De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 12 april pagina 24

12 april 1924 – pagina 24

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2443 DE PELGRIM door GUSTAV C E D E RQ U l S T Het oude kerkhof was sedert eenigen tijd ge ruimd"; alleen de eigen" graven waren gebleven. Het zwaarste geboomte was reeds geveld, maar vele schoone rijzige populieren stonden er toch nog. In het licht van den herfstdag reikten ze als stille gouden fakkels roerloos naar den hemel. De zerken laten als doffe, grauwe plekken tusschen het matgroene gras; de meeste waren verweerd en gebarsten, de ops«hriften bijna on leesbaar geworden. Eigenlijk was dit kerkhof voor het publiek gesloten; slechts op sommige uren had men toegang om de dooden te bezoeksn. lederen dag kwam ik voorbij het zware roestige hek, dat meestal half geopend was. Meermalen betrad ik dan den stillen doodenakker en wandelde heel alleen tusschen de vergeten graven onder de ruischende peppels. Soms ging ik daar studeeren; het werk vlotte er beter dan in het naburige stads park waar immer joelende kinderen en praatgrage lieden op de banken zitten. Hier trof ik nimmer andere bezoekers, want die hier lagen waren im mers zoo lang geleden reeds heengegaan; wie bekommerde zich hunner nog? Buiten het oude hek raasden nu de auto's en de trams.... toen de allerlaatsten hier begraven werden, lag het kerk hof nog buiten de stads-grens en bestond er nog geen zweem van. mod.ern verkeersleven. Nu en dan sprak ik een enkel-woord met den doodgraver, een knoestig oud mannetje, die mij met trots had verteld,dat hi}eigenlijk geen doodgraver meer was, doch den titel van opzichter voerde. Maar eens zag ik toch een heuschen bezoeker. In gebogen houding zat hij bij een graf. Zijn hoofd steunde hij met de saamgevouwen handen onder de kin. Heel rustig zat hij daar, langen tijd. Ik lette toen echter niet op hem. Maar een volgenden keer zat hij daar weder, evenzoo als eerst, nu het hoofd geleund op n hand; in de andere hand hield hij een paar witte rozen, najaarsrozen. En zoo zag ik hem later nog vele malen. Ik verwonderde mij. Hij kon niet ouder zijn dan vijf en twintig jaren. Wien kon hij beweenen daar? Meer dan een kwart eeuw waren de allerlaatsten hier ter ruste gelegd. Betreurde hij wellicht zijn vroeggestorven vader of moeder? Ik ging op hem toe en vroeg hem. Hij stond op en groette. Hij was slank, een weinig bleek en zeer zorgvuldig gekleed. Hij glimlachte weemoedig. Neen, hij betreurde hier zijn ouders niet. Die hier rustte was geen familie van hem, hij had haar zelfs nooit gekend. Hij deed een schrede ter zijde en boog met de hand een struik weg. Dorre herfstblaren vielen knetterend neer. De struik'verborg een rechtstaanden steen. Deze vertoonde een treu rende vrouwefiguur in bas-relief, zooals men er zoovele ziet op begraafplaatsen, grof en kunsteloos. Daaronder stond een grafschrift in de Engelsche taal. Het meldde, dat daar rustte het gebeente eener jonge voouw, die paardrijdster was geweest; toen zij twintig was, had een val in het circus een eimle aan haar leven gemaakt. Dit was nu meer dan dertig jaar geleden. De jonge man zag mij aan en zeide zacht: U moet weten. ... Zij was schoolrijdster bij (hier noemde hij den naam van een bekend circusdirecteur), twintig was ze toen ze van haar paard stortte. Blank en blond lag ze op haar doodsbed. Toen men haar hierheen bracht, liep haar lievelingspaard achter de baar; men had het dier een nagel in den hoef geslagen, zoodat het kreupel ging, zóó rouwend over zijn meesteresje. Heel kort heeft ze toen nog hier gelegen, gaaf. Blond en blank lag zij in de donkere, smalle, vunze kist, totdat zij kwamen, the Allmighty Worms. Nu, hun werk is sinds lang vol bracht. De jonge man zei dit alles zeer eenvoudig en zonder eenige sentimenteele pose. Maar waarom bezoekt u dit graf?" vroeg ik zacht. Hebben uwe ouders haar gekend?" Hij schudde het hoofd en fluisterde: dat is het niet" en toen, heel rustig, als voorzich.de oogefl gericht op het graf, zei hij deze overbe kende verzen van Byron. The flower in ripen'd bloom unmatched Must fall the earliest prey ? ? -? ? Thqugh by no hand untimely snatched The leaves must drop away." Een week later trof ik hem weder bij het graf der jonge paardrijdster. De winter naderde; er was wat sneeuw gevallen. Hij groette het eerst. Zie", zeide hij, denkt u 't zich nu eens in. Zij staat op haar merrie, een appelschimmel in het circus. De muziek speelt, zij rijdt en rijdt maar in het rond. 't Zand stuift, de zweep knalt. Zij, op het paard, danst in haar kort, wijd-uitstaand rokje. Dan: de val. En even daarop, terwijl de muziek doorgaat en het programma wordt afgespeeld, sterft ze in een der stallen".?Als een gebed hoorde ik hem fluisteren, zijn oogen ge sloten: Tread lightly, she is near Under the snow; Speak gently, she can hear The daisies grow. All her bright golden hair Tarnished with rust; She that was young and fair, Failen t o dust. Coffin board, heavy stone Lie on her breast; I vex my heart alone, She is at rest *). Ik sprak hem nu dikwijls. Zelfs op barre winter dagen trok een vreemde onrust mij naar het kerk hof. Meestal was hij er dan reeds. En steeds be schreef hij mij iets van de paardrijdster met de rustige zekerheid, als had hij haar lang gekend .... en toch.... zij was gestorven vóórdat hij geboren was. Ik herinner mij dat hij mij eens vertelde hoe haar kleine witte handen zich samenspitsten om kussen toe te werpen aan het publiek, hoe haar voetjes in roode schoentjes en haar slanke beenen in roode kousen tripten op het gele, gladde zaal. Hoe ze de arena inreed omstuwd door de dwaas grimaceerende clowns. En hij toonde mij een oude vergeelde krant, met veel moeite opgediept uit een dagbladarchief: daarin stond een beschrijving van het ongeluk. Een ander exemplaar bevatte het verslag van de begrafenis; daar las ik ook weer de bizonderheid van het hinkende lievelingspaard, dat volgde in den stoet. Eens heb ik in een zuidelijk land met een jongen monnik bij het graf van een heilige gestaan. En de toon van dien monnik de toon van een zake lijk en toch piëteitvol cicerone was juist zoo ge weest als de toon van dezen vreemden pelgrim bij het graf van de paardrijdster. Enkele maanden verliepen: de jonge man bij het vergeten graf was mij een obsessie geworden. Ik pijnigde mij af met de vraag, wie hij was, wat hem dreef. Ik bouwde een roman op: wellicht was de jonge vrouw zijn moeder, hij haar onechte zoon; wellicht verzweeg hij dit en wilde slechts boeten voor hetgeen zijn onbekende vader aan de doocle misdreef. Doch ik wist immers, dat zij reeds ge storven was, vóórdat hij het levenslicht had aan schouwd ! En sterker, sterker, drong zich de vraag aan mij op: was hij misschien een dwaze aansteller, of een geëxalteerde emotiezoeker; doch neen, daarvoor was zijn houding te ongekunsteld, zijn toon te eerlijk, zijn oog te oprecht. Maar wat be duidde dan die stille, trouwe veneratie voor dit oude graf? 't Was vroeg voorjaar; de winter was voorbij. Op de graven vochtigde dauw, een zon-wazige mist glinsterde tusschen de popels en meidoornstruiken, dical groenden. Een lijsterzong. Musschen en spreeuwen "hipten over de paadjes. Toen zag ik hem weer: hij lag, lag op den grond en kuste de zerk. Naast hem stond het oude doodgravertje. Het mannetje trok hem potsierlijk aan de jaskraag en dreinde: waarom doe je dat, meneer? je heele goeie goed wordt vuil, je leit voor mirakel, sta op !" Ik kwam nader. De oude keek beurtelings hem en mij aan. Er was heel even iets in zijn blik alsof hij ons van een ongepaste grap verdacht, doch toen hij mijn bezorgd gelaat zag, trok hij mij snel terzijde en fluisterde: hij leit er al meer as 'n kwartier, meneer, zou uwe niet de pelisie willen halen; ik blijf hier, anders verdoet-ie z'n eigen, d'as vast". Doch de zonderlinge pelgrim had zich halt' opgericht, hij wendde zich naar ons beiden en met iets smeekends in de stem: zie jullie dan niet hoe hartstochtelijk lief ik haar heb; zij is van mij, zij kan niet sterven, ze is van mij in de lente.... in de lente. ..." In extase hief hij de armen omhoog. Toen zag ik in zijn groote wijd-o pen oogen met twee strak-starende pupillen. En ik begreep.... toen eerst. Hij is nu in een Huis, bij de duinen en de zee, waar er velen zijn als hij; zijn verwanten hebben hem daarheen gebracht. Daar denkt hij nu over haar en/leest zijn Engelsche dichters. Daar wacht de trouwe pelgrim op zijn onsterfelijke bruid. VANNELLCSVARINAS GOUDZEGEL j 5O ets. per Pakje. l! Een aangename Bezuiniging een H A L F_0 N SI vervangt vele QOEDËTlQAREN II INHOUD: 1. Bezoldiging van hoogleerareii, door Prof. Dr. O, W. Kernkamp 2. Tijdgenooten, door Dr. W. O. C Byvanck 3. Amerikaansche brief, door Dr. H W van Loon - De wedijver van Antwerpen en Rotterdam om de Russische handelsbasis, teekening door Joh. Braakensiek 4. Het oude Java en zijn kunst, il. Th. van Erp Een rechtgegroeide, cl. M. H. Giltay 6. De feest-(uit)gaven der N. H. M., d. H. S. 7. Uit de Natuur, door Dr. Jac. P. Thijsse 8. Bijkomstigheden, door Annie Salomons 0. Georges Brandes en de revolutie, door1 Dr. L. H. Grondijs. Het militarisme in Duitschland, teekening door Jordaan 11. Voor Vrouwen, redactie Elis M. Rogge 12. Dramatische Kro niek, dor Top Naeff 13. Kroniek van den Dans, door J. W. F. Werumeus Buning Schilderkustkroniek, door Mr. M. F. Hennus en A. Plasschaert 15. Nieuwe Duitsche boeken, door Chr. de Graaff--17. Boekbesprekingdoor Otto van Tussen broek en Herman Middendorp?19. Op den Economischen Uitkijk, door Jhr. M. H. Smissaert Dierstudie, teekening door H. Verstijnen 21. Uit den Gemeenteraad, door Barbarossa, met teckeningen door B. van Vlijmen?22. Charivaria, door Charivarius -- Muziek in de Hoofdstad, door C. van Wessem Lente, teekening door George van Raemdonck ??23. Dagboek van een Amsterdammer, door Barbarossa Uit het klad schrift van Jantje 24. Feuilleton,door G. Cederquist, Buitel, humor, door Charivarius. Bijvoegsel: De verwerping van de huurwet door het lagerhuis, teekening door Joh. Braakensiek. (Punch) De moeder: ,,Ik hoop dat je er om ge dacht heb, wat ik je gezegd heb? Je hebt toch om niets gevraagd?" Het kleine meisje: ,,Nee ma, ik zei alleen telkens: gossie, wat heb ik 'n feschikkelijke honger! en dan gavve ze me altijd wat uit d'r eige." (Punch) *) Oscar Wilde. Zullen wij mannen op den duur ook aan de mode van de klok-hoeden moeten gaan gclooven? Typ. Amst. Boek- en Steendrukkerij, voorheen Ellerman, Harms & Co.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl