Historisch Archief 1877-1940
IT. 3443
Zaterdag 12 April
A°. 1924
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van O. W. KERN K A MP
Redacteuren: H. BRUGMANS, HERMAN HEYERMANS, TOP NAEFF en O. NOLST TRENIT
Secretaris der Redactie: C. P. VAN DAM
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
BEZOLDIGING VAN HOOGLEERAREN
Staatsmonopolie of particulier initiatief? bij die vraag denkt
men gewoonlijk aan de exploitatie van spoorwegen, mijnen en
soortgelijke onderwerpen. Maar zij kan ook ten opzichte van het
onderwijs gesteld worden. En de heer Dr. Spanjer stelt haar
voornamelijk ten opzichte van het hooger onderwijs in een
tijdschriftartikel, dat getiteld is: Staatsmonopolie of particulier
initiatief?" (Vragen des Tijds, April 1924).
Hij blijkt daarin een overtuigd voorstander te zijn van de aan
moediging van het particulier initiatief op het zooeven genoemde
terrein. Hoofdzakelijk omdat de afwezigheid van vrije concur
rentie en het daardoor verkregen monopolie aan het van staats
wege gegeven hooger onderwijs den prikkel onthoudt om zich
tot het uiterste in te spannen en zooveel mogelijk te voldoen
aan de behoeften, die uit de maatschappij opkomen en zich telkens
wijzigen.
Reeds het bestek, waaraan ik hier gebonden ben, belet mij op
de vraag ten principieele in te gaan. Slechts een enkel voorstel,
dat de schrijver van het genoemde artikel ter hervorming van het
hooger onderwijs aan de hand doet, wil ik hier nader onder de
oogen zien. Het is een tak, die ontspruit uit den stam zijner
algemeene meening, dat het hooger onderwijs den schadelijken
invloed van gebrek aan mededinging ondervindt.
Dit door hem in de eerste plaats" aanbevolen hervormings
voorstel dan betreft de bezoldiging der hoogleeraren. Volgens
hem moet in de eerste plaats worden bevorderd, dat de profes
soren, naast een op lager peil te stellen vast salaris, inkomen ten
laste van hunne leerlingen genieten. Zoo ontstaat een sterke
prikkel door uitmuntend en boeiend onderwijs een groot leer
lingenaantal te trekken. Het lijdt o.i. geen twijfel, dat het peil
van het medisch onderwijs hier te lande zeer gunstig wordt
beinvloed door de voor medische hoogleeraren bestaande mogelijk
heid, door eigen practijkhet inkomen sterk op te voeren.Dit noopt
hen tot het voortdurend bijhouden en beoefenen van hun studie
vakken".
Gelijk menige andere hervorming", zou ook deze tot een
herstel van vroegere toestanden leiden. Wat de heer Spanjer
wenscht ten aanzien van de bezoldiging der hoogleeraren, was
hier te lande het geval vóór de invoering der tegenwoordige
Hooger-Onderwijs-wet. Toen bestonden de inkomsten der hoog
leeraren voor een deel uit de opbrengst van college- en examen
gelden.
Die regeling is door een andere vervangen, omdat zij uiterst
onbillijk was. Er zijn immers verscheiden hoogleeraren, die altijd
slechts een beperkt aantal studenten op hunne colleges zullen
.zien, omdat zij een vak doceeren, dat alleen door weinigen beoefend
wordt, daar de studie er in slechts voor enkele maatschappelijke
betrekkingen vereischt wordt. Een professor in het Chineesch
of het Sanskrit of het oud-vaderlandsch recht pleegt geen drommen
van toehoorders te trekken, al geeft hij nog zoo voortreffelijk
college.
Ook bij studievakken, die minder speciaal zijn, is het
collegebezoek niet in de eerste plaats afhankelijk van de eigenschappen
van den docent. Geheel zonder invloed zijn deze gelukkig niet;
maar de groote meerderheid van de studenten volgt alleen de
colleges, waarvan zij eenig nut verwachten voor hun examens;
een druk college-bezoek i's nog geen testimonium van bewondering
voor den docent. Ook thans, nu voor de meeste studenten de be
oefening van hun vak zoo goed als geen gelegenheid meer laat
een buiten hun vak gelegen liefhebberij-college" te volgen,
zijn er nog, die een enkel college volgen in een andere faculteit
dan hun eigene; maar dit waren en zijn uitzonderingen.
Zoo men de jaarwedde van een hoogleeraar dus gedeeltelijk
liet afhangen van het aantal zijner studenten, zou men daardoor
geen premie toekennen aan uitmuntendheid, maar den n
bevoorrechten boven den ander wegens omstandigheden, die
niets te maken hebben met zijn waarde als geleerde en docent.
Alle hoogleeraren, onverschillig welk vak zij doceeren, kunnen
er aanspraak op maken, dat hun een bezoldiging wordt toegekend,
die hen in staat stelt zich geheel aan hunne taak te wijden, een
jaarwedde dus, ruim genoeg om hen niet te noodzaken bijver
diensten te zoeken. Tot schade voor ons hooger onderwijs wordt
deze aanspraak alleen gemaakt, niet vervuld.
Er zou misschien reden zijn aan de hoogleeraren, die een kliniek
of een laboratorium beheeren, een iets hoogere belooning toe te
kennen wegens de vele beslommeringen, die zij wél en andere hoog
leeraren niet hebben. Maar dit zou dan ook de eenige uitzondering
mogen zijn op den regel, dat alle hoogleeraren een zelfde jaarwedde
genieten. Voor verreweg de meesten levert het plichtsbesef vol
doende prikkel om hun ambt zoo goed mogelijk te vervullen.
En de concurrentie, waarvan de heer Spanjer zooveel verwacht,
ontbreekt ook niet geheel: er is altijd nog wedijver tusschen de
universiteiten onderling, en zelfs aan elke universiteit afzonderlijk
tusschen sommige hoogleeraren. Maar om geldelijk voordeel is het
bij deze concurrentie niet te doen ! Zooals in het algemeen de be
oefening van de wetenschap nog niet den weg tot aardsche schatten
opent.
De heer Spanjer voert nog n argument voor het door hem
bepleite bezoldigingsstelsel aan, dat ik tot dusverre liet rusten.
Ik bedoel het argument, dat medische hoogleeraren, die de ge
legenheid hebben hun inkomen door eigen practijk sterk op te
voeren", daardoor genoopt worden tot het voortdurend bijhouden
en beoefenen van hun studievakken".
Het verband van dit argument met de rest van het betoog is
niet terstond duidelijk.
De heer Spanjer verwacht voor het hooger onderwijs veel van
prikkels, n.l. van prikkels, die geld in het laadje brengen. Laat een
professor, zóó redeneert hij, er voordeel bij hebben, dat zijne col
leges druk bezocht worden, en hij zal zich moeite geven zijne
colleges zövoortreffelijk en zoo boeiend te maken, dat zijn col
legezaal straks zal moeten worden vergroot. Al ben ik het niet
eens met de strekking van dit voorstel, ik begrijp de redeneering,
die ertoe leidt: een professor zal meer zijn best doen, als de
zorg, die hij aan zijne colleges wijdt, zijn inkomen vermeerdert.
Maar nu de medische professoren wel te verstaan: niet allen,
maar alleen de hoogleeraren in interne geneeskunde, chirurgie,
verloskunde enz., die ook consultatieve practijk" kunnen uit
oefenen.
Ze worden door den heer Spanjer aangevoerd als voorbeeld van
den heilzamen invloed, dien het gehalte der colleges ondervindt
van den prikkel van het eigenbelang.
Men zou nu denken, dat voor de bedoelde hoogleeraren eenan
dere tractementsregeling gold dan voor hunne collega's; dat hun
inkomen reeds afhankelijk was van het aantal hunner studenten
en dat zij daarom zooveel beter college gaven.
Dit is echter niet het geval d.w.z. dit" slaat niet op liet
beter college geven," maar op het voor hen gelden van een andere
tractementsregeling.
Zij genieten dezelfde jaarwedde als de overige hoogleeraren;
maar trekken ruime bijverdiensten uit hun,, consultatieve practijk".
Niemand mag hun die misgunnen; de lijdende menschheid
vaart er wel bij, dat zij de hulp kan inroepen van de knapste me
dici; maar tot nog toe was het niemand ingevallen, deze uitoefening
van practijk als buitengewoon bevorderlijk voor de wetenschap te
beschouwen; in de patiënten van de universiteitskliniekenen inde
medische litteratuur vonden deze hoogleeraren, zoo meende men,
voldoende materiaal voor het voortdurend bijhouden en beoefe
nen van hun studievakken".
De heer Spanjer is echter zoo verliefd op prikkels, dat hij het
klaar speelt ook aan de consultatieve practijk" en hare financieele
resultaten den heilzamen invloed te demonstreeren, dien de prikkel
van het eigenbelang op de wetenschap uitoefent!
De verdienste van de nieuwheid valt aan-dit argument niet te
ontzeggen; maar ik betwijfel, of de medische hoogleeraren, van
wie hier sprake is, het zullen overnemen, als zij ooit de uitoefening
van consultatieve practijk" zouden moeten verdedigen !
Want de heele argumentatie van den heer Spanjer hoort meer
thuis in de sfeer van den handel, dan in die van de wetenschap.
KERNRAMP