De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 5 april pagina 22

5 april 1924 – pagina 22

Dit is een ingescande tekst.

22 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2442 Concertgebouw. ?Met medewerking van het mannenkoor Apollo" gaf Dr. Muck een herhaling van de verleden jaar uitgevoerde Faust-symphonie" van Liszt. Men hoort dit werk van Liszt over het algemeen zelden en sommigen waardeeren het als Liszt's meest universeele werk. Ik geloof echter niet dat Liszt in zijn orkestwerken zijn beste uitdrukking vindt. Een enkele der symphonische dichtungen uit gezonderd, zooals Les préludes", dat machtig imponeert door zijn zeldzaam gevonden thema's enden grandiozen opzet der symboliek, blijkt Liszt geen echt instrumentator. Het is ook de vlakheid der instrumentale kleur, die mij de Faust-sympho nie, ondanks zijn meesterlijke technische details en zijn groote architectonische structuur als eentonig doet aandoen. Bij brio is ze schetterig, bij teederheid te conventioneel. De Faust-symphonie" omvat drie groote afdeelingen en een slotkoor. De afdeelingen zijn be titeld Faust, Gretchen, Mephisto. Het zijn geen muzikale illustraties, noch psychologische uiteen zettingen. Het zijn groote muzik?le fresco's, symbolisch in hun thematiek, teekenachtig door hun harmonieën en hun rythmiek. Geen ideëele of muzikaal-logischen samenhang verbindt de drie deelen. In dat opzicht is het werk ook geen symphonie, het is een opeenvolging van episoden, door hun contrasten tot eenheid samengevoegd. Het zwakste deel dunkt mij juist het Mephistostuk, dat weinig diabolisch is, juist om wat Huneker er terecht in ziet. Liszt in korte abb soutane, waaronder de hoeven van Pan te voor schijn komen. Men moet dit stuk waarlijk niet ver gelijken met het laatste deel van Berlioz' Sym phonie fantastique, waarvan het de methode van parodieeren heeft overgenomen: omkeering en ontheiliging der Faust-thema's, waarmede de cynische spot wil gekarakteriseerd zijn. Voor het Gretchen-thema maakt de Satan echter halt en een koor begint te zingen op de woorden Alles Vergangliche ist nurein Gleichnis", vrijwel zonder dat eenige samenhang deze bekentenis motiveert. Dit slotkoor is dan ook door Liszt er later bij gecomponeerd voor de plechtige eerste uitvoering te Weimar in 1857 ter gelegenheid van de onthul ling van het Goethe-Schiller-monument. Het slotkoor is ongetwijfeld een dankbaar stuk muziek, hoewel van een te romantische pompeusheid, onderstreept in de voortdurende herhaling door een tenorstem (die van Jos. Holthaus) das Ewig Weibliche zecht uns hinan". Overigens liet het Apollo"-koor zich deze gelegenheid niet ontgaan wederom uit te blinken in pracht van samenzang. Op het concert, waarop de Faust-Symphonie werd gegeven, introduceerde men ook een orkest compositie van den Amerikaan Henry Hadley, die zijn werk zelf dirigeerde. Dit werk, een toongedicht The Ocean" schilderde een suggestieven storm en een romantisch gespelemei van zeegeesten; een en ander echter te nuchter-knap n te geroutineerd-vlak volgens de gebruikelijke procédés van veel koper en pauken, fluiten, klarinetten en klokken. De voortvarendheid, waarmede Hadley een en ander dirigeerde, werkte niettemin aanstekelijk, en zoo oogstte de componist een niet onaardig succes met zijn werk. Het voorafgaande concert bracht als soliste de zangeres Ilona Durigo. Voor die gelegenheid was behalve de Alt rapsodie van Brahms Die Nacht" van Diepenbrock op het programma geplaatst. Die Nacht" van Diepenbrock gecomponeerd op de elegie van Hölderlin voor mezzo-sopraan en orkest, dateert van 1918 en is aan Ilona Duriga opgedragen Dat dit meesterwerkje van muziekarchitectonische kleinkunst in de vertolking onder leiding van Muck niet volmaakt werd gerealiseerd er was voortdurend een aarzeling merkbaar is deels op rekening van de moeilijkheid der rythmiek, deels op rekening van een niet voldoende vertrouwd zijn van den dirigent met Diepenbrock's intenties te stellen. Ook Ilona Durigo voldeed beter in de Alt-rapsodie van Brahms, waarmede zij een groot succes behaalde, terwijl vooral het mannenkoor van Apollo hier weer alle bewondering toekomt voor zijn prachtig intoneeren en zijn zeldzame geluids-plastiek. Orelio 70 jaar. Jos. M. Orelio wordt 10 April 70 jaar. In 1917 vierde onze groote Opera-zanger zijn 40-jarig zangerjubileum en dit was toen aanlei ding hem uitvoerig te herdenken, te meer waar het scheen dat Orelio met dit jubileum tevens zijn openbaren loopbaan zou gaan afsluiten. Inderdaad heeft hij zich sinds dien vrijwel geheel uit de openbaarheid teruggetrokken. Men herinnert zich, dat Orelio eens als zijn meening heeft te kennen geveben, dat hem het bestaan van een Nederlandsche Opera niet anders mogelijk leek dan als volksopera. Dit was zijn eigen ervaring en de feiten der laatste jaren, dat na een veelbelovende, maar korte opleving de bevestiging van een Nederlandsche Opera tot een Nederlandsche muziek-dramatische instelling op een mislukking ging uitloopen Wij spraken hier vroeger reeds van schijnen hem in het gelijk te stellen. Inderdaad heeft de tijd van Orelio bewe zen, dat de Nederlandsche Opera juist als VolksOpera in haar bloeiperiode is geweest en het is merkwaardig dat toen ook het contact met het publiek bestond, dat tegenwoordig zoo moeilijk wordt teruggevonden. Het was het tijdperk van het bohémien-bestaan van de Nederlandsche Opera, het tijdperk, dat de opera als een kermistent werd opgetrokken", dat de zangers de opera waren en men naar de opera ging om Orelio te hooren, zooals men nu nog de voorstellingen der Italiaansche opera van De Hondt bestormt om zijn Italiaansche zangers te hooren. Het zingen is voor het publiek het voornaamste in de opera. De opera is een lyrische kunstsoort. Dit wist Orelio zeer goed, en derhalve dat over alle inconsequenties van een bijeengeraapte regie, de dikke melodramatiek, de onlogische actie, de huiveringwekkend en met heldenmoed gezongen hoogen noot zegeviert. Orelio maakte den tijd mee, te beginnen met 1886, dat de Nederlandsche Opera onder de Groot, La Fuente en van der Linden in de Parkschouwburgecht populair is geweest. Het was SCHILDERKUNST-KRONIEK ook de tijd, dat de beroemdste opera's die ge componeerd werden, nog nieuw waren: Faust" Mignon", de opera's van Verdi Paljas", Cavaleria rusticana", enz. Alles was dus bijeen om voor een persoonlijkheid als Orelio een man van sterke effecten en groote spankracht in zijn dramatisch zingen, den weg naar de roem te banen. De populariteit van Orelio was in die dagen zoo groot, dat zijn naam op het affiche--reeds het succes van een voorstelling, zoo goed als afdoende verzekerde. Met Orelio stond of viel een opvoering. Wij, de jongere generatie, hebben het gl?nstijdperk van Orelio feitelijk niet meer meegemaakt, hebben zijn effectvolle bariton niet meer in zijn eigenlijke pracht van geluid gehoord. Maar door den geestdrift der ouderen hebben wij begrepen, dat Orelio tot die helaas bij de tegenwoordige Nederlandsche opera te zeer gemiste machtige persoonlijkheden heeft behoord, die zijn geheele publiek, van het schellinkje tot de stalles, aan zich vermocht te binden. En is het niet de grootste roem van Orelio, dat de faam van zijn prestaties hem zal overleven en zijn opera-zangersglorie bij de jongeren legendair zal blijven? CONSTANT VAN WESSEM Rectificatie. Men leze in het vorig nummer op blz. 21, tweede kolom, de eerste regels bo venaan: Meer voelde ik in wat Andriessen gaf de wil de levende, enz. bloot te leggen." C. y. W. BIJ KLEYKAMP IN DEN HAAG: A. W. KORT, BAKELS EN D. DE VRIES LAM. I De cactus en d'Anthurium, al of niet bloeiend, teekent Kort. Hij ziet deze bizarre gewassen niet met den koelen smaak, waarmee soms een schil deres die zag; hij ziet ze dramatisch, en tragisch. Ge zoudt zeggen, dat hij ze dramatisch ziet, zooals de Winter de orchidee dramatisch kon geven, dus als een fel, haast handelend ding, maar de Winter's orchidee is verfijnd-vic'Kus, en dat is de plant en de bloem bij Kort niet; het tragische, dat ge hier erkent, geeft trager zwaarte aan alles. Het zijn teekeningen in zwart, hier en daar vibreerend gemaakt door een kleur, door een welkend rood, of door een diep toch doorschijnend groen. Het zijn teekeningen vol kunde, maar de vorm is niet gedetailleerd gebleven; hij leeft en groot, en toch fel. Het spreekt hierdoor vanzelf, dat deze Haarlemmer, die in Groningen sinds 1903 woont, te waardeeren en te genieten is als een bizondere persoonlijkheid; wiens persoonlijkheid niet bestaat door d'eene of andere rare bizonderheid, maar door een groote, eigen schakeering, die innerlijk is. Ge vindt Kort zóó in zijn Anthurium (11, 12 etc.), zóó in zijn bloeiende Cactus en Nachtcactus (20, 15), zóó in zijn stervende Zonnebloem (1) zoo in zijn Boom (14). Sterven en bloeyen, beide zijn bij dezen teekenaar zwaar van een groote tragische glorie. II. D. deVries Lam, de leermeester van Kort b.v.; de directeur van Minerva te Groningen gedurende langen tijd, is een eigenaardige verschijning in de schilderkunst. Deze verschijning is niet groot; het heeft de Vries Lam aan stoutmoedigheid ont broken in zijn leven; ge vindt dat in den schilder. Maar het is dan geen groote persoonlijkheid, het is er toch een. In twee typeerende werken kunt geLam's aard geheel en al overzien, in zijn aq. 29, met den toren, en in 28, het werk met het blauwe bootje, dat hij dikwijls als détail heeft gegeven in zijn voor stelling. Het werk van de Vries Lam werd nooit lokkend van kleur; het trekt eerder, zoo ge dit trekken wilt heeten, door een bepaalde dorte en nauwkeurigheid. De kleur is zonder hartebloey of is nooit bloesem voor de oogen. De lijn mist gratie; zij is nooit lenig. Toch ontgaat het werk nooit aan uw opmerkzaamheid op een tentoon stelling. Dat zit hem ten eerste in het ongewone kleur-ensemble, dat haast Duitsch is van aard; ten tweede komt dat voort uit de persoonlijke keuze in het onderwerp, en ten derde ziet ge zijn werk steeds door het houterige in de lijn; vergelijk b.v. zijn waaienden wimpel van een schip met die van Tholen. Lam's wimpel waait niet werkelijk, maar bootst star het waaien na. De kleur van Lam heeft iets luchtledigs. Zelden spoelt lucht en licht wezenlijk door zijn werk. Het meest gebeurt dat nog in de kleine studies, die hij maakt en maakte; daar begint de kleur zich te openen; het best exempel daarvan is No. 8, een voorstelling met een boom.... III. Bakels II. Hoewel ik het werk van Bakels verscheidene malen zag bij Kleykamp, ben ik nog een keer gaan kijken om te zien of een verborgen eigenschap misschien het loon kon wezen van dit herhaald bezoek. Ik vond geen verborgen eigen schap, en geen verandering ontstond ten opzichte van de kritische waardeering, die ik in de Groene gaf. Het groote schilderij van den Schapen scheerder (het geel van den hoed is niet geheel zuiver !) trof door de ruimte, door de kleur, en doordat de moeilijkheid van den voorgrond voor Bakels goed was overwonnen; tusschen de buien" bleef me donker, en hoewel luministisch gewild, zwart, d.i. ondoorschijnend; het oude met de schapen en den molen op Texel was een der beste, zooals ook de lucht is om de Duiventü". Van de portretten boeide het zelfportret (schil derende schilder) en deed aangenaam een potloodteekening aan; enkele der vlotte studies waren briezig van licht en lucht bij dezen Hagenaar" die naar het luminisme ging (door objectiviteit); weer kan ik prijzen de twee Pinken in de sneeuw (met Witsen's invloed) als de twee andere met de f el-geverfde rompen; teeder is de studie van een straatje met sneeuw, waar de kleur nadert tot haar edele functie. Een werk vermeldde ik de vorige maal niet, een schilderstudie uit 190(i, Booten op het droge, wat in den bruine, waar de forschheid in 't modéléder scheepsrompen simpel en eenvoudig saamgaat met het juist-getypecrd water. Een gulden gezicht op Veere mag hierbij nog worden genoemd.... Bakels is dus geen star van de eerste grootte; onkundigen verhieven hem zoo hoog; hij is een kundig, eerzuchtig schilder, een karakter; zuiver heid en teerder flectie in de kleur zijn hem gegund en toegewenseht. I' i. ,\ s s c n A i: K T

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl