Historisch Archief 1877-1940
No. 2443
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
13
KRONIEK VAN DEN DANS
V.
Verdediging van het ballet 1).
Serge Diaghilew mag de leider van het Russisch
ballet zijn; hij, noch Fokine, noch Massine en de
'andere chorégrafen die zijn heengegaan of nog tot
zijn groep behooren, zouden veel bereikt hebben
wanneer zij in Rusland de oude ballettechniek
niet beter hadden bewaard gevonden dan in Europa.
Het zijn tenslotte de goede leermeesters als
Cecchetti en vooral Marius Petipa geweest die de Russische
dansers vormden naar de beproefde traditie en
die de technische scholing in eere hielden welke het
ballet zijn grondslag geeft en de Diaghilew-groep
de voortreffelijk geschoolde krachten leverde
waarop men met nieuwe idealen kon experimen
teeren.
Wat zulk een groot aantal geschoolde dansers
en zulk een vaste techniek beteekent kan men zich
wel het best voorstellen als men zich de moeilijke
ontwikkeling dier andere, nieuwe danskunst voor
oogen houdt, waarbij zooveel kracht, tijd en pogin
gen zijn verloren gegaan aan de verovering van
behoorlijke technische grondslagen en de vorming
van nieuwe dansers.
Terwijl in Europa in de vorige eeuw het
ballet verviel, handhaafde het zich in Rus
land; thans, nu de Russen sinds ettelijke jaren
Europa het eigen oude bezit terug doen zien,
begint ook hier een zekere herleving van het ballet
zichtbaar te worden; het Fransche en het
Zweedsche ballet zijn voorbeelden van die vernieuwing.
en zoo staat men voor de eigenaardige ontwikke
ling dat Parijs de klassieke balletscholing weer in
eere brengt nadat ze jarenlang in de Russische
hoofdsteden, onder Fransche en Italiaansche mees
ters, haar bestaan moest zoeken.
Die herleving is merkwaardig in meerdere op
zichten en een van haar beste en ernstigste woord
voerders, AndréLevinson, geeft ons, in zijn thans
gebundelde critische opstellen uit Comoedia",
geducht te denken over de vraag of het ballet
tegenover de nieuwe danskunst niet vaak te een
zijdig is veroordeeld. Met andere woorden, of er in
het ballet zelf geen mogelijkheden tot vernieuwing
zijn, of het zich van al zijn driewerf terecht ge
hekelde verstarringen zal kunnen ontdoen, of het
zich zal kunnen handhaven als levende danskunst
tegenover die andere ontwikkeling, die bij Isadora
Duncan begon en in de laatste jaren haar eigen
dansgroepen en andere balletvorm aan het zoeken
is tegenover de van ouds bestaande.
Levinson ontkent de gebreken van het ballet
niet, hij streeft evenzeer naar een bevrijding van
den dans als zelfstandige kunst, zonder bijmengsels
van decoratie, pantomime, muziekdwang, etc., als
«enige vernieuwer uit het andere kamp; maar
hij houdt onwrikbaar vast aan de wetten der klas
sieke balletscholing en beschouwt Isadora Duncan
en al wat haar volgde als niet meer dan een ge
vaarlijk, maar heilzaam avontuur in de ontwikke
ling van den dans
Dat stelt de vraag aan de orde die in de eerste
jaren niet geheel is op te lossen: of de nieuwe dans
't oude ballet geheel in zich op zal nemen, zoodra hij
technisch sterk genoeg is, óf dat het ballet, onder
den invloed van dien dans, zich zelfstandig zuiveren
en vernieuwen zal. Ik geloof veeleer aan de eerste
mogelijkheid: de bewondering van Nijinski enFokine
voor Isadora Duncan en de vele andere invloeden
die het Russisch ballet uit deze richting onder
vond, wijzen daarop, evenals het beste latere werk
der Diaghilew-groep, dat uit een zoeken naar
zuivere, constructieve beweging ontstond, en niet
uit de oude virtuositeiten en arabesken van de
geijkte balletkunstigheid.
Tot een goede vergelijking zou men o.a. dat
late werk der Russen moeten stellen tegenover
werk der Laban- en Mary Wigman-groepen; een
vergelijking die in Nederland moeilijk uit de
eerste hand valt te maken, omdat de laatst
genoemden niet over onze grenzen kwamen
en het de vraag is wat de Russen ons uit hun laatste
periode zullen laten zien. Voor zooverre de
recente dansliteratuur helpen kan, versterkt zij
steeds de goede zaak der nieuwe danskunst, ter
wijl alle recente opvattingen in sportieve training,
gymnastiek en algemeen onderwijs denzelfden steun
en grondslag, verwantschap en samenhang
vertoonen met idealen die veelal tegenstrijdig zijn met
de scholing en levensopvatting van het ballet.
Dat neemt niet weg dat Levinson ons in vele
opzichten naar eenzelfde doel schijnt te wijzen: dat
hij een bekwaam bewonderaar is van den Oosterschen
dans en volksdansen en dat, ook waar men hem
als een al te eenzijdig verdediger van de klassieke
danstechniek wenscht te bestrijden, nimmer ver
geten mag worden dat ook de veroordeeling van
het ballet te eenzijdig geweest kan zijn omdat het
een veroordeeling van voornamelijk zwakke bal
letkunst is geweest. De Russen zullen ons overi
gens aanleiding genoeg geven om op een en ander
terug te komen met de resultaten voor oogen.
Levinson's oordeel over Isadora Duncan, de
Sacharoffs, de Wiesenthals, Sent Mahesa, is zeer
scherp; zijn critiek betreft voornamelijk hun tech
nisch kunnen, ze is daarin meestal rechtvaardig,
maar ze ziet ook kennelijk met de oogen van het
ballet en dat maakt haar bevooroordeeld en on
volledig. De zwakkere dansers uit de nieuwe school
vallen als rijpe aren onder zijn klassieke sikkel;
het zou wel zeer interessant zijn om hem te hooren
oordeelen over Laban, Mary Wigman, Leistikow,
Edith van Schrenck, de Bode-school e.d., die
hij niet kent.
Want hij is een van die critici, veelzijdig ont
wikkeld, uitstekend technisch geschoold, belezen,
en bezield, die, al is hun standpunt zeer voor
opgezet en vast, tot de heilzaamste tegenstanders
behooren welke andersgezinden treffen kunnen.
Bij al de vlucht der nieuwe idealen verschijnt
zijn critiek als een zeer nuttig verzet tegen veel
wat reeds te veilig werd aangenomen en hij neemt
als criticus tegenover den nieuwen dans minstens
de plaats in die hij zelf aan Isadora Duncan gunt
als danseres tegenover het ballet: ,,La portee
de son effort, quoique négative, apparait consid
rable et propice".
Zoodat zijn boek een eereplaats verdient in
elke dans-bibliotheek en ernstige, zuiverende be
studeering van ieder die belang stelt in deze
zaken. Als beoordeelaar van het Russisch ballet
kan men hem verder met profijt lezen bij hun
aanstaande komst.
J. W. F. WERUMEUS BUNING
Albe''t Aveline en' Carlotta Zambelli
1) AndréLevinson ,,La Danse au Théatre"
Paris, Blond et Gay, 1924.
SCHILDERKUNST
KRONIEK
SARA BISSCHOP IN PULCHRI STUDIO
Beesten, bloemen en menschen
schilderde de dochter van Suze
Robertson; in de vogels was zij te vlak,
en zoo'n beest was eer geteekend,
dan volop in verf gemodelleerd; in de
bloemen was de kleur niet voldoende
nobel noch steeds frank zuiver; in
een kop en in een poppestilleven was
ze 't best. Niet was ze geheel-en-al
zeker in het kindje-met-de-witte-kat,
waar toch sporen van innigheid in
zijn; beter was zij in het groote stil
leven met poppen (de poppen gleden
alleen wat uit het schilderij); het
best en hevigst bewogen was de
vrouwekop met het roode haar. Er
was drift van 't leven, innerlijk be
wegen de figuur zal de dochter
van Suze Robertson ten slotte wel
het zuiverst trekken; daar ligt
d'ontplooiing van haar talent.
PLASSCHAERT
TENTOONSTELLING ISAAC ISRAËLS, bij
E. J. VAN WlSSELINGH EN Co.
De Isaac Israëls dien ge bij de
heeren van Wisselingh vindt, is over
Nina Payne
het algemeen goed, en meermalen zeer goed. Dit
is van belang omdat er, met niet grooter moeite,
eene tentoonstelling van dezen schilder te formeeren
zou zijn in kwaliteit het tegendeel van deze.
Isaac Israëls is in zijn beste werk een schilder
even verfijnd-gevoelig voor de kleur als voor den
vorm. Hij suggereert beide meer dan hij ze bepaalt.
Weinig Hollandsche schilders (Bauer wel eens)
doen in dezelfde mate een beroep op de phantaisie
en het assimilatie-vermogen van hun beschouwers.
En het zijn niet zijn slechtste stukken waarin hij
zich tot de evocatie van het noodzakelijkste be
perkt.
Een mooi voorbeeld daarvan is no. 22: serimpies.
Drie danseresjes die er uitzien als broze poppetjes
waar het leven werd ingeblazen, versierd met
bloemen en kleedingstukken van uiterst delicate
nuanceering zitten op een vloer die al die nuances
nog subtieler reflecteert; achter haar
menschenvormen in bruin en tinten en daarachter wat geel
en wat groen die een vlakte en een bosch verbeel
den. Men kan zich een incompleet schilderijtje
niet compleeter denken en ook niet beter ervaren
wat de bijzondere gave en de grootheid zijn van Isaac
Israëls. Hij kan het materieele zoo teekenen en
schilderen dat het is als was hij er afkeerig van
terwijl hij het schilderde. Van de kleur en van den
vorm geeft hij dan in waarheid de essentie, van
het zinnelijke de onschuld, van het voorbij
gaande het blijvende. Een jonge Madoereesche en
een Javaansche bruid zien er dan uit als
koningskinderen; een Hollandsen meisje, dat
met een groen baretje op, aan het strand in de
zon zit, is werkelijkheid en sprookje te gelijk. Een
zelfde verfijning vindt ge in de drie ezeltjes aan
het strand (17), in een liggend meisje (18) zelfs in
een grovere figuur als in: aan het dessert (30).
Hier naast zijn werken tentoongesteld die ver
van deze betrekkelijke volmaaktheid afstaan.
Ook dan nog is hij een te zuiver colorist om
rechtaf grof te worden. Maar de geest waaruit deze
stukken geschilderd werden is van lager orde. Ge
vindt een voorbeeld in: bij de modiste (3). Misschien
maakt dit de waardeering van Isaac Israëls zóó
moeilijk. Een colorist en een tonalist is hij altijd.
Maar superieur, zóó dat hij u volkomen bevredigt
en van zijn superioriteit doordringt is hij zelden.
Zijn groote kwaliteiten zijn die van een decadent.
Hij is niet ronduit een hartstochtelijke, niet een
schilder belust op het métier om het métier; noch
van de beweging, noch van de expressie, noch van
het tragische, noch van het komische moet hij het
hebben. Hij heeft doorgaans genoeg aan n figuur:
een beweginglooze Javaansche of een Spaansche
danseres in rust. Hij schildert die schijnbaar achte
loos, men zou zeggen zonder er naar te kijken; het
penseel schijnt meer zijn hand te leiden dan zijn
hand het penseel en het is of hij zelf niet weet
waarom en waar met een laatste veeg uit een
kwast haast zonder verf hij ergens in den achter
grond bleef steken. Maar zoo'n stukje kan, kan
als het niet te vroeg werd losgelaten, als de span
ning levend bleef totdat het af" was, een ju
weeltje zijn van verfijnde observatie, van verfijnd
kleurenspel en van doordringende typeering.
H E N N U S