De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 29 maart pagina 13

29 maart 1924 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

No. 2441 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 13 ONTWIKKELINGSGANG DER MUZIEK" Eerst betrekkelijk kort geleden is men ook in ons lancf de noodzaak van de historische scholing van den vakmusicus in haar volle beteekenis gaan beseffen en de heer van Milligen was een der eerste Hollanders, die de musicologie als levenstaak en op wetenschappelijke wijze heeft beoefend; de Ontwikkelingsgang der muziek" l)die in 1911 verscheen, was dan ook feitelijk de eenige in onze taal gestelde algemeene muziekgeschiedenis, die ' voor een vergelijking met de buitenlandsche stan daardwerken in aanmerking kwam. Maar waar dit boek in een kort tijdsbestek (ten gevolge van een opdracht) geschreven moest worden, kon de auteur, ondanks zijn veelomvattende kennis en bewonde renswaardige energie, niet die volledigheid en nauwkeurigheid bereiken, die hem onder gunsti ger omstandigheden mogelijk waren geweest. Nu, na elf jaar, bleek een tweede uitgave noodig, welke den heer van Milligen gelegenheid bood tot grondige herziening en, in samenwerking met den heer Sem Dresden, aanvulling tot den nieuwsten tijd, met gebruikmaking van de laatste nasporingen (ook op het gebied der oudere muziek); het aan deel van den heer Dresden betreft de vocale muziek der 15de en 16de eeuw en de moderne Fransche en Nederlandsche kunst; de gedeelten van zijn hand zijn te herkennen aan den geprononceerden stijl en den compacten inhoud. Zooals het fraai uitgevoerde en rijk gedocumen teerde boek nu geworden is, staat het geheel op het peil der groote Duitsche en Fransche stan daardwerken, ondanks de nog aanwezige histori sche onnauwkeurigheden (waarvan Riemann en Combarieu echter evenmin geheel vrij zijn). Zelfs overtreft de Ontwikkelingsgang" in een enkel opzicht de buitenlandsche boeken, omdat chau vinisme den heer van Milligen geen parten speelde: de gewenschte evenredigheid tusschen de belang rijkheid van de componisten der verschillende naties en de hun toegemeten plaatsruimte werd goed bewaard, al is deze nu eenmaal eenigszins onder hevig aan persoonlijk inzicht en individueelen smaak.Tevens heeft de heer van Milligen het gewone standpunt der historici die meestal hun tijdgenooten niet otslechts vaag behandelen terecht verlaten en zoo bevat het boek nu uitgebreide karakteristieken van alle moderne meesters; speciaal het hoofdstuk over Debussy (dat veel die per en breeder is dan dat van Combarieu over den zelfden componist in zijn Histoire de la musique") maar ook de beschouwingen over Wolf, Strauss, Mahler, Schönberg, e.a. zijn uitgebreider en ge prononceerder dan in eenige andere muziekgeschie denis. Ook de verdeelingder stof is over het algemeen gelukkig, hoewel een grondiger behandeling van het Oregoriaansch dat op de moderne com ponisten zoo bevruchtend en vernieuwend heeft ingewerkt ? gewenscht is. De methode, die de heer van Milligen bij het kiezen van zijn illustraties volgde, dunkt ons minder gelukkig: de meer dan honderd (typographisch uitstekend verzorgde) verluchtingen be handelen alleen de ontwikkeling der muziekinstru menten en die van het notenschrift, wat in het voorbericht een artistiek en paedagogisch belang" wordt geacht. Het wil ons echter voorkomen dat platen als Handel im Kreise seiner Musiker" en dergelijke (waarop in den tekst gewezen wordt en die van zoo groot belang zijn voor het inzicht in de uitvoeringstechniek van de muziek der zeventiende en achttiende eeuw) en ook portretten der groote meesters van meer nut zouden zijn dan deze overVrij clavichord in Rokokostijl van Christian Gottlob Hubert, Ansbach 1775. (Museum Wilh. Heyer) maat van afbeeldingen van exotische en in on bruik geraakte instrumenten; de Ontwikkelings gang" toch is, blijkens den tekst, in de eerste plaats bedoeld voor niet-vakhistorici, terwijl deze illus traties over het algemeen slechts voor specialisten waarde hebben, waardoor het werk een eenigszins dualistisch karakter heeft gekregen. Daarentegen frappeeren de platen, welke de mechanieken der clavichorden en clavicymbalen verduidelijken, omdat hierdoor het wezen van deze instrumenten welke door de herleefde belangstelling voor een stijl-getrouwe uitvoering der 17de en 18de eeuwsche muziek intens aandacht verdienen zoo prachtig begrijpelijk wordt gemaakt; het boek heeft door deze unieke platen een geheel eigen cachet en waarde gekregen. Des te meer is het te betreuren, dat de desbetreffende, verklarende tekst vier honderd bladzijden verder is geplaatst, n.l. onder de Aanteekeningen en aanvullingen," die, ook in het algemeen gesproken, beter geheel voor bibliographisch materiaal gereserveerd hadden kunnen blijven. De samenwerking met den heer Dresden tot herziening en aanvulling van dezen tweeden druk motiveert de heer van Milligen met sympathieke, bijna Sokratische, bescheidenheid: Daar ik niet wist of het mij gegeven zou zijn, op mijn leeftijd, dien omvangrijken arbeid geheel te voltooien en ik van meening ben dat de nieuwe stroomingen in de muziek hoe sympathiek ik daar tegenover sta het best konden worden beschreven door een kunstenaar die zich geheel in die richting beweegt, doch die tevens het oudere volkomen begrijpt en waardeert, heb ik mijn zeergeachten collega, den heer Sem Dresden, uitgenoodigd zijn medewerking te willen verleenen". De heer Dresden bleek ook ditmaal de veelzijdige en diepzinnige muziekkenner, dien wij reeds zoo lang in hem waardeeren. Moge spoedig een derde druk door den schrijver persoonlijk gekuischt van de nog over gebleven historische onjuistheden bewijzen, dat de belangstelling voor de muziekwetenschap toeneemt. C. H ó \v E L E R 1) S. van Milligen. Ontwikkelingsgang der mu ziek van de oudheid tot onzen tijd. Tweede (veel ver. meerderde) druk. J. B. Wolters. Groningen 1923. E. J. VAN SCHAICK MAKELAAR Korte Jansstraat 25bl> - Utrecht WONINGBUREAU ASSURANTIES Mechaniek van een verbanden" clavichord Boekbespreking ALBERT ADÈS en ALBERT JOSIPOVICI. Het boek van Goha den Onnoozele.iM het Fransch door Alice van Nahuys. Met een voorwoord van Top Naeff. Amsterdam, van Holkema en Warendorf. Wij kennen de verhalende letterkunde van het Oosten bijna uitsluitend in den vorm van sprookjes en legenden. Zij bereiken hun culminatiepunt in de Duizend-en-én Nacht. Wij lezen er in van Oostersche zeden en gewoonten, van haremleven, van slavinnen, van goede en booze geesten, van wijze vorsten, van wonderlijke en fantastische avon turen. Een geheele wereld gaat in de letterkunde van het Oosten voor ons open, maar die wereld is enkel verbeelding. Geen oogenblik komt het in ons op, ons de zwoele erotiek, den humor, het hero sche, het teedere dier verhalen in te denken als werkelijkheid. De tegenstelling met de letterkunde van het Westen is te frappanter, omdat zij de Westersche letterkunde betreft in haar vollen omvang. Een vergelijking van een vertelling uit de Duizend-en-én Nacht met een verhaal uit de Decamerone is even ongerijmd als een vergelijking met een roman van Zola of van welken Westerling dan ook. En het merkwaardige van dezen roman, die in Egypte speelt, en waarin tal van de elementen uit de Oostersche fantasie-verhalen terug te vinden zijn, is nu wel in de eerste plaats, dat dit boek ons wél binnenleidt in een sfeer van werkelijkheid. En die werkelijkheid is fel en hevig. Het boek is een sprookje uit de Duizend-en-én-Nacht, omgegoten in den vorm van een realistischen roman. Het haremleven heeft hier niet de bekorende geheimzinnig heid van het half-ontsluierde, het is ontdaan van het waas van poëtische idealiseering; het ligt voor ons open als de inventaris van een kruidenierswinkel. Het Werkt even ontnuchterend; men moet er aan wennen. Maar dan geeft het boek ook veel te ge nieten. Tusschen de veelheid van bonte gestalten door, die het verhaal bevolken, gaat de figuur van Goha, den onnoozele; hij is de man, die als het warf zondeloos zondigt, omdat het niet de daden zelf zijn, die het kwaad veroorzaken, maar de intentie van den geest, die tot de daden aanzet. Ook in het scheppen van deze figuur, die kan redeneeren noch overwegen, anti-maatschappelijk individualist, die alles aanziet, beleeft en bedrijft naar den onmiddellijken impuls van zijn zuiver-ideëele na eveteit, waren de schrijvers voor alles realisten, en een vergelijking met typen uit de naburige Rus sische litteratuur," gelijk Top Naeff die maakt in haar voorwoord zij zal daarbij ook wel aan De Idioot" van Dostojewski gedacht hebben gaat dunkt mij, maar zér gedeeltelijk op. ; : ~~ H''E R MAN ; M DDENDORP

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl