De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 29 maart pagina 20

29 maart 1924 – pagina 20

Dit is een ingescande tekst.

20 DEJAMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2441 MODELWmill DE AMSTERDAM o/h Y. Uw beddego^d vcreisclüeen speciale behandeling. Hoe zoudl gij 't vinden, al ziet liet er helder uit, en gij kruipt onder Uwc dekens en een lucht opsnuift van allerlei chemicaliën? Naast Helderheid moet het rooral ook frisch zfln. Oas devies Blank als 'n Lelie". HOFLEVERANCIER [euer-Éou>er het ^efiecCe land franco Zendt U gaarne ftare dip?- voon^aardGn oordansebaf fing of JnruU NADERE INLICHTINGEN BIJ C F VA*nnF-^LHOUTSTt?-9 CHOORSTR.32 .I.DERl/l/CJ DENHAAG UTRECHT Cliché's Van Leer AMSTERDAM DENKT OM DE UITVERKOOP WEGENS OPHEFFING VAN ZUIVER WOLLEN Dames-, Heeren- en Kinder- Ondergoederen VAN RIJN'S MOSTERD MOSTERDPOEDER ff f T t TE WEINIG ZEEMANSBLOED? -. t- ? i, De Rijkscommissie voor de Stuurliedenexamens uit in haar verslag over 1923 een klacht over de vele candidaten, die zoo weinig kijk meer hebben op die zaken, waarvan het bezit voor een goed zeeman onontbeerlijk is". Wij weten niet waarop de Commissie een derge lijke uitspraak, die men voor het Rijk noodlottig zou kunnen noemen, grondt. Er moeten in die enkele uren van examineeren in den Haag wel ernstige feiten aan het licht ge komen zijn en het lijkt zeer vreemd dat men tot dusverre uit reederskringen geen enkele klacht heeft vernomen. In die kringen moet men toch wel het rst de nadeelen hebben ondervonden van gebrek aan zeemanschap", uit het hoofd geleerde lesjes," te veel boekenwijsheid", etc., welke de Commissie verklaart te hebben opgemerkt. Even vreemd is het dat scheepstijdingen over het algemeen niet den indruk geven, als zou de zeemanschap van onze actieve scheepsofficieren minder zijn geworden dan die van de thans in ruste verkeerenden. In de oorlogsjaren is de activiteit toch nog wel eens aan het licht gekomen en dankbaar herdacht, zooals o.a. in dit Weekblad, in 1920 nog. Wel is waar zijn daar enkele jaren overheen gegaan, maar men mag aannemen dat vele van de toen bedoelden nog actief zijn. Meer recente gevallen geven bovendien blijk dat het aan boord nog niet veranderd is, zoodat de ingewijden in de uitspraak van deze Commissie dan ook niet anders kunnen zien dan een blaam op de leiding aan boord van koopvaardijschepen, een blaam, niet alleen onverdiend, maar ook zonder grond. Men kan de vraag stellen hier sprake is van een misverstand. Men kan n.l. allen eerbied hebben voor de genoemde Commissie in hare samenstel ling, maar men zou toch gaarne in dergelijke ernstige kwesties détails" willen hooren. Het is te betreuren dat de Commissie die détails juist verder onbesproken meent te moeten laten. Daardoor ontbreekt helaas de gelegenheid om te beoordeelen of gemaakte fouten gezocht moeten worden in de wijze van examineeren. Het examenprogramma kan wel niet direct verouderd beschouwd worden, maar er is veel in dat aanleiding kan geven tot ongeschikte vragen, vooral als men in aanmerking neemt dat exami natoren are born, not made". Het is dan ook te betreuren dat dergelijke ern stige klacht zonder eenige nadere omschrijving of toelichting is uitgesproken. Men vraagt zich af of de Commissie wel het volle gewicht heeft beseft van eene verklaring, die en kele bladen zeer terecht aanleiding gaf om te wijzen op het verontrustend feit dat bij onze jon gelui te weinig zeemansbloed zit. Voor een land dat groot is geworden door de zee en dat nog voor een zeer groot deel van de zee moet bestaan, is dit inderdaad verontrustend. Iets verder in het verslag viel ons nog op, dat geklaagd werd dat bij de opleiding te weinig aandacht wordt gevestigd op de hoofdzaak, die is: de vorming van practisch zeer bruikbare schee ps officieren". Het is alweer niet duidelijk hoe deze examen commissie zich daarover kan beklagen. Wij moeten immers aannemen dat onder op leiding verstaan wordt, de opleiding op de zee vaartscholen en het zal der examencommissie toch niet onbekend zijn dat daar helaas vrijwel onoverkomelijk de gelegenheid ontbreekt de jongelui tot praktische bruikbaarheid te leiden. Het is echter een algemeen bekend feit dat de reederijen zeer tevreden zijn met de opleiding op de zeevaartscholen, die de stuurlieden in staat stelt zich verder aan boord te vormen tot practisch bruikbare scheepsofficieren. Het komt ons dan ook voor dat de klacht zoo niet onjuist, dan toch voorbarig genoemd kan worden. Over practische bruikbaarheid kan men in enkele uren in den Haag geen oordeel vormen. Dat kan beter worden overgelaten aan de praktijk aan boord. Het standpunt van de Commissie lijkt ons in dit opzicht wel wat verouderd. Zeker, wij weten wel dat jaren geleden de Staat de noodzakelijkheid heeft ingezien een Stuurmansdiploma in te voaren en het spreekt van zelf dat eenig wettelijk toezicht in dien geest zal moeten blijven bestaan, maar men mag aanne men dat de reeders over het algemeen de voorkeur geven aan geëxamineerde stuurlieden. Het toezicht dat de staatscommissie daarop uitoefent zal zich moeielijk verder kunnen uit strekken dan tot de beoordeeling van de resul taten van het onderwijs, de praktische bruikbaar heid kan eerst aan boord beoordeeld worden. Du inrichting van dat onderwijs, zooals die thans i?, taste de Commissie liever niet aan, zoolang van de zijde van belanghebbenden (de reeders) de wensen niet wordt uitgesproken. In enkele gevallen of liever ongevallen, in het algemeen waar de veiligheid bedreigd wordt, 'kan de Staat, door middel van den Raad voor de Scheepvaart, een oordeel uitspreken over de prac tische bruikbaarheid". Voor zoover ons bekend heeft de b.g. Commissie tot dusverre nooit kennis genomen van rapporten van reeders of gezagvoerders. Niet alleen kan men dat standpunt ook als verouderd beschouwen, maar ook om die reden mist de Commissie dan ook zeer zeker het recht om een oordeel uit te spreken over de praktische bruikbaarheid. In dit verband dient er op gewezen te worden dat het der Commissie blijkbaar ontgaan is dat bij de Opleiding reeds sedert jaren ernstig in die moderne richting gewerkt wordt. De Commissie voor de Eindexamens voor de Zeevaartscholen n.l., waarin behalve leden van het Onderwijs, ook zitting hebben vertegenwoordigers van de reederijen, oud-marine-officieren, oud-ge zagvoerders en technici, heeft herhaaldelijk de noodzakelijkheid betoogd van samenwerking tusschen beoordeelaars van de zijde der scholen en van die der schepen om met behulp daarvan bevoegdheid te verleenen tot het varen als derde stuurman. Het is onbegrijpelijk dat dit goede streven nog geen resultaat heeft gehad, niettegenstaande het bekend is dat het met alle kracht door den Inspec teur van het Zeevaartonderwijs wordt gesteund. Wij weten wel dat dit tengevolge zou hebben dat een belangrijk deel van het werk der examenCommissie overbodig wordt, maar dat kan men in dezen tijd van bezuiniging slechts toejuichen, te meer waar het in belang is van een goede opleiding, welke ook de stuurliedenexamen-commissie schijnt te wenschen. O U D U K 'L A U V O H K D E R

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl