De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 19 april pagina 7

19 april 1924 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No.'2444 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND VANJCHAICKV MEUBELTRANSPORT M BERGPLAATSEN v. INBOEDELS BINNEN-EN BUITENLANDSCHE TRANSPORTEN l OVERBRENGEN v. MEUBILAIR OOK PER AUTO TAPISSIERE BOOTM5TPAAT UTRECMT TEL.165 FAT /15 P.K.. 4 pi. 15/20 P.K. 6 pi, 20/30 P.K., 6 pi J. LEONARD LANG, AMSTERDAM EEN BRIEF VAN HORNADAY Het geval van de Wisent staat niet alleen. Over de heele wereld worden merkwaardige en mooie dieren bedreigd door de domheid en hebzucht der menschen.Wie daarvan het een en ander wil weten kan dat vinden in het mooie boek van Hornaday: Our Vanishing Wild Life, its extermination and preservation. De eerste uitgave verscheen in 1913 en heeft veel gedaan, cm de natuurbescherming in goede banen te leiden en de noodzakelijkheid ervan aan te toonen. Het is- er thans zoo mee ge steld, dat iedere diersoort, die niet onmiddellijk profiteert van het menschelijk bed rijf, bescherming noodig heeft tegen het woeden der menschen. De ratten en muizen, musschen, kamervliegen,vlooien, luizen enz. hebben zich naast den mensch een genoegelijk en gemakkelijk bestaan weten te ver zekeren, voor een groot deel ook alweer door de domheid van den mensch zelf, die hen bevrijdde van hun natuurlijke vijanden of hen door zijn slor digheid, nalatigheid en onzindelijkheid ruim schoots hielp aan voedsel en schuilplaatsen.Boven dien maken zij door hun talrijkheid aan andere dieren het bestaan zeer moeilijk. Zie maar eens hoe de musschen de huiszwaluwen verdringen en hoe dératten huishouden onder de grondbroeders. Zoodoende krijgen de steden en de landbouwstreken een karakteristieke dierenwereld kleine knaagdieren, wat insecteneters, enkele vogelsoor ten en een breede schare van insecten en lagere dieren. Men probeert wel, ze te bestrijden, maar dat gaat toch zeer moeilijk en wel door hun tal rijkheid, kleinheid en groote vruchtbaarheid, die gestimuleerd wordt door de gunstige levensom standigheden. Nu zijn er ook wel grootere dieren, die van het menschelijk bedrijf zouden kunnen profiteeren, zooals bijv. de herten en de wilde zwijnen, maar die kan men gemakkelijk weren, verdrijven, ver nietigen. Zoodoende verdwijnen de groote zoog dieren overal, waarde mensch zijn bedrijf vestigt. In de laatste halve eeuw verloopt dit proces met ontstellende snelheid. Nu zal niemand den mensch het recht ontzeggen, om zijn akkers, zijn vee en zichzelf te verdedigen tegen de wilde dieren. De geschiedenis leert ons echter, dat men die verdediging maar al te dikwijls te grondig opvatte en zoo'n vreugde kreeg aan den strijd, dat de vijand totaliter werd uitgeroeid. De boeren in Zuid-Afrika hebben zich in dit opzicht maar al te danig geweerd. Daarnaast kwam nog bovendien de mode op van big game shooting", een nog al griezelig vermaak, waar Theodoor Rooseveldt zich ook aan heeft overgegeven en waarvan ge al de triestigheid het best kunt be seffen uit zijn eigen boek. Ik wil aannemen, dat vele van die jagers geen besef hadden van het onheil, dat ze stichtten en te goeder trouw meenden dat die jachtdieren onuit roeibaar waren. In oude beschrijvingen leest men vaak van?ontelbaremenigten,reusachtigekudden" e.d. en je zoudt dan denken, dat er nooit een eind aan kon komen. Een zeer merkwaardigvoorbeeld daarvan vinden we op de titelpagina van Our Vanishing Wild Life. Daar is afgebeeld de laatste Trekduif van Amerika, die in 1913 nog leefde in de diergaarde van Cincinnati, maar sedert is ge storven. Die soort is thans uitgestorven. Welnu in 1857 kwam in de Senaat van Ohio een wetsvoor stel in behandeling tot bescherming van die Trek duif. Er waren dus toen al idealisten", die zich bezorgd maakten over het lot van dien veel gejaagden vogel. Wel, er werd een commissie inge steld om over deze zaak te rapporteeren en die kwam tot de volgende conclusie: Het is niet noo dig, de trekduif te beschermen." Zij is wonder baarlijk vruchtbaar en broedt in de onmetelijke wouden van het Noorden, vliegt honderden mijlen, zoekend naar voedsel, bevindt zich vandaag hier, morgen elders en geen gewone vernielingkan hun aantal minderen of merkbaren invloed uitoefenen op de myriaden", die jaarlijks worden voort gebracht. Die duiven werden dus niet beschermd en zijn thans van de wereld verdwenen. Door schade en schande zijn we sinds 1857 heel wat wijzer geworden en velen onzer beseffen pijnlijk hoe noodig het is om te waken over de schatten van onze wereld. Ook weten wij dat er helaas nog maar al te veel menschen zijn, die zich van dat alles weinig of niets aantrekken en die grif elke diersoort zouden uitroeien als dat zoo zou uit komen voor hun vermaak of voordeel. Een zeer ergerlijk voorbeeld daarvan is onlangs onder onze aandacht gebracht door Hornaday zelf. Ge herinnert u zeker wel de film Dwars door donker Afrika", die in de meeste van onze groote steden is vertoond. Het zijn de jachtavonturen van de Snow-expeditie, die uitgezonden was door het Museum van Oakland in Californië. De Amerikaansche diergaarden, museums en andere institutions" van dien aard hebben over het algemeen geen gebrek aan geld en zijn in staat om expedities uit te rusten naar alle deelen van de wereld, ten einde voorwerpen" te verzamelen en te foto grafeeren. Daar profiteeren wij allemaal van, ook al zijn we niet in de gelegenheid, die museums zelf te bezoeken. We krijgen de films te zien of, beter nog, de boeken te lezen, die sommige begaafde onderzoekers over hun werk hebben gepubliceerd. Denk maar aan William Beebe, Leo Miller, Ernest Thompson Seton, de Chapmans, enz., allemaal knappe geleerden en hoog staande, sportieve natuuronderzoekers, menschen van het bovenste plankje en die om zoo te zeggen geen kip onnoodig kwaad doen. Snow echter blijkt een heel ander man te zijn en hij heeft het deerlijk verkorven en wordt nu door Hornaday, de president van het Permanent Wild Life Protection Fund" openlijk aan de kaak gesteld. Een van de allerzeldzaamste dieren ter wereld is de Afrikaansche Witte Neushoorn. Hij is niet wit, maar de Boeren, die hem doopten, hebben hem in 't eerst zoo meenen te zien en ze noemden hem de Witte Rhenoster, wat toch wel een heel aardige naam is. Hij wordt ook wel genoemd de Neushoorn met de vierhoekige bovenlip (Squarelipped rhinoceros) om hem te onderscheiden van den anderen Afrikaander, die een tuitvormige bovenlip heeft en die door de Boeren Zwarte Rhenoster genoemd is. In werkelijkheid verschillen ze weinig in kleur, maar ze hebben totaal verschil lende gewoonten. De Witte Rhenoster is een goed aardige graseter, de Zwarte eet liefst loover en twijgen en is nog al een woesteling. Van dien Witten Rhenoster nu leefden er tusschen de Oranje rivier en de Zambesi eenige jaren ge leden welgeteld zesentwintig exemplaren. Men dacht, dat dit de eenige waren, maar sedert zijn er ook nog ontdekt noordoost van de Congo en weste lijk van den Boven' Nijl, maar die behooren toch tot een ander ras. De Witte Rhenosters van ZuidAfrika werden goed beschermd, het was volstrekt verboden er jacht op te maken. Een jaar of twintig ?geleden schoot een blanke jager er een in Rhodesi en hij werd duchtig beboet. Toen Snow nu naar Afrika ging om er te filmen en voorwerpen te verzamelen voor 't museum van Oakland,wist hij van het gouvernement van Natal een vergunning te verkrijgen, om een Witten Rhe noster te schieten. Hornaday merkt zeer terecht op, dat dat gouvernement zoo iets nooit had moeten doen, want als een diersoort al geslonken is tot zesentwintig individu's, dan kan er verder toch geen enkele meer gemist worden. Doch de beste gouvernementen maken wel eens biologische flaters en Snow kreeg dus zijn permissie. Hij maakte er schandelijk misbruik van, door niet n, maar vier van die neushoorns te dooden en zich met de buit uit de voeten te maken (dat moet nog al knap werk geweest zijn) eer de autoriteiten hem te pakken konden krijgen. Hij ging er niet weinig prat op. Verbeeld je ook eens, vier Witte Rhenosters, haast net zooveel als er in alle museums ter wereld bij elkaar te vinden waren. Een dergelijke pralerij kenschetst meteen dezen man als een laagstaand, niet wetenschappelijk lijkenroover en het Museum van Oakland moet zich wel schamen voor zulk een ambtenaar. Ook bleef het niet bij die neushoorns. Snow doodde ook nog zes nijlpaarden, zeven olifanten en in het geheel nog genoeg andere dieren voor het vormen van 68 groepen, dat is dan tusschen de driehonderd en vierhonderd. Bovendien bracht hij nog 250 koppen mee, alles met alles veel en veel meer dan dat kleine museum behoorlijk zal kunnen verwerken. Hierbij komt nog dat zijn ma nier van jagen en vervolgen zeer grof en wreed was; hij overreed de dieren met zijn automobiel en jakkerde de giraffen tot zij er dood bij neervielen. In Engeland was men bij het bekend worden van deze feiten zoo verontwaardigd, dat de vertooning van de film gestaakt moest worden, een film, waar van ervaren jagers konden aantoonen dat er bij veel moois en verdienstelijks toch ook veel boerenbedrog onder liep. Hoe zal het nu verder met Snow gaan? Hoogst waarschijnlijk zal hij in Britsch-Afrika wel nooit meer worden toegelaten. Maar hij is er toch alweer op uit en een krant in Oakland heeft al weten te vertellen, dat Snow zal thuiskomen met een ver zameling ter waarde van vier millioen dollars. Hornaday vraagt zich af, uit welke landen die dieren dan afkomstig zullen zijn. Wij mogen voor dien Snow wel oppassen. Nog heeft hij kansen genoeg in Afrika, bij de Belgen, de Portugeezen en de Franschen, die geen van drieën het bijzonder ver gebracht hebben in de natuurbescherming. Maar als die hem ook buiten sluiten, dan zou hij zich misschien wel eens willen werpen op de dierenwereld vanSumatra of Borneo, die in menig opzicht met die van Afrika kan wed ijveren. Laat ons hopen dat ons gouvernement dan minder toeschietelijk zal zijn dan dat van Natal. 't Is maar jammer dat de behoorlijke verzame laars ten gevolge van dit avontuur nu wel overal moeilijkheden zullen ondervinden. Ik denk echter, dat zij die gelaten zullen verduren in de overtuiging dat een levend dier buiten toch altijd meer waard is dan een skelet of een min of meer accuraat op gevulde huid in een museum. Ook zullen ze Hornaay er dankbaar voor zijn, dat hij is opgetreden voor de waardigheid van het museumbedrijf. J A C. P. T H IJ S S E iiiiimiiii ui IIIIIIIIIIMIIIIIIII nu umin. miiMiiiiimiiiiiiimi I?MOERHEIM"I l DEDEMSYAART I l PLANTEN en HEESTERS l i ZENDINGEN BOVEN TIEN GULDEN j I FRANCO j l STATION VAN BESTEMMING [ l CATALOGI 1924 GRATIS OP AANVRAAG l a,,..?.,u».unu.,?,?.,u,,?,?.?..?,.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl