Historisch Archief 1877-1940
No. 2445
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
HET HERSTELLENDE EUROPA
Teekening voor de Amsterdammer" door Joh. Braakensiek
Als het weer nu maar goed blijft!"
Mr. Dr. E. VAN KETWICH
VERSCHUUR f)
De herinneringen, die ik aan mijn vriend
van Ketwich Verschuur heb, liggen vooral in
mijn studententijd te Leiden, waar ik in het
najaar van 1897 tegelijk met hem aankwam en
waar wij kennis maakten en clubgenooten werden.
Uiterlijk was hij toen al een man van de wereld,
vormelijk, gesloten en niet zonder hooghartig
heid. Hij nam aanvankelijk volop deel aan het
Mr. Dr. E. VAN KETWICH VERSCHUUR
studentenleven, maar trok zich na eenige jaren
naar Nijmegen terug, blijkbaar gedreven door die
tegenpool van zijn uiterlijkheid, zijn ernstigen,
ook wat neerslachtigen inborst, die hem tot den
arbeid ? dreef. Niet zonder moeite gelukte het
mij een half jaar later, hem te bewegen, naar Leiden
terug te keeren, teneinde als ab-actis te fungeeren
in het Collegium, waar ik toen praeses van was.
Ruim een jaar lang waren wij toen zeer veel
te zamen, en in dien tijd promoveerden wij.
Daarna ging ik naar Indië, en onze wegen
lagen jaren lang uiteen (behoudens onze ontmoe
ting toen hij een reis over Java maakte); na
mijn terugkomst in het vaderland vond ik hem
weer te Amsterdam, van waar hij later naar
Groningen vertrok, zoodat wij elkaar slechts
af en toe ontmoetten.
Hoe ouder men wordt, hoe sterker de herinne
ringen uit onze jonge jaren zich in onzen geest
afteekenen. Eigenlijk krijgen de vriendschappen
uit die tijden steeds meer beteckenis voor ons.
Omdat wij toen nog niet zakelijk" waren en niet
geleerd"? Zeker speelde het gemoed veel meer
de hoofdrol dan bij de zakelijker banden van
later jaren.
Den 20sten Maart 1902 promoveerde van
Ketwich Verschuur in de rechtswetenschappen, en
nog herinner ik mij de waardeerende woorden,
die zijn promotor toen terecht tot hem richtte.
Maar stelliger nog staat mij voor den geest het
promotiefeest van dienzelfden avond, dat door
mij, wegens mijn aanstaand vertrek naar Indië,
tevens gevoeld werd te zijn het afscheidsfeest
van mijn vriend. Met hoeveel trots mocht ik,
als .zijn eerste paranymf, er op wijzen, dat hij zoo
snel, ondanks de beslommeringen aan zijn corps
ambt verbonden, en zoo goed was afgestudeerd,
maar ook, met hoeveel weemoed in het hart zag
ik ons afscheid naderen.
Hij was in Leiden geweest iemand, die zich
in beperkten kring bewoog. Ik herinner mij nog,
dat ik er dien avond op wees, dat hij door zijn
fijnvoelend maar ietwat stekelig karakter nooit
de man was geweest, om stormenderhand alom
vluchtige vriendschapjes te vormen, omdat daar
bij hem tijd en diepte toe behoorden.
Ik geloof, dat mijn woorden juist waren. Maar
van Ketwich Verschuur was altijd vol verrassingen.
h Hoe verrassend was niet zijn diepere inborst
tegenover den eersten indruk, dien hij maakte
en o ie lang bleef.
Hoe verrassend was zijn
degelijke studie, die voort
gezet werd na zijn promotie,
toen hij zich ook nog op de
staatswetenschappen ging toe
leggen en daar voorspoedig
den doctorsgraad in behaalde,
voor ons, die deze energie aan
vankelijk niet vermoed
hadden.
Hoe verrassend bleek mij
op den Leidschen oudejaars
avond, 7 Februari 1902, toen
ons Collegium voor het laatst
officieel optrad, over welk
een redenaarstalent hij eigen
lijk beschikte, zijn fraaie
stem was ons al eerder opge
vallen, toen hij in de
rnaskeradeweek van 1000-bij den
ridderslag" op den ouden
burcht van Leiden als Jehan
de Ligne het oud-hollaridsche
zoo prachtig deed opklinken
zoodat ik opeens het ge
voel kreeg, dat eigenlijk hij
van den aanvang af mijn
plaats had moeten hebben.
En hoe verrassend is in
zijn latere leven, vooral naar
ik hoor in Groningen, geble
ken, dat hij bij al zijn fijnge
voeligheid en ook stekeligheid
toch wel degelijk de veel
zijdigheid bezat, om stormen
derhand harten te winnen en
menschen van de meest
uiteenloopende geaardheid te be
grijpen en hun recht te doen
wedervaren.
Ik weet dat hij in Gronin
gen algemeene waardeering
genoot. Ik ben overtuigd, dat
die hem toekwam in den
volsten zin van het woord, dat
die gewonnen en niet gestolen
was. Ik weet ook, dat hij niet
overmoedig was, en menigte
van zorgen had, waaraan hij,
hadde het van hem afgehan
gen, ook nu nog met kracht
weerstand geboden zou hebben,
In den loop van 1914 zond
hij mij een exemplaar van het
Studentenweekblad Virtus Concord.ia Fides",
waarin van zijn hand eenige bladzijden corps
geschiedenis" voorkwamen [betreffende het jaar,
waarin wij in het Collegium hadden gezeten. Het
treft mij, bij het herlezen, dat hij dit eindigt
met de aanhaling: Wir, wir leben, unser sind
die Stunden, und der Lebende hat Recht."
Inderdaad deze doode had als Lebende: Recht.
En als hem de uren niet meer gegeven zijn, dan
past ons thans de bede, dat in plaats daarvan
de Eeuwigheid, die genadig is, hem geworden
moge.
Als het waar is, wat de Engelen zingen:
Wer immer strebend sich bemüht,
Den können wir erlösen,
en ik ben overtuigd, dat het waar is, dan kunnen
wij bij alle weemoed over dit verscheiden, gelukkig
toch gerust zijn over Ketwich's lot.
A. W. H A R r M A N