Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2443
DE PELGRIM
door
GUSTAV C E D E RQ U l S T
Het oude kerkhof was sedert eenigen tijd ge
ruimd"; alleen de eigen" graven waren gebleven.
Het zwaarste geboomte was reeds geveld, maar
vele schoone rijzige populieren stonden er toch
nog. In het licht van den herfstdag reikten ze
als stille gouden fakkels roerloos naar den hemel.
De zerken laten als doffe, grauwe plekken
tusschen het matgroene gras; de meeste waren
verweerd en gebarsten, de ops«hriften bijna on
leesbaar geworden. Eigenlijk was dit kerkhof
voor het publiek gesloten; slechts op sommige
uren had men toegang om de dooden te bezoeksn.
lederen dag kwam ik voorbij het zware roestige
hek, dat meestal half geopend was. Meermalen
betrad ik dan den stillen doodenakker en wandelde
heel alleen tusschen de vergeten graven onder de
ruischende peppels. Soms ging ik daar studeeren;
het werk vlotte er beter dan in het naburige stads
park waar immer joelende kinderen en praatgrage
lieden op de banken zitten. Hier trof ik nimmer
andere bezoekers, want die hier lagen waren im
mers zoo lang geleden reeds heengegaan; wie
bekommerde zich hunner nog? Buiten het oude hek
raasden nu de auto's en de trams.... toen de
allerlaatsten hier begraven werden, lag het kerk
hof nog buiten de stads-grens en bestond er nog
geen zweem van. mod.ern verkeersleven. Nu en
dan sprak ik een enkel-woord met den doodgraver,
een knoestig oud mannetje, die mij met trots had
verteld,dat hi}eigenlijk geen doodgraver meer was,
doch den titel van opzichter voerde. Maar eens
zag ik toch een heuschen bezoeker. In gebogen
houding zat hij bij een graf. Zijn hoofd steunde hij
met de saamgevouwen handen onder de kin. Heel
rustig zat hij daar, langen tijd. Ik lette toen echter
niet op hem. Maar een volgenden keer zat hij daar
weder, evenzoo als eerst, nu het hoofd geleund op
n hand; in de andere hand hield hij een paar
witte rozen, najaarsrozen. En zoo zag ik hem later
nog vele malen. Ik verwonderde mij. Hij kon niet
ouder zijn dan vijf en twintig jaren. Wien kon hij
beweenen daar? Meer dan een kwart eeuw waren
de allerlaatsten hier ter ruste gelegd. Betreurde
hij wellicht zijn vroeggestorven vader of moeder?
Ik ging op hem toe en vroeg hem. Hij stond op
en groette. Hij was slank, een weinig bleek en
zeer zorgvuldig gekleed. Hij glimlachte weemoedig.
Neen, hij betreurde hier zijn ouders niet. Die hier
rustte was geen familie van hem, hij had haar
zelfs nooit gekend. Hij deed een schrede ter zijde en
boog met de hand een struik weg. Dorre
herfstblaren vielen knetterend neer. De struik'verborg
een rechtstaanden steen. Deze vertoonde een treu
rende vrouwefiguur in bas-relief, zooals men er
zoovele ziet op begraafplaatsen, grof en kunsteloos.
Daaronder stond een grafschrift in de Engelsche
taal. Het meldde, dat daar rustte het gebeente
eener jonge voouw, die paardrijdster was geweest;
toen zij twintig was, had een val in het circus een
eimle aan haar leven gemaakt. Dit was nu meer
dan dertig jaar geleden. De jonge man zag mij
aan en zeide zacht: U moet weten. ... Zij was
schoolrijdster bij (hier noemde hij den naam van
een bekend circusdirecteur), twintig was ze toen
ze van haar paard stortte. Blank en blond lag
ze op haar doodsbed. Toen men haar hierheen
bracht, liep haar lievelingspaard achter de baar;
men had het dier een nagel in den hoef geslagen,
zoodat het kreupel ging, zóó rouwend over zijn
meesteresje. Heel kort heeft ze toen nog hier
gelegen, gaaf. Blond en blank lag zij in de donkere,
smalle, vunze kist, totdat zij kwamen, the
Allmighty Worms. Nu, hun werk is sinds lang vol
bracht. De jonge man zei dit alles zeer eenvoudig
en zonder eenige sentimenteele pose.
Maar waarom bezoekt u dit graf?" vroeg ik
zacht. Hebben uwe ouders haar gekend?"
Hij schudde het hoofd en fluisterde: dat is
het niet" en toen, heel rustig, als voorzich.de
oogefl gericht op het graf, zei hij deze overbe
kende verzen van Byron.
The flower in ripen'd bloom unmatched
Must fall the earliest prey ? ? -? ?
Thqugh by no hand untimely snatched
The leaves must drop away."
Een week later trof ik hem weder bij het graf
der jonge paardrijdster. De winter naderde; er
was wat sneeuw gevallen. Hij groette het eerst.
Zie", zeide hij, denkt u 't zich nu eens in.
Zij staat op haar merrie, een appelschimmel in
het circus. De muziek speelt, zij rijdt en rijdt maar
in het rond. 't Zand stuift, de zweep knalt.
Zij, op het paard, danst in haar kort,
wijd-uitstaand rokje. Dan: de val. En even daarop, terwijl
de muziek doorgaat en het programma wordt
afgespeeld, sterft ze in een der stallen".?Als een
gebed hoorde ik hem fluisteren, zijn oogen ge
sloten:
Tread lightly, she is near
Under the snow;
Speak gently, she can hear
The daisies grow.
All her bright golden hair
Tarnished with rust;
She that was young and fair,
Failen t o dust.
Coffin board, heavy stone
Lie on her breast;
I vex my heart alone,
She is at rest *).
Ik sprak hem nu dikwijls. Zelfs op barre winter
dagen trok een vreemde onrust mij naar het kerk
hof. Meestal was hij er dan reeds. En steeds be
schreef hij mij iets van de paardrijdster met de
rustige zekerheid, als had hij haar lang gekend ....
en toch.... zij was gestorven vóórdat hij geboren
was. Ik herinner mij dat hij mij eens vertelde
hoe haar kleine witte handen zich samenspitsten
om kussen toe te werpen aan het publiek, hoe haar
voetjes in roode schoentjes en haar slanke beenen
in roode kousen tripten op het gele, gladde zaal.
Hoe ze de arena inreed omstuwd door de dwaas
grimaceerende clowns. En hij toonde mij een oude
vergeelde krant, met veel moeite opgediept uit
een dagbladarchief: daarin stond een beschrijving
van het ongeluk. Een ander exemplaar bevatte
het verslag van de begrafenis; daar las ik ook weer
de bizonderheid van het hinkende lievelingspaard,
dat volgde in den stoet.
Eens heb ik in een zuidelijk land met een jongen
monnik bij het graf van een heilige gestaan. En
de toon van dien monnik de toon van een zake
lijk en toch piëteitvol cicerone was juist zoo ge
weest als de toon van dezen vreemden pelgrim
bij het graf van de paardrijdster.
Enkele maanden verliepen: de jonge man bij het
vergeten graf was mij een obsessie geworden. Ik
pijnigde mij af met de vraag, wie hij was, wat hem
dreef. Ik bouwde een roman op: wellicht was de
jonge vrouw zijn moeder, hij haar onechte zoon;
wellicht verzweeg hij dit en wilde slechts boeten
voor hetgeen zijn onbekende vader aan de doocle
misdreef. Doch ik wist immers, dat zij reeds ge
storven was, vóórdat hij het levenslicht had aan
schouwd ! En sterker, sterker, drong zich de vraag
aan mij op: was hij misschien een dwaze aansteller,
of een geëxalteerde emotiezoeker; doch neen,
daarvoor was zijn houding te ongekunsteld, zijn
toon te eerlijk, zijn oog te oprecht. Maar wat be
duidde dan die stille, trouwe veneratie voor dit
oude graf?
't Was vroeg voorjaar; de winter was voorbij.
Op de graven vochtigde dauw, een zon-wazige
mist glinsterde tusschen de popels en
meidoornstruiken, dical groenden. Een lijsterzong. Musschen
en spreeuwen "hipten over de paadjes. Toen zag ik
hem weer: hij lag, lag op den grond en kuste de
zerk. Naast hem stond het oude doodgravertje.
Het mannetje trok hem potsierlijk aan de jaskraag
en dreinde: waarom doe je dat, meneer? je heele
goeie goed wordt vuil, je leit voor mirakel, sta
op !" Ik kwam nader. De oude keek beurtelings
hem en mij aan. Er was heel even iets in zijn blik
alsof hij ons van een ongepaste grap verdacht,
doch toen hij mijn bezorgd gelaat zag, trok hij
mij snel terzijde en fluisterde: hij leit er al meer
as 'n kwartier, meneer, zou uwe niet de pelisie
willen halen; ik blijf hier, anders verdoet-ie z'n
eigen, d'as vast".
Doch de zonderlinge pelgrim had zich halt'
opgericht, hij wendde zich naar ons beiden en met
iets smeekends in de stem: zie jullie dan niet
hoe hartstochtelijk lief ik haar heb; zij is van mij,
zij kan niet sterven, ze is van mij in de lente.... in
de lente. ..."
In extase hief hij de armen omhoog.
Toen zag ik in zijn groote wijd-o pen oogen met
twee strak-starende pupillen. En ik begreep....
toen eerst.
Hij is nu in een Huis, bij de duinen en de zee,
waar er velen zijn als hij; zijn verwanten hebben
hem daarheen gebracht. Daar denkt hij nu over
haar en/leest zijn Engelsche dichters. Daar wacht
de trouwe pelgrim op zijn onsterfelijke bruid.
VANNELLCSVARINAS
GOUDZEGEL j
5O ets. per Pakje.
l!
Een aangename Bezuiniging
een H A L F_0 N SI vervangt
vele QOEDËTlQAREN
II
INHOUD: 1. Bezoldiging van hoogleerareii,
door Prof. Dr. O, W. Kernkamp 2.
Tijdgenooten, door Dr. W. O. C Byvanck 3.
Amerikaansche brief, door Dr. H W van Loon -
De wedijver van Antwerpen en Rotterdam om
de Russische handelsbasis, teekening door Joh.
Braakensiek 4. Het oude Java en zijn kunst, il.
Th. van Erp Een rechtgegroeide, cl. M. H.
Giltay 6. De feest-(uit)gaven der N. H. M., d. H. S.
7. Uit de Natuur, door Dr. Jac. P. Thijsse
8. Bijkomstigheden, door Annie Salomons 0.
Georges Brandes en de revolutie, door1 Dr. L. H.
Grondijs. Het militarisme in Duitschland,
teekening door Jordaan 11. Voor Vrouwen,
redactie Elis M. Rogge 12. Dramatische Kro
niek, dor Top Naeff 13. Kroniek van den Dans,
door J. W. F. Werumeus Buning
Schilderkustkroniek, door Mr. M. F. Hennus en A. Plasschaert
15. Nieuwe Duitsche boeken, door Chr. de
Graaff--17. Boekbesprekingdoor Otto van Tussen
broek en Herman Middendorp?19. Op den
Economischen Uitkijk, door Jhr. M. H. Smissaert
Dierstudie, teekening door H. Verstijnen 21.
Uit den Gemeenteraad, door Barbarossa, met
teckeningen door B. van Vlijmen?22. Charivaria,
door Charivarius -- Muziek in de Hoofdstad,
door C. van Wessem Lente, teekening door
George van Raemdonck ??23. Dagboek van een
Amsterdammer, door Barbarossa Uit het klad
schrift van Jantje 24. Feuilleton,door G.
Cederquist, Buitel, humor, door Charivarius.
Bijvoegsel: De verwerping van de huurwet door
het lagerhuis, teekening door Joh. Braakensiek.
(Punch)
De moeder: ,,Ik hoop dat je er om ge
dacht heb, wat ik je gezegd heb? Je hebt toch
om niets gevraagd?"
Het kleine meisje: ,,Nee ma, ik zei
alleen telkens: gossie, wat heb ik 'n
feschikkelijke honger! en dan gavve ze me altijd wat uit
d'r eige."
(Punch)
*) Oscar Wilde.
Zullen wij mannen op den duur ook
aan de mode van de klok-hoeden moeten
gaan gclooven?
Typ. Amst. Boek- en Steendrukkerij, voorheen Ellerman, Harms & Co.