De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 10 mei pagina 15

10 mei 1924 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

No. 2447 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 C. S. ADAMA VAN SCHELTEMA f De dichter Adam a van Scheltema, die ons 5n zijn oogenschijnlijk robuste kracht plotseling verlaten heeft, laat twee gewichtige data in onze 20ste eeuwsche litteratuurgeschiedenis na. 1900 en 1908 zullen door zijn werk steeds de bijzondere aandacht trekken van ieder die eenigszins grondig onze moderne kunst wil bestudeeren. In 1900 opent Adama van Scheltema met zijn bundel Een weg van verzen" zijn dichterlijke carrière en hij is terstond een aparte persoonlijk heid, die de volle aandacht tot zich trekt, ieder die zuiver hoort en voelt, aan zich boeit. En in 1908 verschijnen de Grondslagen eener nieuwe poëzie. In deze beide heeft men de twee zeer verschil lende uitingen in het streven van dezen kunste naar scherp tegenover elkaar staan. Zij beteekenen: den gewichtigen, drukken betooger, die uit gaande van een bepaalden politieken en soci alen grondslag ons eens vertellen zal, wat hij denkt over de kunst van zijn tijd en hoe die kunst in overeenstemming met zijn politieke overtuiging eigenlijk behoort te zijn, en daarnaast: den vrijen, spontanen dichter, die buiten alle school en traditie om in speelschen geest er lustig op los zingt, zich in dit lied geeft in zijn heele innigste zelf, zooals dat staat tegenover natuur en leven. In dit innigste zelf leefde krachtig de socialist; maar dat deed absoluut geen afbreuk aan de schoonheid. Het is toch ondanks alle getheoretiseer, de zuivere rasechte l'art pour l'art, dat \vil zeggen: kunst die geboren is enkel en alleen uit den drang naar zuivere schoonheid. De betooger Adama van Scheltema is minder sympathiek geweest; daar is de strenge dogmaticus aan het woord, die met zijn verstand zich inge leefd heeft in een politiek en sociaal stelsel en nu meent de hooge, vrije kunst naar dit stelsel van uiterlijkheden in een bepaalde richting te mogen dwingen. En dit is dwaasheid. Kunst is de goddelijke, souvereine, die zich door niets laat beheerschen, die enkel eischt de volle overgave van de bege nadigde kunstenaarsziel in haar innigste zijn. De misschien in de socialistische ideeënvan Adama van Scheltema passende muurschilderingen van Puvis de Chavannes in het Pantheon zijn daardoor absoluut geen hoogere of beter kunst dan Watteau's Départ pour Cythère, dat in zulk een geheel andere maatschappelijke sfeer en _ ideeënwereld geboren is. In zijn Grondslagen sprak Adama krachtig :zijn banvloek uit over alle zoogenaamde indivi dualistische kunst, in het bijzonder over die van de Tachtiger en van de Haagsche school, de Marissen, Mauve, Israëls. Hoewel lang uitverkocht, ?en vermoedelijk nog steeds gevraagd, is dit boek niet herdrukt. In 1916 heeft Adama er een Narede -op uitgegeven, over idealisme, die wel geen her roeping, maar toch eenige verzachting in het vonnis bracht en waar hij nogmaals tegenover Kloos' formule Kunst is de meest individueele expressie van de meest individueele emotie" de zijne verdedigde: Kunst is de zuiverste uit drukking van het algemeene ritme in een tijd." Hoeveel gaver en sympathieker is de dichter ?dan de betooger, van zijn eerste optreden af. Tegenover de dichters van tachtig, die diep indrongen in de diepste kolken van het eigen hart en zochten naar het precieuse, het zeer .bijzondere, het meest eigene, zuivere gevoelde, kwam hij staan als een struische kerel om wien de winden waaiden en de zonschitterde. En toch ook hij gaf het individueele; hij gaf zich zelf in zijn eigen presoonlijkheid, in die zuivere individualiteit, waarin hij volkomen apart is blijven staan tot op dezen dag in onze kunst. Hij gaf zich zelf, zooals Kloos zich zelf gaf; maar de individuen stonden mijlen ver van elkaar. Hij gaf zich in vranke onbezorgdheid; hij zong vrijuit het lied van natuur en menschheid, zooals het in hem opwelde. Van beide zong hij de schoonheid en glo'rie, de smart en de vreugde; hij zong wat voor hem de heiligste aspiraties der mensch heid waren. Hij zong de wereld en haar groei en heerlijkheid, zooals hij en hij alleen ze zag en voelde. Wat was hij puur en innig in zijn beelden van den aanvang af. Een voorjaars-god speelt met zijn vingertoppen Een spel van zomervreugd in de avondlucht. Dat is 'uit zijn eersten bundel. Hoe vol maakt schoon en stille reine teerheid is dit al. Sedert verschenen Uit den dool, Van Zon e;n Zomer, Zwervers verzen, Uit stilte en strijd, De keerende kudde, al die kleine bundeltjes, die ons zoo dierbaar zijn, waaruit we elkaar de kostelijkheden kunnen opsommen. En hoe leeft dat alles in een groote, wijde, Pantheistische wereld. Hij bad: Schoonheid, die in den hemel zijt, die in de wereld zijt, die enkel in ons zijt. Dis schoonheid is een hel stralend licht in zijn leven geweest en mild heeft hij ze ons geschonken. Uit De keerende kudde" sprak een wijken uit de politieke partijwereld en in zijn tijdschrift Orpheus had hij plaats voor alle dichters, alle schoonheid van welke richting ook. J. PRINSEN J.Lz. Areopaag, door Gerard Brom. Hilversum. Uitg. Maatsch. v/h Paul Brand. In dezen bundel heeft de heer Gerard Brom een tiental opstellen vereenigd. De titel Areopaag klinkt eenigszins vreemd en is daarenboven on duidelijk. Waarom is dit boek genoemd naar het hooge gerechtshof van Athene? De auteur tracht er een antwoord op te geven door te zeggen: De Areopaag van 't moderne geestesleven, vol godsdienstig gevoel en zonder vast gods dienstig begrip, heeft deze bundel lezingen op een toon van vertrouwen gestemd." Dit maakt echter den titel, wat betreft zijne toepasselijkheid, niet duidelijker. De drie eerste opstellen zijn geen gelegenheids reden geweest zooals de daaropvolgende en zij worden hier voor het eerst gepubliceerd. Het eerste heet: De geest van Wagner's Parsifal", het tweede Tolstoi als Profeet". Ook bevat deze bundel studiën over Liturgie en Apologie", Dogma en Drama", Assisi en Rome". Wanneer de heer Brom ons mededeelt, dat hij den vertrouwelijken toon wil aanslaan, weet ik niet of hij daarmee veel lezers zal veroveren; niet iedereen is daarvan gediend. De lezer, die onderwezen wil worden, verlangt alleen, dat de verschillende beschouwingen hem in hunne meest duidelijke naaktheid worden meegedeeld. Ver trouwelijkheid of familiariteit zijn in geschriften noodeloos, wanneer zij al niet hinderlijk zijn. De overtuiging bij den lezer ontspruit het gemak kelijkst door een koel en duidelijk betoog en hij die overtuigd moet worden, kome niet in de gelegen heid te vragen: Wat wil die man van mij?" In eene redevoering moge de vertrouwelijk heid niet storen, in geschriften is de familiare toon weinig diplomatisch. Zoo spreekt de auteur wanneer hij Franciscus van Assisi behandelt, aanhoudend van Frans"; Frans deed dit en Frans zei dat. Aan sommigen moge deze fami liariteit aangenaam klinken, ik kan er geen smaak in vinden, zoo min als ik het bizonder aardig vind, wanneer, zooals vroeger wel eens geschiedde, sommige Hollanders spraken van Nap" of Nappie" om den Franschen keizer aan te duiden. Over de Nieuwe Gids" schijnt de heer Brom niet goed te spreken. In zijn, overigens lezenswaar dig, artikel over Tolstoi zegt hij van de oprich ters van dit tijdschrift: Ze schrijven maar raak over alles, tegen alles, ten slotte tegen elkaar; en 't publiek slikt alles gewillig op rijm." Wat NAAR MAAT Fr. SINEMUS 20 Leldschestraat 22 - Amsterdam Spoors Mosterd ' _ c LI l e m b o i STEUNZOLEN HCT OPSTAANDE!* . J JaJSr. HERSTELT U.A. Q.Z.VO op rijm slikken" beteekent is mij niet recht duidelijk. Het is zeker des auteurs recht, kritiek op de richting der tachtigers uit te oefenen, maar deze' boutade heeft tóch weinig zin. Weemoedig herdenkt de schrijver in de inleiding zijn gestorven vriend, dr. van Pesch, den rector van het Apeldoornsch gymnasium, den uitste kenden graecus en philosoof, en deze woorden over den man, die bij iedereen, die hem heeft gekend, in sympathieke herinnering leeft, doen zeker weldadig aan. F. E R E N s J. S. MEUWSEN, Hofl. A'DAM-R'DAM-DEN HAAQ DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND TAALVERWOESTING 25. VOLKSAARDIG Volksaardig, dat van tijd tot tijd opduikt, laatst nog in de inleiding 1) op den roman van Walewein, doordr.Overdiepuitgegeven,is een mislukte naboot sing van het vroeger hier genoemde volkstümlich. Hier is zeer zeker een loffelijke poging gedaan om aan een volksdommelijk te ontsnappen, maar het Nederl. blijft er slecht mede gebaat. De vaste composita op aard (landaard, volksaard) laten geen secundaire adjectiefvorming toe. Wat boos aardig (goedaardig, eigenaardig) betreft, dit is niet gevormd uit boosaard +ig, maar ontstaan uit een ontmoeting van boos+aard+ ig, door onderlinge overspringingom zoo te zeggen. Men zegt in hetNed. niet volksaardig, maar men gebruikt bij het volk bekend,.... geliefd, uit den volksmond geboren" of een dergelijke omschrijving. Onze taal is juist rijk aan verdeeld gehouden teekenende uitdrukkingen. Dit kenmerkt haar boven vele zusteren, maar op het punt van koppeling en afleiding is zij tamelijk kitteloorig. Lenig is zij er genoeg voor, maar zij is afkeerig van verwringingskuren, en daarom be geert zij niet, door overmaat en misbruik van vormkracht verstijfde spieren en gezwollen ge wrichten te krijgen. H. 1) Volksaardige, sprookjesachtige motieven. Den heer D. te Enkhuizen. Niet door mijn toe doen hebt u zoo lang moeten wachten. U vraagt, of in het bedoelde lied (van wien?) waar-vrije menschen in den haak is. Ik denk, dat de dichter echt vrije" of waarlijk vrije" te natuurlijk vond. PATR&M

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl