Historisch Archief 1877-1940
h'
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2443
HET OUDE JAVA EN ZIJN KUNST
In de Chineesche annalen der Thang-dynastie
(618?906) komt een bericht voor over het oude
Midden-Java. Het handelt over de voornemens
van een Alohammedaansch heerscher, om het
rijk aan te tasten van een Javaansche vorstin.
Wij lezen daar het volgende:
In het jaar 674 regeerde er een vrouw, genaamd
.Sitna. Haar bestuur was voortreffelijk. Zelfs
dingen, die men liet vallen op den openbaren weg,
waren veilig en werden niet aangeraakt. Toen de
Mohammedaansche vorst hiervan hoorde, liet
hij een zak met baar goud neerleggen op een weg
binnen Sima's rijk. Het volk, dat daar langs
schreed, liep behoedzaam om'den schat heen en
deze bleef onaangeroerd liggen, gedurende drie
lange jaren. Toen echter beroerde de kroonprins
den schat met zijn voeten. De vorstin was hierover
zoo verbolgen, dat zij den prins wilde laten dooden.
Haar ministers traden evenwel tusschenbeide
en Sima zei tot den prins: Uw fout schuilt
in uw voeten; het zal voldoende wezen dat deze
worden afgehakt." Ten tweeden male pleitten
de ministers voor een zachtere straf en Sima
nam er ten slotte genoegen mede, dat 's prinsen
teenen werden afgesneden, als afschrikwekkend
voorbeeld voor het gansche volk.
Toen de Mohammedaansche vorst dit vernam,
werd hij bevreesd en zag af van zijn voornemens
om Sima's rijk aan te tasten."
Dit sterk gekruide Chineesche bericht moge
op het eerste gezicht apocrief lijken, ontegenzegge
lijk bevat het toch een kern van waarheid. Het
werpt even een licht over de voor ons duistere
Midden-Javaansche maatschappij tijdens de zeven
de eeuw. Blijkbaar heerschten daar destijds orde ?
en tucht en werden het mijn en het dijn geëer
biedigd.
Volgens een ander, nu een inheemsch getuige
nis, gaf Midden-Java tijdens de achtste eeuw
zelfs iets van een ideaal-staat te aanschouwen.
? Het hierbedoelde getuigenis is de steen-inscriptie
van Tjanggal, uit Zuid Kedoe. Ze dagteekent
uit het jaar 732 en is de oudste gedateerde
inscriptie van Midden-Java. Ze gewaagt van
het.gezegende eiland Java, uitmuntend in rijst."
2e verheerlijkt den Vorst Sandjaya als een
doorluchtig heerscher, die door scharen van
geleerden wordt geëerd als een kenner van den
subtielen zin der boeken", als uitmuntende door
?dapperheid en andere deugden". En" zoo
iheet het verder terwijl hij de aarde regeert,
die tot gordel heeft den golvenden oceaan en tot
borsten de bergen, legt het volk zich te slapen
op den grooten weg, zonder beducht te zijn voor
roovers of andere gevaren en bezitten de menschen,
rijk in goeden naam, steec's het goede, nuttige en
aangename."
Rouffaer heeft het eerst de aandacht gevestigd
op de merkwaardige overeenstemming tusschen
het bericht van neutrale zijde, n.l. van de Chi
neesche kroniek, en dat van de ruim 50 jaren
latere Javaansche oorkonde, waar deze handelen
over de veiligheid van personen en góéderen op
het oude, gebenedijde Java. Men zie zijne Oud
heidkundige Opmerkingen" in de Bijdragen tot
de Taal- Land- en Volkenkunde van N.-L, 1918,
p. 143 e.v.
Hoe schaarsch ook de geschreven berichten zijn
omtrent de Midden-Javaansche periode van het
Hindoe-tijdperk, toch mag men met alle recht
spreken van het gebenedijde, oude Java. Het
wezen en de beschaving van een volk openbaren
zich het zuiverst in zijn kunst, teederste bloesem
van alle leven. Van dezen bloesem van het
Hindoe-Javaansche leven ging een groot deel
voor ons verloren, doch gelukkig bleef er voor het
nageslacht nog zooveel bewaard, dat het mogelijk
is daaruit een beeld op te bouwen van deze oude,
verloren gegane cultuur. Deze bloesem is be
lichaamd in de overblijfselen der monumentale
kunst en der plastiek.
Wanneer men zich rekenschap geeft van het
feit dat de religie destijds doorgedrongen was
tot het hart der gemeenschap, dan begrijpt men
teVe'ns dat Het karakter der kunst volstrekt
religieus was. De kunst was de devote dienaresse
v^n de Kerk. Al wat profaanbouw was de
kratöns der vorsten inbegrepen werd opgetrokken
in vergankelijk materiaal: hout en bamboe met
plantaardige dakbedekking; had hoogstens een
steenen voet. Alleen het Godshuis, de stoepa
de terrassenbouw van den weergaloozen
Boroboedoer bleef als monumentale stoepa op Java een
unicum , de gewijde badplaats wemen opge
trokken in onvergankelijk andesiet-gesteente, som
wijlen, en dan voornamelijk op Oost-Java, in
het materiaal van lagere orde: baksteen. Dit
gaat zoo ver dat zelfs de kloosters der eerwaarde
monniken in tijdelijk materiaal werden gebouwd.
De religieuse zin waarborgde dat de vrome
stichtingen met groote liefde werden ter hand
genomen. Wanneer men de bouwwerken aandach
tig beschouwt, wordt men telkens getroffen door
de volledige overgave van architecten en beeld
houwers. Het zuiverst uit zich deze gevoelssfeer
in de verzorging van het detail en in den rijKdom
der versiering. Toch zouden detail en decor, in
wezen immers factoren van secundaire waarde,
hunne werking missen, wanneer niet voldaan
ware aan de eerste beginselen van schoonheid,
aan de eeuwige wetten van maat, verhouding en
rythme. Deze wetten werden gekend en geëerd.
In hoeverre ze het erfdeel waren van de
Hindoesche emigranten, die van Voor-lndiëuit
zwermden en hun heil zochten in den archipel,
en in hoeverre ze voor rekening kwamen van de
Indonesische bevolking, blijve hier buiten' be
schouwing. Zeker is het dat de paring van de cude
Voor-Indische cultuur met die der inheemsche
bevolking, op Java geleid heeft tot een merkwaar
dige opbloei en ontwikkeling van beiderzijds kun
nen. Van groote beteekenis is hier de ontvankelijk
heid der Javanen en de gelijk gerichte geestelijke
gesteldheid van Javanen en Hindoes. De
materieele omstandigheden waren daarbij gunstig.
De natuurlijke rijkdom van het land, de feno
menale vruchtbaarheid van den bodem openden
nieuwe mogelijkheden.
Zoo zien we in de 8e eeuw op Midden-Java een
hoogontwikkelde, klassieke bouwkunst en plastiek
ontstaan, overwegend Hindoesch van conceptie,
doch Hindoe-Javaansch van vormgeving. Gedu
rende ongeveer 2J eeuw is er gestadige ontwikke
ling. De Midden-Javaansche kunst debuteert, in
he-t Noorden, met de kleine, maar zeer voorname
Diëng-tempeltjes, verrast, in Zuid-Kedoe, met
den massalen, aaneengesloten terrassenbouw van
den Boroboedoer en culmineert, inde
Prambananvlakte, in grootsohe complexen met Hindoesche
systematiek in het grondplan.
Gestileerde makara eener poort van den hoofd
tempel van Tjandi Sewoe, Prambanan-vlakte
Dan komt in de eerste helft der 10e eeuw,
als een donderslag uit zonnigen hemel, de geheim
zinnige inénstorting. De cultuur verplaatst zich
naar het Oosten van het eiland en houdt daar nog
5 eeuwen stand. De kunst uit deze slotperiode
kenmerkt zich door het geleidelijk zwakker worden
van de Hindoesche traditie en door het zich ver
sterken van het inheemsche element, logisch
gevolg van het feit, dat sinds vele eeuwen de
groote instrooming van versch Hindoebloed tot
staan was gekomen. We bespeuren de inwerking
van Indonesische terrassen-vereering. In het
grondplan der bouwwerken verdwijnt de vol
strekte symmetrie, in dat der complexen de
systematiek. In den verticalen opzet gaat de
eenvoud te loor; de horizontale profileering wordt
samengestelder dan ooit. Vloeiende overgangs
vormen maken geleidelijk plaats voor kantige.
Het verband tusschen architectuur en versiering,zoo
hecht tijdens de Midden-Javaansche periode, wordt
losser. Indonesische potentaten-vereering leidt er
toe de machthebbers op te heffen naar de Godheid
en godenbeelden te beitelen met de gelaatstrekken
van den overleden vorst. De terugkeer naar
inheemsche vormenspraak openbaart zich het
sterkst in de relief-plastiek met haar typisch
Javaanschen Wajang-stijl. Indonesische tole
rantie doet hier de grenzen der geloofssystemen
(Qiwaïsme en Boeddhisme) soms ineenvloeien.
Mat dat al verrast menige Oost-Javaansche tempel
door de rankheid en hoekige kracht van zijn
architectuur. Met den val van het laatste
OostJavaansche rijk van Modjopahit en de zegepraal
van den Islam gaat de oude cultuur op Java te
gronde.
Wanneer men het geheel der Hindoe-Javaansche
kunst overziet, wordt men aanstonds getroffen
door het verschil tusschen de uitingen der
Middenen der Oost-Javaansche kunst. Doch naast de
verschillen zien we een groote eenheid. Deze
openbaart zich o.a. in het hardnekkig vasthouden
aan de oude Indische bouwtraditie, belichaamd
in den stapelbouw, met zijn stabiliteit en
overheerschend horizontalisme. Hierin weerspiegelt
zich de psyche van den Oosterling, welke gericht
is op rust en bezonkenheid. Hierin schuilt ook de
beperktheid van deze bouwkunst, welker techniek
geen ontwikkeling mogelijk maakte tot eigenlijke
ruimtekunst. Doch ruimtekunst kon voor den
Hindoe-Javaan ook geen doel wezen, want het
heiligdom moest in hoofdzaak zijn een waardige
omhulling van het godsbeeld. Zoo wordt de
beperktheid overstraald door de machtige be
koring van deze architectuur uit het zonneland:
de plastische werking der massa's, de pracht der
versiering en de harmonie tusschen bouwsel
en natuur.
Wie aan de Hindoe-Javaansche kunst zijn
aandacht wil schenken, vindt een uitvoerige
behandeling in Dr. N. J. Krom's, in 1920 ver
schenen voortreffelijk boekwerk Inleiding tot
de Hindoe-Javaansche Kunst", dat in 1923 een
door de firma Nijhoff uitnemend verzorgden
herdruk beleefde. Voor vele belangstellenden zullen
echter prijs en omvang van dit standaardwerk
een beletsel wezen tot aanschaffing. Daarom
moeten we Prof. Krom dankbaar zijn dat hij zich
de moeite heeft getroost dit onderwerp beknopt
s«men te vatten in een binnen ieders bereik
liggende uitgave van de Volksuniversiteits
bibliotheek: Het Oude Java en zijn Kunst"
(Haarlem, de Erven Bohn, 1923).
In een vijftal hoofdstukken schetst de schrijver
aan de hand van Java's oude geschiedenis het
karakter en het verloop der kunst, die een af
spiegeling is van het ontstaan, de ontwikkeling
en het teniet gaan van een gemengde beschaving.
Eikder hoofdstukken is verrijkt met een
litteratuuropgave. Het geheel sluit met een register en een
achttal met oordeel gekozen illustraties. Nu de
belangstelling in de Hindoe-Javaansche Kunst
nog steeds groeiende is, voorziet deze uitnemende
handleiding, waarin de nieuwste gegevens verwerkt
zijn, in een wezenlijke behoefte. We twijfelen
niet of ze zal de belangstelling ondervinden,
die ook Krorn's uitgebreider werk in zoo verheu
gende mate gewekt heeft. We zouden den uit
gever in overweging willen geven bij eventueelen
herdruk het aantal illustraties eenigszins op te
voeren. T n. VAN E R P
EEN RECHTGEGROEIDE
Hij is als een rechtgegroeide boom tusschen
millioenen kreupelgewassen. Hij zou in een nor
male maatschappij niets bizonders zijn, maar in
de onze, waar nagenoeg allen aan moreele mis
vorming lijden, krijgt hij de beteekenis van een
genie en een profeet".
Aan deze woorden, door Frederik van Eeden
indertijd geschreven over den Amerikaanschen
denker, schrijver en doener Henry David
Thoreaul) moest ik telkens denken, toen ik Kees
Boeke voor de Haagsche antimilitaristen hoorde
spreken over de vraag: is het militarisme uit God?
De vergadering was een uitvloeisel van een in
den Dierentuin gehouden predikantenbijeenkomst,
waar de stelling verdedigd was, dat het Gezag,
en mitsdien het militarisme, uit God waren. Op
deze vergadering, die als debat-vergadering was
aangekondigd, hadden onderscheidene predikanten
uitvoerig hun militair-christelijk standpunt uit
eengezet, maar toen een antimilitarist debat
vroeg, kreeg hij, met groote moeite,....
zeveneneenhalve minuut. Daar de antimilitaristen hierin
een voor Christenen zonderling meten met twee
maten meenden te ontdekken, hadden zij nu een
vergadering met Kees Boeke belegd, over hetzelfde
onderwerp, terwijl zij de woordvoerders ter pre
dikantenvergadering voor debat met gelijken
spreektijd hadden uitgenpodigd.
Edoch.... de dominé's kwamen niet. De mees
ten hadden elders spreekbeurten te vervullen,
sommigen ook vonden na die 71 minuut!
verder debat overbodig. Men krijgt wel een
sterken indruk van het met werk overkropte leven
onzer rechtzinnige predikanten: van de meer dan
twintig tot debat genoodigden had er niet n
gelegenheid te komen. Zelfs de veldprediker was
verhinderd.
Toch was de vergadering geen mislukking. In
tegendeel. Want al misten wij de verwachte,
brandende getuigenis van der predikanten geloof
in de macht van God, Vlootwet en stikgas, wij
1) Voorrede der Nederlandsche vertaling van
H. D. Thoreau, Walden, opgenomen in Studies,
vierde reeks.