trap voor den buik gaf en den
andere met de vuist een oog inbeukte. Van ont
steltenis rende hij de slaapstee uit en, niet wetende,
wat er eigenlijk met hem gebeurde, schreeuwde hij:
Moord ! Moord !" De meid holde, gierend en
gillend, achter hem aan.
Het stadje, nog geheel onder den indruk van de
afgrijselijke gebeurtenis met de oude vrouw, meen
de in den koolzwarten man met de verwilderde
haren en de grove knuisten, den moordenaar te
hebben ontdekt. Uit alle straten en stegen kwam
het volk toegeloopen en binnen weinig minuten
zag Piromento zich door een woedende menigte
omsingeld. Wandelstokken en regenschermen wer
den opgeheven, pistoolschoten knalden en in de
verte kwam een brigadier op een paard met
omhooggeheven sabel aangaloppeeren.
Temidden van een brullenden drom ging het
naar het stadhuis, waar men den ongelukkigen
smid stevig geboeid onder den toren opsloot. In
het pikkeduister alleen, begon hij van verbijstering
te huilen als een kind.
In den namiddag leidden zwaargewapende dien
ders hem voor de heeren, die hem een scherp ver
hoor afnamen. Piromento moest zijn naam op
geven, maar tot zijn schrik wist hij zelf niet meer
hoe hij heette.
Ook moest hij vertellen, waar hij vandaan kwam,
doch ook dat herinnerde hij zich niet.
De rechters riepen maar niets dan: Leugens !
Leugens !" en vroegen hem wie de vrouw was, met
wie hij in de slaapstee verblijf had gehouden.
Piromento zei, dat hij noch van een vrouw, noch
van een slaapstee heugenis had.
Toen kwamen de getuigen voor; de waard uit
denbuitentuinen de waardin uit de slaapstee zwoe
ren met krachtdadige gebaren en in
onwederlei;bare termen, dat Piromento de moordenaar was
en ook de meid, als getuige gedagvaard, had thans
eerst begrepen, met wien'ze te doen had gehad en
huilde van aandoening, omdat ze er slechts met
het verlies van haar doekspeld was afgekomen.
De deskundigen toonüen aan, dat een afdruk van
Piromento's gebit juist paste in den beet, die
het oor van de oude vrouw van haar hoofd had
gescheiden en dat het kolengruis, dat tusschen
Piromento's verwilderde haren te vinden was, de
zelfde chemische samenstelling bezat als het ko
lengruis, dat aan het bloed kleefde van het ver
morzelde lijk.
Wijl de moordenaar bovendien zijn alibi niet
kon bewijzen, had men voldoende reden hem te
veroordeelen, en de rechter merkte ten overvloede
in zijn requisitoir op, dat, zoo de naamlooze mis
dadiger al, wat te betwijfelen stond, onschuldig
was aan den moord op de oudevrouw, hij dan toch,
althans wat betreft de ingetrapte buik en het inge
slagen oog van de dienders, ruimschoots had be
wezen, een gevaarlijk individu te zijn. Deswege
veroordeelde men hem ter dood.
Nu geschiedde het, dat, den nacht voordat de
moordenaar zou worden gehangen, de meid, met
wie hij naar de stad was gewandeld, een droom
kreeg, waarin haar boos geweten haar aanklaagde.
Zij begreep, zoo mogelijk den onschuldig
veroordee'de nog te moeten redden, en haastte zich naar
het dorp, waar men van Piromento's geheimzin
nige verdwijning nog steeds niets begreep.
Geschokt door haar afschuwelijk verhaal, maak
te Piromento's vriend, de kleermaker, in de
wande'ing as Flip den Eerzamen bekend, zich op om
den burgemeester te spreken te krijgen. Deze
schreef dadelijk een goed getuigenis aangaande
den ongelukkigen smid en verzocht de heeren in
de stad, den onschuldige veroordeelde onmiddellijk
vrij te laten en voorloopig te willen volstaan met
een onderzoek naar zijn geestvermogens.
Gewapend met dit gewichtig papier, ijlde de
snijder naar huis. De meid spoorde hem aar, spoed
te maken, want de terechtstelling zou in den och
tend geschieden. Maar Flip den Eerzamen vond
het gepast, alvorens naar stad te gaan, eerst zijn
Zondagsche jas aan te trekken want hij was van
schrik zoo maar in zijn werkpakje naar den bur
gemeester geloopen.
E. J. VAN SCHAICK
MAKELAAR
Korte Jansstraat 25b" - Utrecht
WONINGBUREAU
ASSURANTIES
De snijder schoot dus zijn Zondagsche kleeren
aan en besloot, inplaats van de kronkelwegen te
volgen, die, om het particulier bezit in den polder
te sparen, "rondom de landerijen der boeren heen
waren gelegd, recht-uit recht-aan zich te richten
naar de roode daken van de stad in de verte. Zoo
kon hij den tijd terugw/nnen, die het verkleeden
hem had gekost.
Met saamgenepen vuisten en waperende jas
panden holde nu de kleermaker door de weiden;
hij liet zich niet afleiden door de grutto's en kie
viten, die den morgenstond met hun kreten ver
welkomden noch door de leeuwerik die hoog in de
lucht den lof van den voorjaarsochtend bezong.
Hij holde en holde maar; nam zijn loop over
greppels en sloten, sprong over hekken en dammen
en zag de daken en torens der stad zich met elke
seconde vergrooten. Het ging om het leven van zijn
vriend Piromento.
Reeds was hij dicht bij de stad, toen hij zijn weg
zag versperd door de spoorbaan. De afsluitboomen
waren toe, want de eerste tre.n zou voorbijkomen.
De eerste tre.n was een goederentrein waar geen
eind aan kwam en tot overmaat van ramp nader
de van den anderen kant de locaaltrein, die
de buitenlieden in een onafzienbare rij waggelende
waggonnetjes naarde vroegmarkt voerde. De kleer
maker hield zijn schreden in; trappelend van onge
duld stond hij, totdat deze onverwachte belemme
ring opgeheven zou worden.
Dit geschiedde eerder dan hij vermoedde. Door
verkeerden wisselstand liepen de beide treinen op
elkaar. Een oorverdoovende knal en een hartver
scheurend gegil verontrustte de weiden, maar voor
den ongeauldigen kleermaker gaf dit ongeval
uitkomst. Want de twee locomotieven, als stoeien
de paarden tegen elkaar opgesteigerd, vormden een
brug, waarondcrdoor Flip den Eerzamen zijn
onderbroken jacht kon voortzetten. De kleermaker
liet de gewonden kermen, want hoe medelijdend hij
ook van aard was, het leven van zijn vriend Piro
mento was voor hem gewichtiger dan de dood
van een paar dozijn vreemdelingen.
Aan de overzij van de spoorbaan stond in de wei
een paard stomverbaasd het ongewone schouwspel
aan te staren. Flip den Eerzamen kreeg een idee :
hij wierp zich op den rug van het beest en dreef dit
voort in de richting van de stad. Zoo'n vaart had
het paard, dat, toen het plotseling moest stilstaan
voor een kanaal, door den schok de kleermaker
vooruit werd geworpen tot over het water. Flip
den Eerzamen zegende het lot, dat hem dezen
morgen zoo gunstig wou zijn.
Helaas, de brug over de stadsgracht was opge
haald. Er moest een tjalk door de brug en de
turfschipper had allen tijd; rustig haalde hij
tusschen het boomen zijn beurs te voorschijn om
het tolgeld te tellen, waarvoor de brugwachter
hem zijn klomp aan een hengel toereikte.
Flip den Eerzamen bedacht zich niet; hij nam
zijn sprong, struikelde over het lijntje van de
klomp, maar krabbelde overeind op het dek; hij
greep het balkwerk van de opstaande brug en heesch
zich hierbij op naar boven. Tot ontsteltenis van
de wachtende menigte sprong hij boven van
de brug in haar midden neer, baande zich met
zijn ellebogen een weg en bereikte juist het
galgenveld, toen de provoost-geweldige het sein gaf om
den moordenaar op te hangen. De provoost-ge
weldige schortte de terechtstelling op om zijn
aandacht te schenken aan des kleermakers relaas.
Maar toen de snijder met zijn mededeeling ge
komen was aan den brief van den burgemeester
en hij het document zocht, dat zijn vriend Piro
mento van de galg zou verlossen, tastte hij tever
geefs in zijn borstzak en onder zijn jaspanden.
Flip den Eerzamen gaf een schreeuw van schrik:
inderhaast had hij bij het aantrekken van zijn
Zondagsche jas den brief in zijn werkpakje laten
zitten !
En zoo waren, zonder bewijsstuk, zijn
pleitredenen tevergcefsch en de historievan Piromento
den smid kreeg door de vergeetachtigheid van zijn
vriend toch nog een droef besluit.