De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 26 april pagina 3

26 april 1924 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 2445 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND HET HERSTELLENDE EUROPA Teekening voor de Amsterdammer" door Joh. Braakensiek Als het weer nu maar goed blijft!" Mr. Dr. E. VAN KETWICH VERSCHUUR f) De herinneringen, die ik aan mijn vriend van Ketwich Verschuur heb, liggen vooral in mijn studententijd te Leiden, waar ik in het najaar van 1897 tegelijk met hem aankwam en waar wij kennis maakten en clubgenooten werden. Uiterlijk was hij toen al een man van de wereld, vormelijk, gesloten en niet zonder hooghartig heid. Hij nam aanvankelijk volop deel aan het Mr. Dr. E. VAN KETWICH VERSCHUUR studentenleven, maar trok zich na eenige jaren naar Nijmegen terug, blijkbaar gedreven door die tegenpool van zijn uiterlijkheid, zijn ernstigen, ook wat neerslachtigen inborst, die hem tot den arbeid ? dreef. Niet zonder moeite gelukte het mij een half jaar later, hem te bewegen, naar Leiden terug te keeren, teneinde als ab-actis te fungeeren in het Collegium, waar ik toen praeses van was. Ruim een jaar lang waren wij toen zeer veel te zamen, en in dien tijd promoveerden wij. Daarna ging ik naar Indië, en onze wegen lagen jaren lang uiteen (behoudens onze ontmoe ting toen hij een reis over Java maakte); na mijn terugkomst in het vaderland vond ik hem weer te Amsterdam, van waar hij later naar Groningen vertrok, zoodat wij elkaar slechts af en toe ontmoetten. Hoe ouder men wordt, hoe sterker de herinne ringen uit onze jonge jaren zich in onzen geest afteekenen. Eigenlijk krijgen de vriendschappen uit die tijden steeds meer beteckenis voor ons. Omdat wij toen nog niet zakelijk" waren en niet geleerd"? Zeker speelde het gemoed veel meer de hoofdrol dan bij de zakelijker banden van later jaren. Den 20sten Maart 1902 promoveerde van Ketwich Verschuur in de rechtswetenschappen, en nog herinner ik mij de waardeerende woorden, die zijn promotor toen terecht tot hem richtte. Maar stelliger nog staat mij voor den geest het promotiefeest van dienzelfden avond, dat door mij, wegens mijn aanstaand vertrek naar Indië, tevens gevoeld werd te zijn het afscheidsfeest van mijn vriend. Met hoeveel trots mocht ik, als .zijn eerste paranymf, er op wijzen, dat hij zoo snel, ondanks de beslommeringen aan zijn corps ambt verbonden, en zoo goed was afgestudeerd, maar ook, met hoeveel weemoed in het hart zag ik ons afscheid naderen. Hij was in Leiden geweest iemand, die zich in beperkten kring bewoog. Ik herinner mij nog, dat ik er dien avond op wees, dat hij door zijn fijnvoelend maar ietwat stekelig karakter nooit de man was geweest, om stormenderhand alom vluchtige vriendschapjes te vormen, omdat daar bij hem tijd en diepte toe behoorden. Ik geloof, dat mijn woorden juist waren. Maar van Ketwich Verschuur was altijd vol verrassingen. h Hoe verrassend was niet zijn diepere inborst tegenover den eersten indruk, dien hij maakte en o ie lang bleef. Hoe verrassend was zijn degelijke studie, die voort gezet werd na zijn promotie, toen hij zich ook nog op de staatswetenschappen ging toe leggen en daar voorspoedig den doctorsgraad in behaalde, voor ons, die deze energie aan vankelijk niet vermoed hadden. Hoe verrassend bleek mij op den Leidschen oudejaars avond, 7 Februari 1902, toen ons Collegium voor het laatst officieel optrad, over welk een redenaarstalent hij eigen lijk beschikte, zijn fraaie stem was ons al eerder opge vallen, toen hij in de rnaskeradeweek van 1000-bij den ridderslag" op den ouden burcht van Leiden als Jehan de Ligne het oud-hollaridsche zoo prachtig deed opklinken zoodat ik opeens het ge voel kreeg, dat eigenlijk hij van den aanvang af mijn plaats had moeten hebben. En hoe verrassend is in zijn latere leven, vooral naar ik hoor in Groningen, geble ken, dat hij bij al zijn fijnge voeligheid en ook stekeligheid toch wel degelijk de veel zijdigheid bezat, om stormen derhand harten te winnen en menschen van de meest uiteenloopende geaardheid te be grijpen en hun recht te doen wedervaren. Ik weet dat hij in Gronin gen algemeene waardeering genoot. Ik ben overtuigd, dat die hem toekwam in den volsten zin van het woord, dat die gewonnen en niet gestolen was. Ik weet ook, dat hij niet overmoedig was, en menigte van zorgen had, waaraan hij, hadde het van hem afgehan gen, ook nu nog met kracht weerstand geboden zou hebben, In den loop van 1914 zond hij mij een exemplaar van het Studentenweekblad Virtus Concord.ia Fides", waarin van zijn hand eenige bladzijden corps geschiedenis" voorkwamen [betreffende het jaar, waarin wij in het Collegium hadden gezeten. Het treft mij, bij het herlezen, dat hij dit eindigt met de aanhaling: Wir, wir leben, unser sind die Stunden, und der Lebende hat Recht." Inderdaad deze doode had als Lebende: Recht. En als hem de uren niet meer gegeven zijn, dan past ons thans de bede, dat in plaats daarvan de Eeuwigheid, die genadig is, hem geworden moge. Als het waar is, wat de Engelen zingen: Wer immer strebend sich bemüht, Den können wir erlösen, en ik ben overtuigd, dat het waar is, dan kunnen wij bij alle weemoed over dit verscheiden, gelukkig toch gerust zijn over Ketwich's lot. A. W. H A R r M A N

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl