De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 3 mei pagina 2

3 mei 1924 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2446 Snel en zeker werkend tegen Rheumatlek Hoofd- en Zenuwpijn Verkoudheid Uriep Influenza BYRONIANA (18 April 1824 f) I Ikweetniet, of zulke herdenkingen, waaroponze tijd gesteld schijnt, wel hun bedoeling bereiken en veel innerlijk leven opwekken", zei een onzer naar aanleiding van de herinnering aan Lord Byron's sterfdag in Missolonghi vóór honderd jaren. Maar wie of wat bereikt dan z'n bedoeling?" merkte een ander op en schoof zich terecht op zijn gemak in den leunstoel; sinds Wilson's treurig lot mag men blij zijn, niet te zwaar gestraft te worden, wanneer men iets goeds in den \n heeft. Zij doen ten minste geen kwaad, de jubileums, en misschien heeft de een of ander er wel pleizier in. Het mooie er van is, dat Ze hun datums aan het front dragen; men kan hen niet afwijzen, zij komen als een noodzakelijkheid over ons, wij moeten geroerd,zijn op commando". ' En het is heel goed dat wij iets op bevel leeren doen; al dat eigenwillige leidt op den duur tot niets", zei de droogkomiek van het partijtje. Seid ihr Poëten, so commandirt die Poësie". Wat doet Goethe hierbij?" vroeg er een humeurig. Heet veel", antwoordde de filosoof, alsof hij " de zaak opnam die anderen wilden laten vallen. Ik heb zoo was het vervolg van zijn tegenstoot rustig in mijn eentje, deze lijdensdagen die Paschen voorafgaan, den honderdsten verjaardag van Lord Byron's heengang aan het Grieksche strand willen vieren, hij, die zijn leven, zijn geld en de machtige betoovering van zijn naam aan het volk der klassieke vrijheid ten offer was komen ibrengen, rt van daar ben ik getrokken naar het groepje in Weimar, de kleine gemeente om Goethe, eeuwig jong, toch wat ouder geworden, een patriarchaal middelpunt. Een gevoelige plek van het Europeesche geestelijk leven in dien tijd, dat Weimar. Maakt u nu niet bang dat ge nog eens van me gaat hooren wat iedereen weet, hoe Goethe blij is geweest dat de edele Lord hem heeft erkend, en hoe de samenleving van het kleine Thüringsch landstadje heeft gedweept met het groote Engelsche leven waarvan het zich zoo'n voorname voorstelling maakte. We hebben een eenvoudigen talisman, niet waar? in de gesprekken met Eckermann, die onze ge dachten direct uit het rumoer van vandaag den honderdjarigen weg opstuurt naar Goethe's verblijf en het stilleven van toen. Wat ouderwetsch die omgeving van den over gang van 1823 op 1824! Neen, men gevoelt zich daar thuis en vrij: in de buurt van den dichter is ruimte om adem te halen. Laat ons niet te veel blijven hangen aan de woorden, gesproken toen het bericht van Byron's dood naar Duitschland was doorgedrongen, ik vraag uw aandacht voor een tooneeltje waar nauwlijkSïssprake is van den Engelschen dichter en waar toch wellicht het wezenlijke over hem en Goethe is gezegd. In een hoekje vindt men soms den schat. Goethe -heeft het in dien tijd hard te verant woorden gehad, hij naderde de vijf en zeventig; zijn laatste liefde lag achter hem, die voor het jonge meisje, in Mariënbad ontmoet; zij heeft haar monument in de Mariënbader Elegie, het wóndervolle, hooge, hartstochtelijke gedicht. Langzamer hand eerst herstelde de dichter van de zware ziekte die .hem zijn passie had gekost 's Avonds bij Goethe, zegt ons Eckermann. Volgens zijn belofte mij nog eens te gelegener tijd zijn Elegie te laten lezen, plaatste hij een kaars op zijn schrijftafel en gaf mij het gedicht. Ik was blij het npg eens te zien. Hij zelf legde zich neer in zijn stoel en liet mij aan mijn gedachten over. Toen "ik een poos had gelezen en hem er iets over wou- zeggen, had ik den indruk dat hij in slaap was. Ik maakte daarom gebruik van het oogenblik en las het gedicht nog eens en nog eens en had daarbij een innig genot. Jeugdgloed van liefde getemperd door een hooge geestesgaaf scheen mij het karakter der verzen. Overigens vond ik de gevoelens sterker uitgesproken dan wij in andere gedichten van Goethe gewoon zijn ze te ontmoeten; ik schreef dit toe aan een invloed van Byron, waarmee Goethe zich wel kon vereenigen. Togal-tabl. bij alle Apoth. en Drog. verkrijgb. Ik was in een hoogst hartstochtefijke stemming", voegde Goethe er aan toe; zoo lang ik daarin was bevangen, zou ik haar om alles in de wereld niet hebben willen missen, evenals ik er nu om alle geld ter wereld niet weder in zou willen geraken". Ik heb het gedicht, onmiddellijk als ik van Mariënbad terugreisde, opgeschreven; 's morgens om acht uur begonnen, 's avonds stond het op het papier, het is direct als uit een strooming voortgevloeid, het geheel kan niet anders dan daarbij hebben gewonnen." Het heeft toch ook", meende Eckermann zijn gedachte te moeten aanvullen, heel veel eigens, zoodat het aan geen van uw andere gedichten doet denken." Dat zal wel komen," zeide Goethe, omdat het mij te doen was om het oogenblik zelf j ik zette een aanzienlijke som op, zooals men het op een kaart doet, en verdubbelde den inzet, als een in opwinding, die wil winnen." Ziet men het spreken van die twee niet voor zich: de oude dichter eerst moe insluimerende, ? maar levend geworden bij het hooren van Byron's naam, het juiste beeld vindend voor de directe passie van Byron's poëzie: het opzetten op n : kaart. De vonk van Byron's flits is naar Europa over geslagen, zij schittert daar nog op haar wijs in onverdoofden glans. Maar de historicus van het partijtje wilde zich niet gewonnen geven, toen de ander misschien wat al te ingenomen met zijn verrichting rond keek. ,,Ik zal niet zeggen dat ik Byron of zijn ziel ergens onvermoed ben tegengekomen", zoo begon hij, toch heb ik tot mijn verrassing op mijn onderzoekingstochten iemand ontmoet, die hem heel na bestond, zijn halve zuster, de Augusta, aan wie hij zich zoozeer heeft gehecht en die zoo nabij is gemengd in het mysterie dat nog altijd over Byron's leven is blijven hangen. Het was bij gelegenheid dat de vertegenwoor diger van het geslacht Fagel, zoo nauw aan onze geschiedenis verbonden in 17e, 18e en 19e eeuw, mij vriendelijk toegang gaf tot het archief 1) van zijn voorvader, den Griffier Fagel die sinds het midden der achttiende eeuw zijn aandeel had in het bestuur der buitenlandsche betrekkingen van de Republiek. Mijn aandacht daar werd o.a. getrokken door een lias brieven van de gravin van Holdernesse aan den Griffier, een beroemde schoonheid op haar tijd in den Haag, tegen het midden der 18e eeuw, uit de regentenfamilie der Doubleths, na verwant aan de Fagels. Zij had het hart gewonnen van den Earl of Holdernesse, ,die tot het trotsche oude geslacht der D'Arey's behoorde en in Engeland de hoogste waardigheden heeft ingenomen, ook gezant bij onze Republiek is geweest, zonder dat hij door bijzondere talenten schitterde. Hij had het humeur en de jicht van een groot Engelsch heer in de 18e eeuw, en was in den grond van zijn hart geen ondegelijk man. Zijn vrouw is voortdurend in relatie gebleven met den ouden Griffier, dien zij nu eens haar neef, dan haar oom noemt. Maar dit zijn bijzaken; mijn oog viel op een zin in een brief van 1789 over la petite Byron" die in Londen was geweest, het is de grootmoeder die daar spreekt, en ik haastte mij de familie geschiedenis te leeren kennen, voor zoover de brieven die gaven. In November 1773 is Lady Holdernesse's dochter getrouwd met den markies van Carmarthen, zoon van den hertog van Leeds, en wordt onder de eerste vrouwen van het. land geteld. Zij komt", schrijft haar moeder, in een familie waar men haar aanbidt, en zeker zal het haar fout zijn, wanneer zij zich de goedheden niet waard toont die men voor haar heeft. Nadat de jonge echtgenooten aan het hof zijn voorgesteld, is de hertog van Leeds naar Bath gegaan waar hij alle winters de baden gebruikt. De koningin heeft een prachtigen ring aan mijn dochter gegeven. Haar heengaan laat een akelige leegte in huis." De Koningin is vol goedheden voor mijn doch ter", heet het een volgend jaar; in 1777 scmijft zij van haar engel." Mijn dochter en Lord Carmarthen hebben lust een toertje naar Holland te maken tegen den tijd van de Haagsche Kermis, het spijt mij dat ik niet van de partij kan wezen, maar Milord (haar echtgenoot) houdt me hier." In 1778: Mijn dochter en de markies zijn voor 'n vijf, zes dagen naar Bath op een bezoek aan den hertog van Leeds. Hun kleine familie is heel wel, het zijn drie charmante kinderen". En toch ! Wolken blijken toen sinds lang aan 't opkomen. De bezoeken aan Bath met zijn losbandig gezelschap hebben een slechten invloed geoefend. In Mei 1778 is Lord Holdernesse gestorven, maar reeds vóór zijn dood heeft zich het onheil aangekon digd. Al een paar jaar geleden", schrijft Lady Hol dernesse in 1779, heeft Lord Lindsay, een losbol daar, haar hoofd op hol gebracht. Toen zij naar Londen terug kwam, hebben haar vader en ik haar onderhouden, maar zonder eenig effect. Milord besloot toen met Milord Carmarthen erover te spreken en hem te toonen, hoeveel kwaad zoo'n kennis zijn vrouw en hem kon doen, maar hij nam dat zeer hoog op, trok partij voor zijn vrouw en zeide dat hij bij zich aan huis wou zien dien hij zelf verkoos ; hij moedigde den jongen man aan meer bij hen te komen; ik had booze voorgevoelens voor de toekomst, en ik haalde mijn dochter over om een reisje naar Holland voor cle Haagsche kermis te -maken"; de jonge man is naar Amerika gestuurd, dat soort liaisons wordt gemakkelijk verbroken, zij ver gaten elkaar. Lord C. heeft het laten voorkomen alsof hij zijn vrouw aanbad, ik heb me gehouden alsof ik zijn dupe was, omdat ik mijn echtgenoot niet het laatste jaar dat hij nog had te leven wou verontrusten. Eerst na den dood van Lord H. hebben de twee den teugel gevierd aan hun débauches en de oogen gesloten voor eikaars gedrag, terwijl zij er pleizier in hadden elkander confidences te doen over hun losbandigheden. Zoover is het gegaan dat zij Mons. Byron", bij afwezigheid van L. C. 'snachts bij zich liet komen; de bedienden hebben er over gesproken en het bekend gemaakt, L. C. is niet kieskeurig op dat punt, maar nu was het publiek, hij moest zich de zaak wel aantrekken. Zoodra zij hoorde, dat een onderzoek bij de bedienden werd inge steld, is zij haar hoofd kwijt geraakt en zij is met den jongen man op den loop gegaan, zonder voor eerst iemand te zeggen waarheen. Had Lord Carmarthan mij met een woord vooruit gewaarschuwd dan had ik de uitbarsting kunnen voorkomen. Nu komt het op een scheiding aan. Ik doe mijn best voor haar het geld te be houden dat haar vader haar heeft nagelaten.... Wanneer er niet de kleine kinderen waren, zou ik dit land wel verlaten, waar men niets ziet dan schrikbeelden. Op het oogenblik zijn er vier echtscheidingen aan de orde, die in de eerste families moeten plaats grijpen. Milord Carmarthen wil mij een proces aandoen, 't is een boos hart en nog erger hoofd. Hier is ondeugd en wanorde tot de hoogste trap gestegen. Mijn dochter is voor mij verloren; zij moet over vijf maanden bevallen." Daarmee eindigen de brieven ; slechts die eene kleine, reeds genoemde notitie over Augusta Byron van 1789 is nog voorhanden. De groot moeder heeft tot aan haar dood in 1801 de z irg voor de kleine op zich genomen. Of die zorg erg hartelijk was valt te betwijfelen. Maar dit behoort tot een ander chapiter. Wij zagen dat onze historicus aanstalten maakte dat chapiter te entameeren en een commentaar te geven op de brieven; maar onze aandacht was uitgeput en het gezelschap ging tot andere onderwerpen over. W. G. C. B ij v A N c K 1) De stukken berusten thans, door de be schikking van Baron Fagel, op het Rijksarchief. loninklijliiliubelUanspoil-llaalschappii DEGRUYTER&Co. DEN HAAG AMSTERDAM ARNHEM Internationale Verhuizingen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl