De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 12 april pagina 4

12 april 1924 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

h' DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2443 HET OUDE JAVA EN ZIJN KUNST In de Chineesche annalen der Thang-dynastie (618?906) komt een bericht voor over het oude Midden-Java. Het handelt over de voornemens van een Alohammedaansch heerscher, om het rijk aan te tasten van een Javaansche vorstin. Wij lezen daar het volgende: In het jaar 674 regeerde er een vrouw, genaamd .Sitna. Haar bestuur was voortreffelijk. Zelfs dingen, die men liet vallen op den openbaren weg, waren veilig en werden niet aangeraakt. Toen de Mohammedaansche vorst hiervan hoorde, liet hij een zak met baar goud neerleggen op een weg binnen Sima's rijk. Het volk, dat daar langs schreed, liep behoedzaam om'den schat heen en deze bleef onaangeroerd liggen, gedurende drie lange jaren. Toen echter beroerde de kroonprins den schat met zijn voeten. De vorstin was hierover zoo verbolgen, dat zij den prins wilde laten dooden. Haar ministers traden evenwel tusschenbeide en Sima zei tot den prins: Uw fout schuilt in uw voeten; het zal voldoende wezen dat deze worden afgehakt." Ten tweeden male pleitten de ministers voor een zachtere straf en Sima nam er ten slotte genoegen mede, dat 's prinsen teenen werden afgesneden, als afschrikwekkend voorbeeld voor het gansche volk. Toen de Mohammedaansche vorst dit vernam, werd hij bevreesd en zag af van zijn voornemens om Sima's rijk aan te tasten." Dit sterk gekruide Chineesche bericht moge op het eerste gezicht apocrief lijken, ontegenzegge lijk bevat het toch een kern van waarheid. Het werpt even een licht over de voor ons duistere Midden-Javaansche maatschappij tijdens de zeven de eeuw. Blijkbaar heerschten daar destijds orde ? en tucht en werden het mijn en het dijn geëer biedigd. Volgens een ander, nu een inheemsch getuige nis, gaf Midden-Java tijdens de achtste eeuw zelfs iets van een ideaal-staat te aanschouwen. ? Het hierbedoelde getuigenis is de steen-inscriptie van Tjanggal, uit Zuid Kedoe. Ze dagteekent uit het jaar 732 en is de oudste gedateerde inscriptie van Midden-Java. Ze gewaagt van het.gezegende eiland Java, uitmuntend in rijst." 2e verheerlijkt den Vorst Sandjaya als een doorluchtig heerscher, die door scharen van geleerden wordt geëerd als een kenner van den subtielen zin der boeken", als uitmuntende door ?dapperheid en andere deugden". En" zoo iheet het verder terwijl hij de aarde regeert, die tot gordel heeft den golvenden oceaan en tot borsten de bergen, legt het volk zich te slapen op den grooten weg, zonder beducht te zijn voor roovers of andere gevaren en bezitten de menschen, rijk in goeden naam, steec's het goede, nuttige en aangename." Rouffaer heeft het eerst de aandacht gevestigd op de merkwaardige overeenstemming tusschen het bericht van neutrale zijde, n.l. van de Chi neesche kroniek, en dat van de ruim 50 jaren latere Javaansche oorkonde, waar deze handelen over de veiligheid van personen en góéderen op het oude, gebenedijde Java. Men zie zijne Oud heidkundige Opmerkingen" in de Bijdragen tot de Taal- Land- en Volkenkunde van N.-L, 1918, p. 143 e.v. Hoe schaarsch ook de geschreven berichten zijn omtrent de Midden-Javaansche periode van het Hindoe-tijdperk, toch mag men met alle recht spreken van het gebenedijde, oude Java. Het wezen en de beschaving van een volk openbaren zich het zuiverst in zijn kunst, teederste bloesem van alle leven. Van dezen bloesem van het Hindoe-Javaansche leven ging een groot deel voor ons verloren, doch gelukkig bleef er voor het nageslacht nog zooveel bewaard, dat het mogelijk is daaruit een beeld op te bouwen van deze oude, verloren gegane cultuur. Deze bloesem is be lichaamd in de overblijfselen der monumentale kunst en der plastiek. Wanneer men zich rekenschap geeft van het feit dat de religie destijds doorgedrongen was tot het hart der gemeenschap, dan begrijpt men teVe'ns dat Het karakter der kunst volstrekt religieus was. De kunst was de devote dienaresse v^n de Kerk. Al wat profaanbouw was de kratöns der vorsten inbegrepen werd opgetrokken in vergankelijk materiaal: hout en bamboe met plantaardige dakbedekking; had hoogstens een steenen voet. Alleen het Godshuis, de stoepa de terrassenbouw van den weergaloozen Boroboedoer bleef als monumentale stoepa op Java een unicum , de gewijde badplaats wemen opge trokken in onvergankelijk andesiet-gesteente, som wijlen, en dan voornamelijk op Oost-Java, in het materiaal van lagere orde: baksteen. Dit gaat zoo ver dat zelfs de kloosters der eerwaarde monniken in tijdelijk materiaal werden gebouwd. De religieuse zin waarborgde dat de vrome stichtingen met groote liefde werden ter hand genomen. Wanneer men de bouwwerken aandach tig beschouwt, wordt men telkens getroffen door de volledige overgave van architecten en beeld houwers. Het zuiverst uit zich deze gevoelssfeer in de verzorging van het detail en in den rijKdom der versiering. Toch zouden detail en decor, in wezen immers factoren van secundaire waarde, hunne werking missen, wanneer niet voldaan ware aan de eerste beginselen van schoonheid, aan de eeuwige wetten van maat, verhouding en rythme. Deze wetten werden gekend en geëerd. In hoeverre ze het erfdeel waren van de Hindoesche emigranten, die van Voor-lndiëuit zwermden en hun heil zochten in den archipel, en in hoeverre ze voor rekening kwamen van de Indonesische bevolking, blijve hier buiten' be schouwing. Zeker is het dat de paring van de cude Voor-Indische cultuur met die der inheemsche bevolking, op Java geleid heeft tot een merkwaar dige opbloei en ontwikkeling van beiderzijds kun nen. Van groote beteekenis is hier de ontvankelijk heid der Javanen en de gelijk gerichte geestelijke gesteldheid van Javanen en Hindoes. De materieele omstandigheden waren daarbij gunstig. De natuurlijke rijkdom van het land, de feno menale vruchtbaarheid van den bodem openden nieuwe mogelijkheden. Zoo zien we in de 8e eeuw op Midden-Java een hoogontwikkelde, klassieke bouwkunst en plastiek ontstaan, overwegend Hindoesch van conceptie, doch Hindoe-Javaansch van vormgeving. Gedu rende ongeveer 2J eeuw is er gestadige ontwikke ling. De Midden-Javaansche kunst debuteert, in he-t Noorden, met de kleine, maar zeer voorname Diëng-tempeltjes, verrast, in Zuid-Kedoe, met den massalen, aaneengesloten terrassenbouw van den Boroboedoer en culmineert, inde Prambananvlakte, in grootsohe complexen met Hindoesche systematiek in het grondplan. Gestileerde makara eener poort van den hoofd tempel van Tjandi Sewoe, Prambanan-vlakte Dan komt in de eerste helft der 10e eeuw, als een donderslag uit zonnigen hemel, de geheim zinnige inénstorting. De cultuur verplaatst zich naar het Oosten van het eiland en houdt daar nog 5 eeuwen stand. De kunst uit deze slotperiode kenmerkt zich door het geleidelijk zwakker worden van de Hindoesche traditie en door het zich ver sterken van het inheemsche element, logisch gevolg van het feit, dat sinds vele eeuwen de groote instrooming van versch Hindoebloed tot staan was gekomen. We bespeuren de inwerking van Indonesische terrassen-vereering. In het grondplan der bouwwerken verdwijnt de vol strekte symmetrie, in dat der complexen de systematiek. In den verticalen opzet gaat de eenvoud te loor; de horizontale profileering wordt samengestelder dan ooit. Vloeiende overgangs vormen maken geleidelijk plaats voor kantige. Het verband tusschen architectuur en versiering,zoo hecht tijdens de Midden-Javaansche periode, wordt losser. Indonesische potentaten-vereering leidt er toe de machthebbers op te heffen naar de Godheid en godenbeelden te beitelen met de gelaatstrekken van den overleden vorst. De terugkeer naar inheemsche vormenspraak openbaart zich het sterkst in de relief-plastiek met haar typisch Javaanschen Wajang-stijl. Indonesische tole rantie doet hier de grenzen der geloofssystemen (Qiwaïsme en Boeddhisme) soms ineenvloeien. Mat dat al verrast menige Oost-Javaansche tempel door de rankheid en hoekige kracht van zijn architectuur. Met den val van het laatste OostJavaansche rijk van Modjopahit en de zegepraal van den Islam gaat de oude cultuur op Java te gronde. Wanneer men het geheel der Hindoe-Javaansche kunst overziet, wordt men aanstonds getroffen door het verschil tusschen de uitingen der Middenen der Oost-Javaansche kunst. Doch naast de verschillen zien we een groote eenheid. Deze openbaart zich o.a. in het hardnekkig vasthouden aan de oude Indische bouwtraditie, belichaamd in den stapelbouw, met zijn stabiliteit en overheerschend horizontalisme. Hierin weerspiegelt zich de psyche van den Oosterling, welke gericht is op rust en bezonkenheid. Hierin schuilt ook de beperktheid van deze bouwkunst, welker techniek geen ontwikkeling mogelijk maakte tot eigenlijke ruimtekunst. Doch ruimtekunst kon voor den Hindoe-Javaan ook geen doel wezen, want het heiligdom moest in hoofdzaak zijn een waardige omhulling van het godsbeeld. Zoo wordt de beperktheid overstraald door de machtige be koring van deze architectuur uit het zonneland: de plastische werking der massa's, de pracht der versiering en de harmonie tusschen bouwsel en natuur. Wie aan de Hindoe-Javaansche kunst zijn aandacht wil schenken, vindt een uitvoerige behandeling in Dr. N. J. Krom's, in 1920 ver schenen voortreffelijk boekwerk Inleiding tot de Hindoe-Javaansche Kunst", dat in 1923 een door de firma Nijhoff uitnemend verzorgden herdruk beleefde. Voor vele belangstellenden zullen echter prijs en omvang van dit standaardwerk een beletsel wezen tot aanschaffing. Daarom moeten we Prof. Krom dankbaar zijn dat hij zich de moeite heeft getroost dit onderwerp beknopt s«men te vatten in een binnen ieders bereik liggende uitgave van de Volksuniversiteits bibliotheek: Het Oude Java en zijn Kunst" (Haarlem, de Erven Bohn, 1923). In een vijftal hoofdstukken schetst de schrijver aan de hand van Java's oude geschiedenis het karakter en het verloop der kunst, die een af spiegeling is van het ontstaan, de ontwikkeling en het teniet gaan van een gemengde beschaving. Eikder hoofdstukken is verrijkt met een litteratuuropgave. Het geheel sluit met een register en een achttal met oordeel gekozen illustraties. Nu de belangstelling in de Hindoe-Javaansche Kunst nog steeds groeiende is, voorziet deze uitnemende handleiding, waarin de nieuwste gegevens verwerkt zijn, in een wezenlijke behoefte. We twijfelen niet of ze zal de belangstelling ondervinden, die ook Krorn's uitgebreider werk in zoo verheu gende mate gewekt heeft. We zouden den uit gever in overweging willen geven bij eventueelen herdruk het aantal illustraties eenigszins op te voeren. T n. VAN E R P EEN RECHTGEGROEIDE Hij is als een rechtgegroeide boom tusschen millioenen kreupelgewassen. Hij zou in een nor male maatschappij niets bizonders zijn, maar in de onze, waar nagenoeg allen aan moreele mis vorming lijden, krijgt hij de beteekenis van een genie en een profeet". Aan deze woorden, door Frederik van Eeden indertijd geschreven over den Amerikaanschen denker, schrijver en doener Henry David Thoreaul) moest ik telkens denken, toen ik Kees Boeke voor de Haagsche antimilitaristen hoorde spreken over de vraag: is het militarisme uit God? De vergadering was een uitvloeisel van een in den Dierentuin gehouden predikantenbijeenkomst, waar de stelling verdedigd was, dat het Gezag, en mitsdien het militarisme, uit God waren. Op deze vergadering, die als debat-vergadering was aangekondigd, hadden onderscheidene predikanten uitvoerig hun militair-christelijk standpunt uit eengezet, maar toen een antimilitarist debat vroeg, kreeg hij, met groote moeite,.... zeveneneenhalve minuut. Daar de antimilitaristen hierin een voor Christenen zonderling meten met twee maten meenden te ontdekken, hadden zij nu een vergadering met Kees Boeke belegd, over hetzelfde onderwerp, terwijl zij de woordvoerders ter pre dikantenvergadering voor debat met gelijken spreektijd hadden uitgenpodigd. Edoch.... de dominé's kwamen niet. De mees ten hadden elders spreekbeurten te vervullen, sommigen ook vonden na die 71 minuut! verder debat overbodig. Men krijgt wel een sterken indruk van het met werk overkropte leven onzer rechtzinnige predikanten: van de meer dan twintig tot debat genoodigden had er niet n gelegenheid te komen. Zelfs de veldprediker was verhinderd. Toch was de vergadering geen mislukking. In tegendeel. Want al misten wij de verwachte, brandende getuigenis van der predikanten geloof in de macht van God, Vlootwet en stikgas, wij 1) Voorrede der Nederlandsche vertaling van H. D. Thoreau, Walden, opgenomen in Studies, vierde reeks.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl