Historisch Archief 1877-1940
22
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2442
Concertgebouw.
?Met medewerking van het mannenkoor Apollo"
gaf Dr. Muck een herhaling van de verleden jaar
uitgevoerde Faust-symphonie" van Liszt. Men
hoort dit werk van Liszt over het algemeen zelden
en sommigen waardeeren het als Liszt's meest
universeele werk. Ik geloof echter niet dat Liszt
in zijn orkestwerken zijn beste uitdrukking vindt.
Een enkele der symphonische dichtungen uit
gezonderd, zooals Les préludes", dat machtig
imponeert door zijn zeldzaam gevonden thema's
enden grandiozen opzet der symboliek, blijkt Liszt
geen echt instrumentator. Het is ook de vlakheid
der instrumentale kleur, die mij de Faust-sympho
nie, ondanks zijn meesterlijke technische details
en zijn groote architectonische structuur als
eentonig doet aandoen. Bij brio is ze schetterig,
bij teederheid te conventioneel.
De Faust-symphonie" omvat drie groote
afdeelingen en een slotkoor. De afdeelingen zijn be
titeld Faust, Gretchen, Mephisto. Het zijn geen
muzikale illustraties, noch psychologische uiteen
zettingen. Het zijn groote muzik?le fresco's,
symbolisch in hun thematiek, teekenachtig door
hun harmonieën en hun rythmiek. Geen ideëele
of muzikaal-logischen samenhang verbindt de drie
deelen. In dat opzicht is het werk ook geen
symphonie, het is een opeenvolging van episoden,
door hun contrasten tot eenheid samengevoegd.
Het zwakste deel dunkt mij juist het
Mephistostuk, dat weinig diabolisch is, juist om wat
Huneker er terecht in ziet. Liszt in korte abb
soutane, waaronder de hoeven van Pan te voor
schijn komen. Men moet dit stuk waarlijk niet ver
gelijken met het laatste deel van Berlioz' Sym
phonie fantastique, waarvan het de methode van
parodieeren heeft overgenomen: omkeering en
ontheiliging der Faust-thema's, waarmede de
cynische spot wil gekarakteriseerd zijn. Voor het
Gretchen-thema maakt de Satan echter halt en
een koor begint te zingen op de woorden Alles
Vergangliche ist nurein Gleichnis", vrijwel zonder
dat eenige samenhang deze bekentenis motiveert.
Dit slotkoor is dan ook door Liszt er later bij
gecomponeerd voor de plechtige eerste uitvoering
te Weimar in 1857 ter gelegenheid van de onthul
ling van het Goethe-Schiller-monument. Het
slotkoor is ongetwijfeld een dankbaar stuk muziek,
hoewel van een te romantische pompeusheid,
onderstreept in de voortdurende herhaling door
een tenorstem (die van Jos. Holthaus) das
Ewig Weibliche zecht uns hinan". Overigens liet
het Apollo"-koor zich deze gelegenheid niet
ontgaan wederom uit te blinken in pracht van
samenzang.
Op het concert, waarop de Faust-Symphonie
werd gegeven, introduceerde men ook een orkest
compositie van den Amerikaan Henry Hadley,
die zijn werk zelf dirigeerde. Dit werk, een
toongedicht The Ocean" schilderde een suggestieven
storm en een romantisch gespelemei van zeegeesten;
een en ander echter te nuchter-knap n te
geroutineerd-vlak volgens de gebruikelijke procédés
van veel koper en pauken, fluiten, klarinetten
en klokken. De voortvarendheid, waarmede
Hadley een en ander dirigeerde, werkte niettemin
aanstekelijk, en zoo oogstte de componist een niet
onaardig succes met zijn werk.
Het voorafgaande concert bracht als soliste de
zangeres Ilona Durigo. Voor die gelegenheid was
behalve de Alt rapsodie van Brahms Die Nacht"
van Diepenbrock op het programma geplaatst.
Die Nacht" van Diepenbrock gecomponeerd
op de elegie van Hölderlin voor mezzo-sopraan en
orkest, dateert van 1918 en is aan Ilona Duriga
opgedragen Dat dit meesterwerkje van
muziekarchitectonische kleinkunst in de vertolking onder
leiding van Muck niet volmaakt werd gerealiseerd
er was voortdurend een aarzeling merkbaar
is deels op rekening van de moeilijkheid der
rythmiek, deels op rekening van een niet voldoende
vertrouwd zijn van den dirigent met Diepenbrock's
intenties te stellen. Ook Ilona Durigo voldeed
beter in de Alt-rapsodie van Brahms, waarmede
zij een groot succes behaalde, terwijl vooral het
mannenkoor van Apollo hier weer alle bewondering
toekomt voor zijn prachtig intoneeren en zijn
zeldzame geluids-plastiek.
Orelio 70 jaar.
Jos. M. Orelio wordt 10 April 70 jaar.
In 1917 vierde onze groote Opera-zanger zijn
40-jarig zangerjubileum en dit was toen aanlei
ding hem uitvoerig te herdenken, te meer waar het
scheen dat Orelio met dit jubileum tevens zijn
openbaren loopbaan zou gaan afsluiten. Inderdaad
heeft hij zich sinds dien vrijwel geheel uit de
openbaarheid teruggetrokken.
Men herinnert zich, dat Orelio eens als zijn
meening heeft te kennen geveben, dat hem
het bestaan van een Nederlandsche Opera niet
anders mogelijk leek dan als volksopera. Dit was
zijn eigen ervaring en de feiten der laatste jaren,
dat na een veelbelovende, maar korte opleving
de bevestiging van een Nederlandsche Opera tot
een Nederlandsche muziek-dramatische instelling
op een mislukking ging uitloopen Wij spraken
hier vroeger reeds van schijnen hem in het gelijk
te stellen. Inderdaad heeft de tijd van Orelio bewe
zen, dat de Nederlandsche Opera juist als
VolksOpera in haar bloeiperiode is geweest en het is
merkwaardig dat toen ook het contact met het
publiek bestond, dat tegenwoordig zoo moeilijk
wordt teruggevonden.
Het was het tijdperk van het bohémien-bestaan
van de Nederlandsche Opera, het tijdperk, dat
de opera als een kermistent werd opgetrokken",
dat de zangers de opera waren en men naar de
opera ging om Orelio te hooren, zooals men nu
nog de voorstellingen der Italiaansche opera van
De Hondt bestormt om zijn Italiaansche
zangers te hooren. Het zingen is voor het publiek
het voornaamste in de opera. De opera is een
lyrische kunstsoort. Dit wist Orelio zeer goed,
en derhalve dat over alle inconsequenties van een
bijeengeraapte regie, de dikke melodramatiek,
de onlogische actie, de huiveringwekkend en met
heldenmoed gezongen hoogen noot zegeviert.
Orelio maakte den tijd mee, te beginnen met
1886, dat de Nederlandsche Opera onder de
Groot, La Fuente en van der Linden in de
Parkschouwburgecht populair is geweest. Het was
SCHILDERKUNST-KRONIEK
ook de tijd, dat de beroemdste opera's die ge
componeerd werden, nog nieuw waren: Faust"
Mignon", de opera's van Verdi Paljas",
Cavaleria rusticana", enz. Alles was dus bijeen om voor
een persoonlijkheid als Orelio een man van
sterke effecten en groote spankracht in zijn
dramatisch zingen, den weg naar de roem te banen.
De populariteit van Orelio was in die dagen zoo
groot, dat zijn naam op het affiche--reeds het
succes van een voorstelling, zoo goed als afdoende
verzekerde. Met Orelio stond of viel een opvoering.
Wij, de jongere generatie, hebben het
gl?nstijdperk van Orelio feitelijk niet meer meegemaakt,
hebben zijn effectvolle bariton niet meer in zijn
eigenlijke pracht van geluid gehoord. Maar door
den geestdrift der ouderen hebben wij begrepen,
dat Orelio tot die helaas bij de tegenwoordige
Nederlandsche opera te zeer gemiste machtige
persoonlijkheden heeft behoord, die zijn geheele
publiek, van het schellinkje tot de stalles, aan
zich vermocht te binden. En is het niet de grootste
roem van Orelio, dat de faam van zijn prestaties
hem zal overleven en zijn opera-zangersglorie
bij de jongeren legendair zal blijven?
CONSTANT VAN WESSEM
Rectificatie. Men leze in het vorig nummer
op blz. 21, tweede kolom, de eerste regels bo
venaan: Meer voelde ik in wat Andriessen gaf
de wil de levende, enz. bloot te leggen."
C. y. W.
BIJ KLEYKAMP IN DEN HAAG: A. W. KORT,
BAKELS EN D. DE VRIES LAM.
I
De cactus en d'Anthurium, al of niet bloeiend,
teekent Kort. Hij ziet deze bizarre gewassen niet
met den koelen smaak, waarmee soms een schil
deres die zag; hij ziet ze dramatisch, en tragisch.
Ge zoudt zeggen, dat hij ze dramatisch ziet, zooals
de Winter de orchidee dramatisch kon geven,
dus als een fel, haast handelend ding, maar de
Winter's orchidee is verfijnd-vic'Kus, en dat is de
plant en de bloem bij Kort niet; het tragische,
dat ge hier erkent, geeft trager zwaarte aan alles.
Het zijn teekeningen in zwart, hier en daar
vibreerend gemaakt door een kleur, door een welkend
rood, of door een diep toch doorschijnend groen.
Het zijn teekeningen vol kunde, maar de vorm
is niet gedetailleerd gebleven; hij leeft en groot,
en toch fel. Het spreekt hierdoor vanzelf, dat deze
Haarlemmer, die in Groningen sinds 1903 woont,
te waardeeren en te genieten is als een bizondere
persoonlijkheid; wiens persoonlijkheid niet bestaat
door d'eene of andere rare bizonderheid, maar
door een groote, eigen schakeering, die innerlijk is.
Ge vindt Kort zóó in zijn Anthurium (11, 12 etc.),
zóó in zijn bloeiende Cactus en Nachtcactus
(20, 15), zóó in zijn stervende Zonnebloem (1)
zoo in zijn Boom (14).
Sterven en bloeyen, beide zijn bij dezen
teekenaar zwaar van een groote tragische glorie.
II.
D. deVries Lam, de leermeester van Kort b.v.;
de directeur van Minerva te Groningen gedurende
langen tijd, is een eigenaardige verschijning in de
schilderkunst. Deze verschijning is niet groot;
het heeft de Vries Lam aan stoutmoedigheid ont
broken in zijn leven; ge vindt dat in den schilder.
Maar het is dan geen groote persoonlijkheid, het is er
toch een. In twee typeerende werken kunt geLam's
aard geheel en al overzien, in zijn aq. 29, met den
toren, en in 28, het werk met het blauwe bootje,
dat hij dikwijls als détail heeft gegeven in zijn voor
stelling. Het werk van de Vries Lam werd nooit
lokkend van kleur; het trekt eerder, zoo ge dit
trekken wilt heeten, door een bepaalde dorte en
nauwkeurigheid. De kleur is zonder hartebloey
of is nooit bloesem voor de oogen. De lijn mist
gratie; zij is nooit lenig. Toch ontgaat het werk
nooit aan uw opmerkzaamheid op een tentoon
stelling. Dat zit hem ten eerste in het ongewone
kleur-ensemble, dat haast Duitsch is van aard;
ten tweede komt dat voort uit de persoonlijke
keuze in het onderwerp, en ten derde ziet ge zijn
werk steeds door het houterige in de lijn; vergelijk
b.v. zijn waaienden wimpel van een schip met die
van Tholen. Lam's wimpel waait niet werkelijk,
maar bootst star het waaien na. De kleur van
Lam heeft iets luchtledigs. Zelden spoelt lucht en
licht wezenlijk door zijn werk. Het meest gebeurt
dat nog in de kleine studies, die hij maakt en
maakte; daar begint de kleur zich te openen; het
best exempel daarvan is No. 8, een voorstelling
met een boom....
III.
Bakels II. Hoewel ik het werk van Bakels
verscheidene malen zag bij Kleykamp, ben ik nog
een keer gaan kijken om te zien of een verborgen
eigenschap misschien het loon kon wezen van dit
herhaald bezoek. Ik vond geen verborgen eigen
schap, en geen verandering ontstond ten opzichte
van de kritische waardeering, die ik in de Groene
gaf. Het groote schilderij van den Schapen
scheerder (het geel van den hoed is niet geheel
zuiver !) trof door de ruimte, door de kleur, en
doordat de moeilijkheid van den voorgrond voor
Bakels goed was overwonnen; tusschen de buien"
bleef me donker, en hoewel luministisch gewild,
zwart, d.i. ondoorschijnend; het oude met de
schapen en den molen op Texel was een der beste,
zooals ook de lucht is om de Duiventü".
Van de portretten boeide het zelfportret (schil
derende schilder) en deed aangenaam een
potloodteekening aan; enkele der vlotte studies waren
briezig van licht en lucht bij dezen Hagenaar"
die naar het luminisme ging (door objectiviteit);
weer kan ik prijzen de twee Pinken in de sneeuw
(met Witsen's invloed) als de twee andere met de
f el-geverfde rompen; teeder is de studie van een
straatje met sneeuw, waar de kleur nadert tot
haar edele functie. Een werk vermeldde ik de
vorige maal niet, een schilderstudie uit 190(i,
Booten op het droge, wat in den bruine, waar de
forschheid in 't modéléder scheepsrompen simpel
en eenvoudig saamgaat met het juist-getypecrd
water. Een gulden gezicht op Veere mag hierbij
nog worden genoemd....
Bakels is dus geen star van de eerste grootte;
onkundigen verhieven hem zoo hoog; hij is een
kundig, eerzuchtig schilder, een karakter; zuiver
heid en teerder flectie in de kleur zijn hem gegund
en toegewenseht.
I' i. ,\ s s c n A i: K T