Historisch Archief 1877-1940
20
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2445
MIEI
DFESKD
t
Oostersche zangers
Het Oosten heeft vooral de laatste jaren een
grpote rol gespeeld in het Europeesche geestes
leven.
Een algemeene vereering voor wat uit het
Oosten komt, waar men het achtte te daghen"
ten opzichte van het bankroet van onze mate
rialistische en imperialistische geesteshouding, is
langen tijd onmiskenbaar geweest en is nog
onmiskenbaar. Men noemt het: ons.heimwee naar
het Oosten. De Oostersche kunst, de Oostersche
philosophie, de Oostersche godsdienst, de Ooster
sche literatuur hebben allen nimmer nog zoo'n
algemeene belangstelling ondervonden als tegen
woordig, nu de vlucht uit de materie" nieuwe gees
telijke waarden is gaan zoeken en in ieder geval
in het _ Oosten een zuiverder, inniger levens
nuance "heef t gevonden. Een man als Tagore
kreeg een Nobelprijs. Alle theosophen weten
wart de theosophie aan de Indische wijsheid dankt,
de kunsten ondergingen den Oosterschen invloed
en ook onze muziek heeft zich ernstiger dan
yoorheen met de muziek der Indiërs en
OostAziaten beziggehouden. Indische dansers, Indische
zangers, Indische instrumentalisten kunnen wan
neer zij bij ons komen optreden op een publiek
rekenen, dat niet alleen uit nieuwsgierigheid aan
wezig is (de tijd is voorbij dat de Indiërs negers"
waren!) doch dat ook de schoonheid hunner
prestaties kan waardeeren.
Eén drietal Britsch-Indische zangers, uit Baroda,
maakt thans een tournee door ons land en trad
reeds eenige malen te Amsterdam op. Men her
innert zich dat eenige jaren geleden hier een tweetal
dier Britsch-Indiërs was, dat zijn voordrachten
hield in dienst van de Solfi, de Mohanimedaansche
mystiek, waarin de muziek een belangrijke rol
speelt. Deze zangers ontvangen hun opleiding in
een reeds zes honderd jaar in Britsch-Indi
bestaande school. Sommigen gaan ook naar
Engeland, om zich verder te bekwamen. Van
een is bekend dat hij daar een groot opera-zanger
is geworden. (Een uit h«t drietal dat wij thans
hoorden, is waarschijnlijk ook zulk een zanger;
daarover straks).
Deze Britsch-Indiërs zongen in hun kleurige
en stemmige kleedij voor ons liederen, religieuse
(Loflied op den Profeet, Aanroep der Godheid,
Hymne aan de rivier de Ganges, Lied van Ganesha,
Ode aan de Zon) een Persisch minnelied, een
Barodasch liefde lied, een improvisatie op
een avondraga, en eenige aria's van Haendel,
Verdi en Caccini. De liederen werden begeleid
op de vina, het heilige, Indische zes-snarige
mandoline-vormig tokkelinstrument, de sitar,
eenzelfde, kleiner tokkelinstrument van anderen
vorm en de tabla, een kleine handtrom, die dient
om het rhythme te markeeren en de herhaling van
de liedstrophe met drie luidere slagen aan te geven.
De vina hoorde men solo, de sitar en de tabla
hoorde men ook samen in een instrumentaal duo.
Wat nu deze muziek der Oostersche zangers
betreft, het valt voor Europeanen moeilijk een
juisten indruk en derhalve een juiste meening er
over te krijgen. Een Javaansche gamelan, in
onze concertzaal opgesteld, doet aan als een speel
doos. Het lied der Britsch- Indiërs, zonder de
atmosfeer en de echo" van het landschap is
van een eentonigheid, die melancholisch aandoet,
vol herhalingen, die deze muziek ons het gevoel
doen geven alsof zij in een bepaald ontwikkelings
stadium is blijven stilstaan. De belangrijkste
variatie brengt de rhythmiek, die telkens van
accent verschuift en aan de melodie zoodoende
bij herhalingen een eigenaardige hernieuwing
geeft. De handtrom kan met dit varieeren wel
dag en nacht doorgaan, zoodat soms meer dan
duizend variaties voor de melodie geschapen
kunnen worden. Deze herhalingen, die op een
roes gelijken, berusten ongetwijfeld op het be
zweringsprincipe der Oostersche muziek.
De indruk, die wij, Europeanen, van deze muziek
krijgen, hangt er van af of men er zijn phantasie
bij Jon laten werken, d. w. z. of wij rhythmisch
gevoelig genoeg zij notn dt taal der rhythmiek te
kunnen verstaan boven de noten der melodie,
die voor Europeesche ooren weinig expressie
heeft. Men kan zeggen, dat dit belangrijke muziek
is, doch nog primitief gebleven: geen
harmonieontwikkeling, b.v. Wij Europeanen weten het niet,
wij zijn geen Oosterlingen en zullen het ondanks
alle belangstelling voor het Oosten, ondanks ons
heimwee naar het Oosten" nooit worden. Inte
ressante muziek is het zeker. Maar voor ontwik
keling vatbaar?
Wij weten het niet.
Indertijd is er een waar
schuwende stem opgegaan te
gen hen, die poogden de Ja
vaansche muziek te verbete
ren en uit te breiden. Alle
vermoderniseering in
Europeeschen zin was verwerpelijk,
zelfs die der instrumenten. De
Westerlingen kunnen wel zon
der schade iets van de Oos
tersche muziek overnemen,
maar de Oosterlingen, wier
muziek vele eeuwen ouder is,
dus van' cultuur niet primi
tief, zooals men te veel aan
neemt, wier uiting een in
stinctieve is, dus niet het
resultaat eener ontwikkeling"
beteekent (zooals in Europa)
kunnen niet veranderen zon
der feitelijk in navolging
eener vreemde kunst, dus in
ontaarding van de hunne te
vervallen. (Het was indertijd
de heer Brandts Buys, die
zelf in Indiëvertoevend er
nog eens extra den nadruk
op vestigde). Men mag een
zelfde waarschuwende stem
laten opgaan tegen de po
gingen van hen, die de pro
paganda der Oostersche mu-'
ziek beoogen door verbetering
en uitbreiding. Verbeterde
instrumentenbouw beteekent
slechts een verbetering voor
Europeesche ooren, doch ont
neemt het vroegere instru
ment zijn timbre, zijn klank
gehalte, waardoor het juist een
wezenlijk bestamideel tier Oos
tersche muziek uitmaakt.
Het drietal zangers uit
Britsch-Indië, dat men thans hier hoort, zingt,
dunkt mij, al gevaarlijk sterk aangepast aan de
Europeesche smaak. Zij hebben prachtige stem
men, een natuurlijk gaaf geluid, mooi materiaal
voor ons Europeanen om er wat naar onzen
smaak van te maken.
En inderdaad, dit heeft men met Ali Khan,
die goud in de stem" heeft, ook al gedaan.
Hij is, tot operazanger, reeds ietwat naar onze
schoonheid opgeforceerd. Hij zingt reeds volmaakt
aria's van Haendel, Verdi en het Amarilli van
Caccini, met begeleiding van orgel of piano.
Helaas. Het is zijn muziek niet; men hoort het
toch, het klinkt ondanks de mooie voordracht
wat betreft toonvorming, als een aangeleerde
muzikale taal. Mij persoonlijk is de zang-voordracht
van de vina-bespeler, Maheboob Khan het sym
pathiekst. Zijn geluid is eenvoudig, nog met het
lichtelijk nasale van het Oostersche zingen, maar
van een echten natuur-zanger, die zingt zonder
publiek.
Niettemin zijn het hoogstmerkwaardige con
certen, die dat" drietal geeft, en men kan niet
genoeg aanraden ze te gaan hooren. De
gevoeligsten onder ons kunnen zich toch nog aan den
anges wanen en omgeven door de melancholie
der Indische avonden. Deze muziek behoudt zelfs
in het Europeesch milieu, wanneer men eenmaal
wat ingesteld is met het oor, nog genoeg van haar
natuurlijke charme.
C O N S T A N 'l' V A N W E S S i; M
Schaakrübriek
Dr. EMANUEL LASKER
De schitterende overwinning door Dr. Lasker
verleden week te New-York behaald, heeft de
bewondering wederom doen toenemen, welkt de
geheele Schaakwereld gevoelt voor de geweldige
kracht van dit schaakgenie. Ondanks het klimmen
der jaren (Lasker wordt 28 Dec. reeds 56 jaar) is
zijn spel even volmaakt als vroeger, en is de
laatste zegepraal, een der schoonste ooit door
hem behaald. Immers aan den wedstrijd te
NevvYork nam deel de elite der schaakmeesters,
Dr. Lasker verloor van de 20 partijen er slechts n
(tegen Capablanca) won er 13 en maakte zes par
tijen remise Voorde eerste maal nam Dr. Lasker
deel aan een meesterwedstrijd in 1880 te Amster
dam, waar hij al dadelijk den tweeden prijs won
(de Engelschman Burn was N;>. 1) en door een
zeer fraaie partij, welke hij van den Oostenrijker
Bauer won, de hoogste verwachtingen opwekte !
Deze verwachtingen werden niet beschaamd.
Nadat hij in matches achtereenvolgens tal
van bekende meesters verslagen had, zondea een
enkele partij te verliezen, behaalde hij in 1893 te
New-York den eersten prijs met alle (13) partijen
gewonnen. Het resultaat was zoo enorm, dat
onmidSCHOONMAAKTIJD
Teekening voor ^'?de Amsterdammer" door Qeorge van Raemdonck
OILTFdJg
dellijkeen matchom het wereldkampioenschap met
Wilhelm jjk'initz werd gearrangeerd. In 1804
kwam te Philadelphia de tweekamp tot stand met
het resultaat, dat Lasker won met 10?5?4.
en Steinitz, die zoovele jaren het wereldkampioen
schap had bezeten, den titel aan Lasker moest
overgeven. In 1806 beproefde Steinitz nog eenr.iaal
revanche te nemen maar het resultaat was nog
ongunstiger voor hem, wederom won Lasker,
thans met 10 -2 5.
Intusschen had Lasker (na een kleine inzinking
te Hastings waar lui zich in 1805 met den derden
prijs moest vergenoegen in een meestertournooi,
waarin de Americaan Pillsbury triomfeerde) in
1805 in liet grootmeestertournooi te Petersburg,
waaraan behalve Lasker, ook Pillsbury, Steinitz
en Tschizorin deelnamen, wederom zich de sterkste
betoond. Verschillende malen nadien toonde hij
in internationale meesterwedstrijden, dat hij den
titel van wereldkampioen met recht voerde.
Na 1806 won hij niet minder dan zeven maal
eerste prijzen, nmaal deelde hij den eersten en
tweeden prijs en nmaal deelde hij den 2den en
3den prijs. Alle pogingen om hem vanden schaak
troon te stooten mislukten.
Eerst in 1021 gelukte het Capablanca, zooals
nog versch in het geheugen ligt, Dr. Lasker van
den titel van wereldkampioen te berooven, na
een bezit van 27 jaar.
Zal Dr. Lasker zelf nog een poging wagen om
liet wereldkampioenschap terug te krijgen?
Zeer onwaarschijnlijk, want al heeft hij zich te
New-York de sterkste van rillen getoond, tegen
Capablanca persoonlijk heeft hij toch een partij
verloren. Deze partij moet diepen indruk op Dr.
Lasker gemaakt hebben. Dr. Lasker moet ge
voelen, dat hoe hoog hij boven alle andere meesters
uitsteekt er toch een meester is, die juist een
haartje sterker speelt dan hij en dat is de wereld
kampioen. Maar na deze is Dr. Lasker gemakkelijk
tweede.
Behalve schaker is Lasker ook Phil. Doctor,
welke titel hij te Heidelberg behaalde, waar hij
in de philosophie studeerde. Verschillende
philosophische werken zijn door hem geschreven.
Nog zij vermeld, dat hij de uitvinder is van het
Lascu, een spel, dat o.a. door wijlen professor
Baudet zeer hoog werd aangeslagen en dat vooral
in den Haag mede door Baudet's invloed ern
stige beoefening schijnt te vinden.
Dr. A. O. O L L A N D