Historisch Archief 1877-1940
2442
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOORINEDERLAND
?deze eerste grootsch opgezette expositie tegemoet
zien.
Ce sont les premiers pas qui coutent". En dit
juist, is hetgeen aller oogen op Parijs gericht houdt.
Het zal een groote, een machtige sprong zijn, zoo
hq eenmaal vol zelfvertrouwen door de zonen der
kathedraalhouwers gedaan wordt.
En nu Holland.
Dat onze architecten en kunstnijveraars vol
enthousiasme willen deelnemen, behoeft geen
betoog. Hoe zij dit echter waardig zullen kunnen
doen, zal grootendeels van de beschikbare midde
len afhangen; en dit geldt vooral voor onze
ambachts- en nijverheidskunst. Aan de architectuur
tentoonstelling zijn uit den aard der zaak veel
minder financieele bezwaren verbonden, daar zij
uitsluitend teekeningen en maquettes en niet
geheele interieurs en groote werkstukken tentoon
te st Hen heeft.
De Parijsche correspondenten onzer groote bla
den sporen allen terecht eenparig vol vuur tot
deelneming aan. Hun gloedvolle opwekkingen zijn
even sympathiek als hun hier en daar betoond
optimisme ongemotiveerd is.
Het zou van ongemeende en daardoor laffe be
scheidenheid getuigen, indien we niet erkenden,
dat Holland wat zijn architectuur en kunstnijver
heid betreft tegenwoordig mede aan de spits der
natiën staat. Wij-zelf zeggen dat niet (daar zijn
we te bescheiden voor.) Dat zeggen anderen.
Zijn medewerking kan dus niet worden gemist.
Dit wordt in kunstkringen maar al te goed gevoeld.
Echter, veel .zal af
hangen van hetgeen de
regeering in deze doen
zal. Namelijk, of zij zich
zal terugtrekken met
het bekende motief der
npodzaaklijke bezuini
ging; een motief sedert
lang gekend; doch,
waar dit het nalaten
der bevordering van
kunst betreft, aller
minst erkend, en daar
mede verworpen. Want
wat toch valt er te be
zuinigen op een gebied,
dat door den Staat der
Nederlanden steeds
minder dan stiefmoe
derlijk bedeeld werd?
't Is waar, men kan
voor den opbloei der
levende kunst nog min
der doen dan het
minste.
Den kunstenaar niet
in staat stellen zijn
scheppingen te ver
wezenlijken, is een ver
grijp tegen den geest,
een misdaad tegen den
vooruitgang. Een land,
waarin de werkers naar
den geest niet metterdaad, dus door het verstrek
ken van opdrachten worden bijgestaan, mist zijn
reden van bestaan en dient daarom weggevaagd
of geabsorbeerd te worden. De hoogste tijd is
het, dat er hier WERK kome voor de kunste
naars. Werk, als den nig juisten en mooglijken
vorm van daadwerklijke kunstbevordering. Met
de steeds zoo mild verleend wordende moreele
steun moge men dan zuinig zijn.
Is het niet uiterst droevig, dat wellicht geen land
van Europa door den oorlog zoo weinig leed als
het onze; doch ook geen land, waarin de kunst zoo
onder den algemeenen druk gebukt gaat.
Dit geeft te denken; velen meer dan hun lief is.
Maar nog is het tijd voqr ander inzicht. Dat de
Regeering dit moge toonen door een grootsche
deelneming aan de Parijsche tentoonstelling onzen
kunstenaars mooglijk te maken.
De tijd rijpt. Veel dient te gebeuren. Eén jaar
slechts nog rest ons voor de opening.
H. J. M. WALENKAMP Cz N.
AMSTERDAMSCHE BIJZONDER
HEDEN II
daar in zijn oude hoog opschietende boomen
nog wel schilderachtig als een trouwe herinnering
aan den vroeger zoo geliefden buitensingel.
Maar het vertoonde toch onmiskenbare teekenen
van verval en het geheel met de boomen zag er
wat haveloos en rommelig uit. Ook voegde het
schamele groepje wat slecht met het statige
Rijksmuseum, dat het eigenlijk dooddrukte,
en ook met de moderne Stadhouderskade en
Ruysdaelkade, die het aan de andere zijde wat
al te eng omsloten.
Het polderhuis zou natuurlijk allang zijn op
geruimd, wanneer het niet een maatschappelijke
plicht te vervullen had gehad in verband met
de sluis en den nog meer bekenden overhaal,
die het aan beide zijde flankeeren. Sluis en over
haal zijn en waren daar noodig omdat rrèt peil
van het water van de Boerenwetering belangrijk
lager is dan dat van het Amsterdamsche grachten
stelsel. Die sluis en die overhaal zijn dan ook aan
gelegd, toen Amsterdam in de tweede helft der
zeventiende eeuw zich tot een ongekende grootte
had uitgezet en zijn prachtigen halven maan ten
minste uitwendig en uiterlijk had voltooid. Het
ligt voor de hand, dat het Amsterdamsche gracht
water zooveel mogelijk op eenzelfde peil moest
worden gebracht en dus werd de Boerenwetering
buiten het stelsel der grachten gesloten en door
een sluis en overtoom in bedwang gehouden.
Want de Boerenwetering strekte zich oudtijds
meer Noordelijk uit dan thans. Zij kwam vóór
de vergrooting van 1658 uit bij de
Heiligewegspoort, die het tegenwoordige Koningsplein aan
de zijde van den Leidschen weg, thans
Leidschestraat afsloot. Buiten de poort vereenigde zich
HET POLDERHUIS.
Wederom staat een schilderachtig hoekje van
het oude Amsterdam op verdwijnen. Het bekende
poloerhuis aan de Boerenwetering bij het Rijks
museum zal als zooveel oude huizen in en om
Amsterdam worden gesloopt. Verwonderen doet
dat eigenlijk niemand. Het oude polderhuis stond
Het Polderhuis
de Overtoomsche vaart, die destijds ook tot hier
doorliep, met de uit het Zuiden komende Boeren
wetering. Toen reeds had de Boerenwetering het
landelijk aspect dat zij altijd heeft behouden
voor zoover de uitbreiding van Amsterdam dat
toeliet. Reeds in de eerste helft der Zeventiende
eeuw was zij de buurt der warmoeziers en tuiniers
die Amsterdam van groenten voorzagen; den
naam van Boerenwetering droeg zij terecht;
want daarlangs kwamen de boeren met hun
schuitjes naar Amsterdam om hun groenten en
vruchten daar aan den man te brengen Dat ging
destijds tamelijk veel eenvoudiger toe dan tegen
woordig, nu de voorziening van Amsterdam met
levensmiddelen een gewichtige tak van stads
dienst is geworden.
Maar de Boerenwetering werd reeds in de tweede
helft der zeventiende eeuw ingekort tot de plaats
waar zij in de buitengracht uitloopt en waar thans
het polderhuis staat. Of dat polderhuis, zooals
het er nu staal, uit dien tijd is, is stellig twijfel
achtig. Maar iets dergelijks zal er vroeger ook wel
hebben gestaan, iets, dat meer dan het tegenwoor
dige polderhuis bij de omgeving paste. Die om
geving, dat wil allereerst zeggen den Buitensingel.
Toen Amsterdam in de tweede helft der zeven
tiende eeuw zijn vestinggordel voltooide en zijn
wal met zes-en-twintig bolwerken aanlegde, toen
werd aan de overzijde van de nieuwe buiten
gracht een buitensingel aangelegd. Die
buitensingel begon aan weerszijden van de stad aan den
IJdijk en omsloot zoo geheel Amsterdam in een
breeden gordel van groen. Die buitensingel was
aangelegd om de communicatie om de stad te
bevorderen, maar zij werd met haar fraaie boomen,
om in den stijl van den ouden tijd te spreken,
een lustwarande voor Amsterdam. Die buiten
singel was geliefd bij de burgerij, die er des
ZonVANNELLESVARINAS
GOUDZEGEL
3O ets. per Pakje.
dags gaarne wandelde, die er zich buiten gevoelde
en die genoot van de vergezichten over de fleurige
weiden om de stad en van de levendige, schilder
achtige aspecten, die de buitensingel zelf met haar
wisselende bochten aanbood. Geen wonder, dat
in de achttiende eeuw dichters de lier spanden
om den Amsterdamschen buitensingel in smijdige
verzen te bezingen. De beroemdste daarvan was
Daniel Willink, de dichterlijke Amsterdamsche
wijnkooper. Na zijn dood kwam in 1723 uit zijn
Amsterdamsche Buitensingel, nevens de omliggende
dorpen, opgeheldert door aanteekeningen over veele
voorname geschiedenissen; met afbeeldingen eeniger
oude en tegenwoordige stadspoorten, wachttoorens,
kloosters, dorpen enz. Wij zijn deze min of meer
wetenschappelijke poëzie wat te boven gekomen
Maar de achttiende eeuw waardeerde ze; in 1738
verscheen nog een tweede druk van Willink's
Buitensingel.
De Buitensingel is in den loop der negentiende
eeuw zoo goed als geheel verdwenen; zij is de
Nassaukade, de Stadhouderskade en de
Mauritskade geworden.Ook van de oude Boerenwetering
is niet veel overgebleven of liever van haar
aloude landelijke boorden. De wetering zelf is
er nog wel, maar zij is
ingekneld in de Ruys
daelkade en de
Hobbemakade. Maar nog
in de tweede helft der
negentiende eeuw be
gon het land bijna on
middellijk achter het
polderhuis, dat dus ge
heel in deze rustieke
ongeving paste. De
Boerenwetering was het
oord der tuiniers en
der visschers, der boe
ren en der kleine am
bachtslieden. Maar zij
was ook de buurt van
de landelijke uitspan
ningen, waar men
schuitjes kon huren
om roeitochtjes te doen
op de wijze van
Hiidebrand in de familie
Stastok, waar men zich
ook in den tuin in
prieelen en boomhagen
kon amuseeren, naar
de booze wereld wil,
niet steeds op stich
telijke wijze. Daar aan
de Boerenwetering
stond het eens ver
maarde Stadlander,
dat reeds in Wagenaar's tijd een vermaarde
herberg was en dat het nog tot 1867 heeft uit
gehouden, meer dan een eeuw lang een heer
lijkheid voor kleine en groote kinderen.
Van de oude Boerenwetering en omgeving,
Van Stadlander, van het Eiland, van Jacht- en
Vischlust, van het Zaagpad, van de Hoogebrug,
van de Schagerlaan is niet veel meer overgebleven.
Nu zal ook nog het laatste stukje van de Boeren
wetering, het Polderhuis, aan de eisenen van den
nieuweren tijd ten offer vallen. Want de sluis
komt veel hooger op in de wetering te liggen;
de Boerenwetering komt goeddeels op
Amsterdamsch peil; de sluis en de overtoom kunnen
vervallen en daarmede het polderhuis. Wat ervoor
in de plaats zal komen? Men spreekt van een
stoomgemaal of van een gebouw voor de
electriciteit. In ieder geval mogen wij de belangen van
deze oude historische plek wel aan het gemeente
bestuur aanbevelen.
H. BRUG M A N s
Correspondentie
Dr. A. J. de H. Het boek heet Noorweegsche
brieven, de schrijfster is Mevr. Vaiborg
Isaachsen?Dudok van Heel (uitgave E. J. Brill te
Leiden).
Rookt TABA SIGAREN
't nieuwste 't fijnste