Historisch Archief 1877-1940
16
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2441
DE CONCESSIE'S VOOR HET
BESPELEN VAN DEN STADS
SCHOUWBURG
Ofschoon de stad Amsterdam reeds in 1820 bij
het failleeren van de directie Snoek?-Majofski de
exploitatie van den Stadsschouwburg in eigen
beheer had genomen, was het pas in de Vergadering
van den Raad op 13 Juni 1849 dat een volledig
cahier des charges" werd aangenomen, welk
cahier tot 1872 als voorbeeld diende voer alle
vol.gende. Het bevatte de bepalingen:
De Stadsschouwburg wordt gedurende 5 jaren,
telkens voor een jaar, kosteloos aan den concessio
naris afgestaan, om die gedurende d maanden (16
Augustus?16 Mei) 3 maal per week te bespelen
en wel Maandag, Woensdag en Zaterdag en alle
avonden (behalve Zondag) gedurende de
kermisweken. De concessionaris ontvangt het vrije
gebruik van het tooneel, de zaal.de decors, de
costumes, de ameublementen, de muziek en het
schilders- en timmerlokaart. Hij ontvangt de vol
gende subsidiën. ? .
1°. De toelage des Kónings, indien ,Z. M. die
toelage blijft verleenen,
v 2°. Hetgeen als subsidie van het Rijk of de
Provincie verkregen zou kunnen worden,
3°. De Recognitie-gelden des kasteleins, welke
door de Schouwburg-commissie worden geregeld,
4°. Eene som van tienduizend-gulden, zijnde
het gedeelte van het door den Achtbaren Raad
ten behoeve des Schouwburgs geopend crediet
van / 25000, waarover niet tot vaste, door de
commissie aangewezen, doeleinden is beschikt.
Deze subsidie kan geheel of gedeeltelijk geweigerd
worden bij gegrond bevonden redenen van onte
vredenheid".
Door omstandigheden ontving de concessionaris
(dir. M. Westerman en J. Ed. de Vries) dit jaar
slechts / 800 inplaats van ? 4000, zooals gewoonlijk,
van den Koning, de Provincie gaf / 3000, waarvoor
het gezelschap 2 maal in Haarlem en 2 maal in
Alkmaar moest spelen, en de Recognitie-gelden
brachten gemiddeld / 4000 per jaar op. Daarbij
nam de stad op zich het betalen der
tooneelbeambten, het onderhoud des schouwburgs, de be
lastingen en de penningen der Assurantie.
Bindend waren de volgende bepalingen, wat
betreft het repertoire en de speelavonden:
l'. De ondernemer verbindt zich opal die avon
den goede en het Groote Tooneel te Amsterdam
waardige voorstellingen in de Nederlandsche
Taal te doen opvoeren; zullende hij echter, wanneer
hij vernemen mocht, dat zulks het publiek ge
noegen zou kunnen doen, de vergunning van de
Commissie kunnen verzoeken, die daarop de goed
keuring van B. en W. zal vragen, om ook van tijd
tot tijd, met medewerking van uitheemsche talen
ten of gezelschappen, voorstellingen in eenige
andere taal, of concerten te doen geven.
2°. De voorstellingen zullen wel korter, doch
niet langer mogen duren dan van zes tot elf uur.
3°. De commissie van den schouwburg houdt
toezicht op de keuze der stukken, door te waken,
dat alles zal worden geweerd, wat strijdig is met
de goede zeden, de Godsdienst of de veiligheid van
den Staat, zullende de beslissing in dezen berusten
bij B. en W.
4'. De schouwburg blijft gesloten op lèPaasch-,
Ie Pinkster- en Ie Kerstdag, Goede Vrijdag en op
den Zaterdag voor Paschen, benevens wanneer de
Hooge Autoriteiten zulks gelasten".
Qp 30 Maart 1854 Verzoekt J. Ed. de Vries
aan den Raad, om ook gedurende de zomermaan
den den schouwburg te mogen bespelen, doch dit
verzoek wordt op 13 April 1854 afgewezen en
de beschikking over het bespelen gedurende die
maanden blijft aan B. en W.
10 Januari 1855 neemt de Raad het besluit,
dat telken jare uit de kas der Gemeente een vaste
som als subsidie zal worden uitgekeerd. Ofschoon
de schouwburg-commissie in dai jaar voorstelde,
de subsidie te verlagen tot ?9000, bleef de som on
veranderd, doch toen op 2 Mei 1856 Burgemeester
Boot den Raad opieuw / 10000 vroeg, benoemde
het Hooge College eene commissie die in haar
rapport o.a. memoreert:
dat, waar het vorige jaar reeds geadviseerd is,
tot verlaging der subsidie tot / 9000, zij meent
deze te moeten zien teruggebracht tot ? 8000, daar
de toestand der Stedelijke gelden meer dan ooit
spaarzaamheid en bezuiniging vordert. Bovendien
is het eenige argument, dat het geven eener subsi
die aan de Tooneeldirectie rechtvaardigt, dat
daardoor de onderneming in staat worde gesteld,
om goede Nederlandsche stukken op te voeren
en daardoor eene instelling wordt geschraagd, welke
tot veredeling van den Nationalen kunstzin en
tot beschaving onzer Stadgenooten kan strekken,"
hetgeen zij betwijfelt bij den concessionaris, die
voor Zaterdags opera's in vreemde talen laat
opvoeren. Door dit rapport niet geheel overtuigd,
benoemt de Raad eene finantieele commissie, die
zal hebben te onderzoeken, of het toekennen der
subsidie al of niet wenschelijk is. Deze commissie
concludeert, dat de subsidie moet worden inge
trokken en het gebouw met alle materiaal aan
eene particuliere onderneming moet worden
verhuurd". Toch verwerpt de Raad beide
conclusiën en J. Ed. de Vries blijft concessionaris,
met de bepaling echter, dat de subsidie wordt
verminderd tot ? 9000. De minderheid der
Achtbare Heeren Raadsleden laat de kwestie
echter niet los en 12 Sept. 1858 worden de
heeren J. A. Jolles, B. J. Muller en J. A. Molster
uitgenoodigd hunne aandacht aan de zaak te
wijden. In hun rapport van 18 November 1858
concludeeren zij:
Of ??voor den tijd van vijf jaar aan den
Stadsschouwburg eene subsidie te verleenen van
/ 45.000 en tengevolge daarvan eene commissie
uit Uw midden te benoemen, welke de voorwaarden
zal regelen, waarop de jaarlijksche subsidie zal
worden verleend, echter altijd in dien geest, dat
er een Conservatoire en een Pensioenfonds zal
worden opgericht en de rechten der Auteurs
zullen worden beschermd en bevorderd.
Of te besluiten, dat in het vervolg aan den
schouwburg geen subsidie zal worden verleend,
maar dat de exploitatie zal worden overgelaten
aan de algemeene mededinging enz."
De Raad echter verwerpt deze conclusie's met
groote meerderheid in hare Vergadering van 8
December 1858.
25 Maart keurt 1859 de Raad enkele veran
deringen goed in de concessie-voorwaarden en wel
deze:
De concessie wordt voortaan verleend voor den
tijd van 3 jaar; de mededinging naar de concessie
wordt voor iedereen opengesteld; het aantal speel
avonden wordt uitgebreid tot zes (de Zondagen
blijven uitgesloten) en tevens moet de schouw
burg n avond per jaar kosteloos aan de Maat
schappij Caecilia en n avond aan de Maatschap
pij Apollo worden afgestaan. 18 Mei 1859 noodigt
Burgemeester van Vollenhoven den Raad uit eene
keuze te doen uit de volgende mededingers: J.
Ed. de Vries, Roobol en Tjasink, A. van Lier,
W. J. van Ollefen, A. J. de Boer, allen
tooneelspelers en J. H. v. d. Beek, boekhandelaar,.
De Raad benoemt, tegen de voordracht in,
Roobol en Tjasink tot directeuren, wien bij be
sluit van Z. M. Koning Willem III opnieuw eene
jaarlijksche Koninklijke subsidie van ? 10000
wordt toegekend. Een driejarige rustperiode
volgt; maar in 1862 begint de zaak opnieuw. De
schouwburgcommissie stelt voor de concessie voor
den tijd van 5 jaar te verleenen, de subsidie
groot ?9000 te handhaven, met dien verstande
echter, dat de concessionaris 2 maanden voor elk
seizoen een opgave zal doen van de bezetting
der emploien; de concessionaris zal, tegen eene
vergoeding van ?3100 's jaars zelf het
tooneelpersoneel aanstellen en tot slot: de Zondagen
zullen als speeldagen worden aangemerkt.
Deze laatste bepaling verwekt een groote be
roering. De Raad echter neemt in zijne
Vergadering van 12 Maart 1862 alle veran
deringen met groote meerderheid aan. Den
daarop volgenden dag benoemt hij Roobol,
Tjasink en Peeters uit een groot aantal sollici
tanten, waarvan genoemd dienen te worden J. L.
Veltman, W. J. van Ollefen (in vereeniging met
Sterk en J. Haspels) en A. van Lier. Eigenaardig is,
dat A. van Lier zich in zijne sollicitatie beklaagt
over het betalen in het Grand Theater van ? 1500
extra belasting, welke opbrengst dient tot contri
butie in en voor de subsidies des Grooten Schouw
burgs". In het rapport der commissie tot onder
zoek der sollicitatie's komen de volgende bijzondere
opmerkingen voor:
De commissie is van oordeel, dat het boven
alles wenschelijk zou zijn, een directeur te benoe
men, die geen acteur is, mits echter deze persoon
kennis van zaken heeft, het gewone karakter
der acteurs en vooral der actrices kent, daar de
knapste man, zonder de kennis der
eigendommelijkheden van het tooneelpersoneel, in zeer korten
tijd, zwichtende voor zoo vele intriges arm
en versleten zou zijn!". Bij de candidatuur
van den heer Veltman en die van den heer van
Ollefen zegt zij: De heer Veltman is door aan
verwantschap verbonden aan eens der actrices en
dit laatste achten wij voor den goeden gang van
zaken zeer gevaarlijk. Immers het is van algemeene
bekendheid, ho? onder de directie J. Ed. de Vries
de invloed, door eene der actrices uitgeoefend,
allernad(.eligst heeft gewerkt!"
Januari 1866 dient de directie Roobol, Tjasink
en Peeters hare rekening en verantwoording bij
den Raad in, waaruit blijkt, dat zij aan subsidie's
heeft genoten over de 4 afgeloopen jaren:
?40.000 van den Koning, ? 12.000 van de Provin
cie, ?36000 van de Gemeente en ?16093.58 aan
Recognitie-gelden, te samen ? 104093.58, terwijl
aan belastingen op Openbare Vermakelijkheden
(in het rapport: belasting op Voorstellingen ge
noemd) ? 14991.25 is betaald. Zij beklagen zich
echter, dat, indien zij zichzelf voor de hun toe
komende salarissen hadden geboekt, door hen
een verlies zou zijn geleden van ?29918.26. Toch
Tentoonstelling van jongste werken
van ERNST LEYDEN
KUNSTZAAL VAN LIER
naast het Postkantoor to LAREN (N.-H.)
Dagelijks, ook des Zondags geopend.
dingen zij weer naar de concessie voor de volgende
5 jaar. 19 December 1866 benoemt de Raad eene
commissie tot onderzoek der sollicitaties, die in
menigte zijn ingekomen, welke commissie op 12
Februari 1867 haar rapport indient. Zij dringt
hierin met klem aan op de verpachting van den
schouwburg, zonder eenige subsidie, maar ad
viseert den Raad gelden beschikbaar te stellen
voor de Tooneelschool van de Maatschappij tot
Nut van 't Algemxn en voor de stichting eener
Maatschappij van het Noord en Zuid-N ederlandsch
Nationaal Tooneel." Tevens memoreert zij:
Dat het niet wenschelijk en in het belang van
de Kunst is, dat acteurs tevens zijn directeuren van
schouwburgondernemingen" en
Dat de subsidie's niet strekken (wat overigens
geen betoog behoeft) om van den ondernemer die
energie te verkrijgen, welke onder andere omstandig
heden veeleer zoude kunnen blijken bij hen te
bestaan".
Roobol, Tjasink en Peeters ontvangen weer
de concessie, echter met de bepaling, dat alleen het
eerste der vijf jaren, de subsidie van ?9000 zal
worden verleend. Als Peeters op 2 Juni 1869 zijn
ontslag neemt en Roobol in Augustus 1870 sterft,
behoudt Tjasink alleen de directie. Daar ook de
subsidie der Provincie heeft opgehouden, verzoekt
hij den Raad hem, als voorheen, een subsidie toe
te kennen, welk verzoek in de Vergadering van 13
Augustus 1870 wordt afgewezen. 16 Aug. 1872
wordt de schouwburg gesloten, daar de Raad in
zijne vergadering van 8 November 1871 heeft
besloten de honderdjarige Houten kast" te
ommantelen met een geheel steenen gebouw.
In zijne vergadering van 15 Januari 1873 komt dan
voor 't eerst de bespeling van den Nieuwen
Schouwburg ter sprake en wordt besloten deze te
verpachten en daarvoor sollicitanten op te
roepen, zoowel in Nederland als in den vreemde.
Uit de sollicitanten wordt gekozen Victor
Driessens, die a's pachtsom zal betalen ? 10.000
en die eens per jaar eene voorstelling zal geven ten
bate der Algemeene armen. De aanvaarding
der pacht zal ingaan l September 1873 of zooveel
later als de schouwburg klaar is en eindigen l
September 1876. Doch Onessen, wien de subsidie
des konings geweigerd wordt, blijft in gebrekeen
15 December 1873 ontbindt de Rechtbank te
Amsterdam het contract; waarop B. en W. op
24 Dec. d.a.v. den Raad voorstellen, den Heeren
Albregt en van Ollefen, tooneeldirecteuren te
Rotterdam, tegen eene pachtsom van /800Üde
concessie over te doen; welk voorstel wordt aange
nomen. Deze directie is de eerste, welke zonder
bindende voorwaarden den stadsschouwburg be
speelt en zij weet zelfs van den Raad op 9 Maart
1874 gedaan te krijgen, dat zij slechts 1/5 gedeelte
der Rijksbelasting heeft te dragen. Bij de herver
pachting in 1875, voor het tijdvak 1876?1879 lost
deze directie zich op in de Vereeniging het
Nederlandsch Tooneel" die als pachtsom slechts ? 6500
betaalt. Als echter in 1878 de leden dezer Vereeni
ging Albregt, Moor, van Ollefen en Veltman, uit
ontevredenheid met den toestand, een nieuwe di
rectie vormen, erlangt deze combinatie de pacht
voor ?8000 met de eenige bindende bepaling, dat
niet meer dan 10 maal per maand geheel of ge
deeltelijk elders gespeeld mag worden. Daar,
volgens het oordeel van den Raad, deze directie
niet aan de verwachtingen voldoet, stellen B. en
W. in de Vergadering van 10 Augustus 1881
voor, opnieuw de pacht te gunnen aan de in
middels Koninklijke" geworden Ver. het
Nederlandsch Tooneel", en wel voor den tijd van 6 jaar,
tegen den pacht weer van ? 6500 per jaar. Als dit
voorstel wordt aangenomen (alleenmogenzonder
verlof van B. en W. niet meer, dan 10 achter
eenvolgende voorstellingen van n stuk worden
gegeven) heerscht de Koninklijke Vereeniging tot
1890 onbeperkt in den stadsschouwburg, tot heil
van ons Nationaal Tooneel. Als 19 Februari de
stadsschouwburg afbrandt, door nalatigheid van
het Stadsbestuur en niet verzekerd blijkt, is eene
Vereeniging van Amsterdamsche burgers noodig
voor den herbouw. Deze Vereeniging ,, de Stads
schouwburg-Maatschappij" verhuurt het gebouw
aan de Kon, Ver. het Ned. Tooneel" voor de som
van ? 13000 per jaar en tot l September 1920 is
deze Vereeniging de baas en zij is dat, trots alle
afbrekende kritiek van sommige bladen en per
sonen, in den vollen zin des woords en met succes
bij de bezoekers. Tot in 1919 A. B. Kleerekooper
zijn bekende motie indient, de Gemeente, na
lange discussie, den schouwburg weer in eigendom
aanvaardt en alle verwikkelingen enz.... op
nieuw beginnen. Tot heil van ?????
H. K- T E U N E