De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 29 maart pagina 17

29 maart 1924 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

No. 2441 DE AMsf RDAMMËR, WËEKBLADjVÖOR NEDERLAND l? ALBERT VERWEY, Proza X, Van Holkema en Warendorf en Em. Querido, Amster dam, 1923. JAC. VAN LOOY, Jaap, S. L. van Looy, Am sterdam, 1923. ErNEST CLAES, De vulgaire geschiedenis van Charelke Dop, Waelburgh, Blaricum, 1923. Wat een stoere werkkracht en volharding, welk een dichterlijk weten en begrijpen leven er in Verwey. Voorwaar een dichter die zijn tijd niet heeft löopen verdroomen langs zee en door duin; een die jaar in jaar uit naast het beoefenen van zijn kunst, niet enkel het terrein dier eigen kunst, maar alle aanverwante gebieden heeft overzien en doorspeurd in alle richtingen, dat alles heeft doorvoeld en begrepen en ervan heeft getuigd als man der wetenschap en als dichter, de dichter der vergeestelijking, tegelijk. Welk een schoone dichterlijke wetenschap en welk een wijsgeerige, wetenschappelijke dichterlijkheid be zitten wij thans in deze tien bundels, die nog maar enkel de vijftienjarige periode van het leiderschap der Beweging omvatten, werk van zeer persoonlijk inzicht. Die persoonlijkheid heeft ook in dezen laatsten bundel weer Verwey zelf getypeerd, waar hij over het werk van Floris Verster spreekt: Hij zei zich dat dit gedreven worden door de wind van de wereld hem niet paste, dat hij zwevende tusschen hemelen aarde, nog het minste ding niet vermocht vast te houden, dat hij de heele gamma van spiegelingen en kleuren schilderde, maar de kern van de verschijnselen niet te vatten wist". En dan later: Het was of hij zich voortaan met de wereld die hem overweldigd had, meten wou. Hij wenschte even nauwkeurig als zij zelf te zijn. Hij wenschte geen streep voor haar op zij te gaan, maar scherp en helder te zeggen hoe hij haar zag, wat hij van haar verschijnselen het wezen vond." Merkwaardig is in dezen bundel een korte mij mering over de Grenzen van het leven, die eindigt met deze woorden: Wat ik zeggen wou was enkel: Wil uw grenzen van het leven niet te nauw trekken. Alles leeft, voor wie het ziet, voor wie het voelt." Dat is het, Verwey heeft overal waar het was, het leven gezien en gevoeld en hij heeft gezocht naar de kern, het wezen der verschijnselen; daardoor zit er zulk een zuiver, krachtig leven in zijn werk, dat den lezer altijd dieper voert in het begrijpen en doorschouwen, al staat hijzelf ook op een ander levensplan, al is hij van een geheel andere geestesgesteldheid. Bij het voltooien van deze tien zoo mooi uit gegeven deelen, verdient Verwey waarlijk wel een warme, grootsche hulde vangnet Nederlandsche volk, dat hij in zijn krachtigste'uitingen door alle eeuwen heen heeft doorzien en gewaardeerd, dat hij met zijn dichterlijk en diep menschelijk begrijpen heeft binnengeleid op zoo menig belang wekkend terrein daar buiten. Jaap wordt niet met dat enthousiasme ontvan gen als kleine Jaap. Knap werk van zeer per soonlijke voortreffelijke techniek, maar men voelt die techniek een beetje te veel. Dan is Floris Verster toch anders, wanneer hij met eenvoudige, nuchtere middelen de ziel geeft van doodgewone dingen. In dit boek zijn wel eens dood gewone dingen zonder ziel. Ik moet eerlijk beken nen, het is mij niet overkomen met die innige belangstelling, in dat rustig ongestoord genieten, in gespannen aandacht mee te leven in het wel en wee van Jaap, zooals me dat met Jaapje wel te beurt viel. Dat neemt niet weg, dat telkens de oude Van Looy ons toch wel weer te pakken heeft. Sla eens op goed geluk een pagina op: Als je kijkend naar de kerf of de letter met de kerf goed naar voren stond en die je met je rechter duim goed voelen moet en recht leeren houden en zoo een woordje of een woord gezet had, zette je telkens een pasje". Was dan de regel vol en kon het er niet in als bij volbrengen" bij voorbeeld, dan zette je achter vol" een koppelteeken en was het dan nog niet goed, dan zette je naast de passies een vlie-spaasie. Je kon ook ,indunnen", dan nam je het heele. pasje weg en zette een dikke spaasie, met een vliespaasie hier en daar, tot de regel aansloot, tegen de kant van de haak. Maar als je soms een echte nieuwe regel tegenkwam, dan zette je eerst een vierkantje en nam dan een kapitale letter uit de bovenkast. Natuurlijk was de volgende regel dan kort geweest en daar zette je achter de punt of sluitteeken net zooveel kwadraat of vierkantjes tot de regel volgelpopen" was endan pas lei je bovenop dealinee een interlinie". N De lezer, diejniet tot de adepten be hoort, wordt er tureluursch onder en vraagt zich in verbazing af, wat dat nu allemaal moet. Wat interesseert hem dat alles? Hij be hoeft niet opgefokt te worden tot drukkers maatje. Maar nu volgt er bij Van Looy dit: Jaap was in die dagen dermate vervuld van alles wat hij leerde, dat hij in eens onverwacht aan groomoe Zondags had gevraagd: ,groo moe, weet u wat een halve interlinie is?", ,Nee, jongen, had de oude vrouw gezegd, dat weet je grootmoeder niet." t* Dan schiet er op eens de bloem in. Hij heeft je weer ingepalmd. Dat taaie verhaal wordt een deel van het innige leven. Er komt begrip en verteedering. Acht pagina's ge bruikt Van Looy om het aankomend verversknechtje een fiïsch gemarmerden bril ach ter door den Hout er gens op Beuk en Linde te laten brengen, maar dat zit vol met allerlei kleine pakkende mo menten, is van een levendige aanschouwe lijkheid, rijk aan zui vere waarneming voor wie de betrekkelijke grootheid van alle ge beuren weet, voor wie de poëzie van het kleine, het alledaagsche heeft leeren verstaan. In zoo'n eenvoudig zinnetje als dit uit de fuif bij Baas: Jaap bleef voor zijn stoel staan tot Baas op zijn dik kussen ging zitten; hij zette zijn voeten ook op een stevig kussen, let zijn armen weêrzijds over de leuning, keek plezierig naar de krentenbroodjes en zei: 't Lijkt hier, potstausend, wel Paschen," zit een zeer bijzondere charme, een innige genoegelijkheid voor wie weet te leven in de sfeer van dit werk, al is het niet mogelijk te zeggen, waar het nu eigenlijk in zit. En dan, als na al de geneugten van chocola en gesmeerde krentenbroodjes van Baas plotseling het groote psychologisch moment komt bij Jaap, als hij heel de pagina van Baas in pastei gooit om met fatsoen of liever met bijzonder weinig, van de drukkerij af te komen. Zoo iets is niets minder dan het groote psychologische moment in een werelddrama. En wat een lustige, leutige fleurigheid in het voorbijtrekken van de soldaten voor de parade op den verjaardag van den prins. Zoo zijn er verscheidene fleurige verrassingen die ons toch wel ten slotte intiem doen meeleven in al dat gewurm van den jongen, maar de starre door voering van de eenmaal aangenomen zeer per soonlijke manier gaat ook wel eens vermoeien. De vulgaire geschiedenis. Is Jaap eigenlijk ook niet een vulgaire geschiedenis? Er wordt in verteld van privaatemmers: de rooie menie was flets door de pies geworden." Een metselaar lichtte zijn been en liet een klinkende veest." Als in dergelijke dingen ten minste het vulgaire bestaat. Nou, ik heb er niets tegen, als het maar krachtige, levende, oorspronkelijke kunst wordt. En dat wordt het wel, bij Ernest Claes ook. De lengte van het citaat schrikt me wel een beetje af; maar voor wie het werk van Claes niet kennen mocht, kan ik het toch niet beter typeeren, dan door even deze kleine in zijn soort voortreffelijke teekening van het sterfbed eens vaders te geven. Dan weet men precies, wat men er aan heeft: Pere lag te snakken op zijn bed, met zijn kin omhoog en Melle Spanooge zei, dat ik voor een gewijde keers moest zorgen. Daar we die nooit in huis gehad hadden, nam ik de bougie uit de lanteeren en stak die boven in den toot van de jeneverflesch, die neven het bed op een tafelken stond. Toen de onderpastoor /ijn dtDIERSTUDIE: GIRAFFE Teekening voor de Amsterdammer" door H. Versttjnen De zelfbewuste man vaiijhet_hoogere~standpunt GRANDS VINS DE CHAMPAGNE POL ROGER & Cie. Agent General: JAGER BERLINQS, Haarlem vooren gedaan had, stonden we met ons d rij naar pere te zien; hij stak ineens zijn arm onder de lakens uit en pakte zijn eerden pijpke van de tafel. Hij rekte zijnen nek over de beddespon en smoorde aan de gewijde keers nog eens aan. Pere was alle ze leven een straffe smoorder geweest. Maar in passant had 'm gezien dat die vuile bougie in zijn jeneverflesch stak en dat er van gedronken was, en daar scheen 'm zoo fel van te verschieten, dat zijn pijpke uit zijn mond viel en over het bed op den grond rolde en tegen Melle Spanooge heur kloenk kapot toekte. Nog eenen keer loerde 'm naar mij en hij mommelde iet dat er niet goed meer door kost, en die onder pastoor meende zeker dat 'm nog een akt van berouw verwekte, maar ik zag heel goed dat 'm nog een sakkernondedjuu had willen zeggen. Toen was 'm dood,en toen hebben Melle Spanooge en ik de flesch voort uitgedronken swenst dat Melle voor de geloovige zielen van 't vagevuur bad." De kunst van Claes is in den grond wel ver want aan die van Van Looy. Zij is gemoedelijker, of liever van een breeder, loslippiger gemoede heid dan die van Van Looy. Zij heeft meer het vlotte, ruige, dat het Vlaarnsche werk eigen is. Het is niet zoo wel verzorgd, niet zoo met vol komen beheersching, in rustig overleg gecom poneerd; maar Claes is toch een knappe, handige teekenaar, al chargeert hij soms wel eens wat. Over den vermakelijken inhoud zal ik hier nu maar niet verder vertellen. Ieder kent nu wel den toon uit dit sterfbed. Wie van dergelijke kunst houdt, zal zeer stellig genieten van dit werk. En wie geen besef heeft van kunst, zal smakelijk lachen om al de zottigheid. J. PRINSEN J.Lx. Nodorl. Munt Hollmndm bomlo W oontm *lgmmr

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl