Historisch Archief 1877-1940
?f'
No. 2441
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
algemeen bekend is. Bovendien zal men in
de herinnering van den grooten oorlog een grond
van belangstelling vinden voor de uiteenzetting
van de wijze, waarop men oudtijds elkander
tijdens een gfooten Europeeschen oorlog niet
alleen politiek en militair, maar ook economisch
trachtte te vernietigen. En eindelijk is het merk
waardig op te merken, hos het Nederlandsehe
beginsel van vrijen handel, ook in oorlogstijd,
in den negenjarigen oorlog eerst werd onder
drukt ten believe van de Engelsche belangen
om ten slotte toch weer te zegevieren.
De tocht van Willem III naar Engeland in
November 1688, zijn landing bij Torbay, zijn
aanvaarding van de regeering, zijn erkenning
ten sjotte als koning van het vereenigd konink
rijk dat alles is bekend genoeg. Misschien
minder bekend is het, dat de beide, thans verbon
den mogendheden, Engeland en de Republiek,
in den loop van 1689 een viertal verdragen met
elkander hebben gesloten, waardoor beider ge
dragslijn werd bepaald en vastgelegd gedurende
den reeds begonnen oorlog. Wij kennen de onder
handelingen, die tot die verdragen hebben geleid,
grootendeels uit hetgeen Witsen er in zijn brieven
aan de Amsterdamsche regeering en in zijn
autobiographie van mededeelt. Wagenaar en na
hem anderen hebben voornamelijk uit die bron
geput; men kent de verzekering van Witsen,
dat hij de verdragen slechts noode, met bevende
handt" had geteekend. Zoo is de traditie ontstaan,
dat de Republiek in 1689 met handen en voeten
gebonden aan Engeland is overgeleverd.
Zoo ernstig was het geval niet, al heeft Neder
land zich destijds ter wille van het Engelsche
bondgenootschap wel allerlei opofferingen moeten
getroosten. Dr. Clark toont aan, dat Witsen
in zeer sterke mate de Amsterdamsche handels
belangen vertegenwoordigde en verdedigde en
'V.
,
Mr. F. H. ABBING
Directeur der Ned. Handel Mij
dat dus zijn meening niet voorde algemeen
Nederlandsche opinie mag doorgaan. Het was in dezen
buitengewoon moeilijk zelfs de algemeen Neder
landsehe belangen met die van de Engelschen
in overeenstemming te brengen, vooral voor een
man als Willem III, die de Engelsche wenschen
en belangen moest ontzien en tegelijk die der
Nederlanders niet mocht verwaarloozen. Dat het
laatste er toch dikwijls van kwam, was een
gevolg van de zwakke positie, die hij als nieuwe
en toch min of meer geusurpeerde koning in
Engeland althans in den eersten tijd innam.
In de zeventiende eeuw was de economische
politiek in oorlogstijden van Engeland geheel
anders dan die van Nederland. Voor de Engelsche
regeering en ook voor het Engelsche volk gold
het als een axioma, dat men strijd had te voeren
niet alleen met politieke en militaire wapenen,
maar ook met economische middelen. Het was
dus geheel in overeenstemming met de traditie
en ook met het Britsche machtsbesef, dat men
niet alleen allen handel en verkeer met het vijan
delijke land afbrak, maar ook de commercie van
dien vijand zoove?! mogeüjk afbreuk deed. In
oorlogstijd werd dus in Engeland onmiddellijk
alle handels- en scheepvaartverkeer met den
vijand verboden. Bovendien werden dadelijk
kaperschepen uitgerust, een door de regeering
geoctroyeerd particulier bedrijf, waaraan de
vijandelijke koopvaarders dikwijls ten prooi
vielen. Maar deze kapers hadden nog iets anders
te doen; zij hadden ook de neutrale scheepvaart
Mr. J. BIERENS DE HAAN
Directeur der Ned. Handel Mij
op het vijandelijke land in het oog te houden
en zooveel mogelijk te belemmeren. Dat kon,
omdat het Engelsche zeerecht zeer strenge
beginselen huldigde op het gebied van contra
bande en alles, wat maar eenigszins met den
oorlog verband hield, daaronder rekende. En
evenmin nam Engeland het beginsel aan, dat
de vlag de lading dekt; onvrij goed werd in een
vrij schip geconfisqueerd en zelfs werd vrij goed
in een vrij schip gewoonlijk ook verbeurd ver
klaard.
Het behoeft geen betoog, dat de Nederlandsehe
theorie evenals de Nederlandsehe praktijk altijd
geheel anders was geweest. Gedachtig aan den
stelregel, dat de oorlog den oorlog moet voeden,
hadden onze voorouders nimmer de vaart op
een vijandelijk land gestaakt. Integendeel was
den geheelen tachtigjarigen oorlog door een
levendige handel gedreven op Spanje en de
Spaansche Nederlanden. Leycester had gepoogd
aan dien zeer voordeeligen handel een einde te
maken door het beruchte decreet van April
1586; het had niet alleen niet gebaat, maar was
ook een der oorzaken van Leycesters ondergang
geworden. Sedert dien tijd had geen regeering
het meer gewaagd den handel op 's vijands land
te verbieden. Dichter naderden de Nederlanders
aan de Engelsche opvatting, waar het gold het
benadeelen van den vijandelijken handel; ook
de Nederlanders kenden van oudsher het
kapersbedrijf, dat altijd op de loer lag om de vijandelijke
koopvaarders te veroveren. De West-Indische
Compagnie was in haar groote dagen eigenlijk niet
anders dan een kaperij op groote schaal; Piet
Hein, de man van de Zilvervloot, was eigenlijk
een formidabel kaperkapitein. Eindelijk, de
contrabande werd door onze juristen en onze
kapers zeer eng opgevat, zoodat eigenlijk alleen
oorlogstuig in den striktsten zin daaronder viel.
En dan was het de oude vaderlandsche regel,
dat de vlag de lading dekte; den stelregel: vrij
schip, vrij goed, hadden wij altijd voor ons zelf
opgeëischt en ook toegepast.
Het is dus duidelijk, dat in 1689 de Engelsche
theorie en praktijk van den zeeoorlog wel moesten
botsen op die van de Republiek. Het spreekt
eigenlijk wel van zelf, dat de Republiek ten slotte
wel moest toegeven; zij beschikte opdat oogenblik
niet over de middelen om Engeland te dwingen;
zij was bovendien veel meer blootgesteld aan
het Fransche gevaar dan Engeland en moest
dus wel noodgedwongen concessies doen. Ook
zij moest dus den handel op Frankrijk en ook
den Franschen handel op Nederland verbieden;
zij rustte als Engeland kapers uit; zij moest de
Engelsche opvatting van contrabande aanvaarden
en ook den ouden regel: vrij schip, vrij goed,
prijs geven. Intusschen bleek weldra de praktijk
anders dan de geschreven wet. De oude traditiën
zaten onzen kooplieden en schippers zoo zeer
in het bloed, dat de Engelschen stellig terecht
zich ernstig beklaagden over de houding der
Nederlanders in den oorlog met Frankrijk. De
Staten Generaal moesten de grieven der Engelsche
regeering als gegrond erkennen, maar hun gezag
was vooral in Zeeland te zwak om de gehoorzaam
heid aan de plakkaten af te dwingen. Het gevolg
is geweest, dat de Engelschen, ziende, welke
groote voordeelen de Nederlanders uit den
oorlog trokken, ook zelf hun eigen geboden gingen
overtreden en zich gingen aanpassen aan de
Mr. C. J. A. EVERWIJN
Directeur der Ned. Handel Mij
F. P. J. VERSTER
Directeur der Ned. Handel Mij
Hollandsche opvatting. Zoo is het gekomen,
dat in strijd met het geschreven recht de Neder
landsehe rechtsbeginselen meer en meer ook in
Engeland werden toegepast en dat dus meer en
meer een levendige zij het ook geheime handel
op Frankrijk werd gedreven. Zoo zijn de verdragen
van 1689 ten slotte niet zoo nadeelig geworden
voor den handel en de welvaart der Republiek
als Witsen aanvankelijk had gevreesd. En wat
nog het merkwaardigste is geweest, is dit. Toen
Engeland en de Republiek in 1702 opnieuw in
oorlog geraakten met Frankrijk, dat thans nog
met Spanje was verbonden, is er geen sprake
geweest van een verbod van handel en verkeer
op de vijandelijke landen. Wel trachtte men
door kapers den vijandelijken handel te belemme
ren en te fnuiken, maar om juist daardoor den
eigen handel te bevoordeelen. Hoeveel belang
men zelfs had bij den vijandelijken handel,
bleek wel uit het feit, dat de ondergang van de
Spaansche zilvergaljoenen in de haven van Vigo
in 1704, die door Engelsche en Nederlandsehe
oorlogsschepen in den grond werden geboord,
nergens dieper werd betreurd dan op de Amster
damsche beurs.
Dr. Clark heeft deze economische oorlogsver
houdingen, waarop tot dusverre nog weinig is
gelet, duidelijk uiteengezet. Zijn boek moge ook
in Nederland de aandacht trekken, die het ver
dient.
H. B R u c M A N s