Historisch Archief 1877-1940
No. 2447
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
19
Op den Economischer! Uitkijk
Ten vervolge.
Voordat ik het geschiedverhaal der herziening
van onze sociale verzekering ga vervolgen want
er is nieuws te melden , wil ik de geschiedenis even,
kort, ophalen; de hoofdzaken konden enkelen
mijner lezers zijn ontschoten; bovendien: wij
moeten de feiten van heden in het kader der histo
rie zien.
In den nazomer van 1922 dan, na de verkiezingen
heeft, gelijk mr. Ruys de B. kort daarna in de
Kamer meedeelde, Mr. Aalberse, die liever had
willen heengaan, slechts daarom erin bewilligd
met zijn collega's aan" te blijven, omdat hij
daardoor het groote, nuttige werk der algeheele
herziening van onze sociale verzekering zou kun
nen verrichten, een zware, doch voor hem aantrek
kelijke taak. Nu deed zich, zooals later bleek,
hierbij dit eigenaardige voor, dat de Minister
er zich geen rekenschap van had gegeven, hoe hij
die taak zou vervullen, d.w.z. hij beoogde, de ar
beidersverzekeringswetten grondig te wijzigen
(onder de leus: meer eenheid, vereenvoudiging en
versobering), maar hij had geen plan", had niet
voor zich de hoofdlijnen vastgesteld, waarlangs
hij dit werk zou aanvatten en volvoeren. Toen is
de chef der Afdeeling Arbeidersverzekering aan
's Ministers Departement ertoe overgegaan, twee
artikelen over de herziening der sociale verzekering
te schrijven (in de N. Rott. Ct.) en daarin werden
door dezen ambtenaar wel hoofdlijnen uitgestip
peld. De Minister heeft later in de Kamer verteld,
dat hij vooraf van die artikelen had kennis geno
men en ook wist en goedvond, dat ze verschijnen
zouden; men kon dan eens hooren, welken indruk
ze zouden maken. Terwijl die artikelen veel stof
opjoegen en heel een literatuur ontketenden, wer
den ze aan Mr. Aalberse's Departement|(met enkele
redactie-wijzigingen) omgewerkt tot eene Nota"
van de Afdeeling; uit die Nota werden vraagpunten
gedistilleerd, die voorgelegd werden aan den
Hoogen Raad van Arbeid. Dit college stelde de zaak in
handen van de desbetreffende" sub-commissie
(XI), welker concept-praeadvies een staalkaart
van inzichten en mceningen gaf. De Hooge Raad
v. Arbeid zelf heeft toen, in weinig tijd, zijn
praeadvies vastgesteld; ook dit stuk gaf nu juist niet
zoo'n heel zeker geluid.
Waar bleef bij dit alles des Ministers eigen plan?
Het scheen er niet te zijn. In de Kamer zeide
Z.Exc. (in Juni 1923), dat, wanneer hij het advies
van den Hoogen Raad v. A. zou bezitten, hij zoo
.hard mogelijk zou voortwerken in de eerste plaats
om vast te stellen, wat voor dit Kabinet zal zijn de
basis, waaropzij de geheele socialeverztkeringwenscht
op te bouwen". M. a. w.; een plan heb ik nog niet,
maar ik ga het maken, zoodra ik weet, wat de
H. R. v. A. wil. Het advies van dien Raad is 6
Augustus 1923 verschenen. Toen kon de Minister
dus zijn plan gaan maken.
Hier (en elders) heb ik reeds vroeger er op gewe
zen, hoe wonderlijk het is, dat een regeerder,
wiens ambitie het is een masief stuk wetgevenden
arbeid te gaan doen, voor zich zelf geen klaar in
zicht heeft in den koers, dien hij daarbij zal volgen,
doch afwacht eerst: totdat een ambtenaar een
koers aanduidt, dan: wat publiek en pers en een
raadgevend lichaam van dien aangeduiden koers
zeggen zullen, om daarna vast te stellen in welke
richting hij nu ten slofte de zaak zal sturen. Maar
ik ga hierop nu niet verder in.
Het nieuws in deze geschiedens is nu dit: bij de
(door de crisis sterk vertraagde) behandeling in het
Parlement van de begrooting voor het Departe
ment van Arbeid Handel en Nijverheid bleek er
bij de Tweede Kamer wel belangstelling te zijn
voor de vraag hoe het nu met deze zaak stond, of
de Minister thans met zijn basis" gereed was en
hoe die er wel uitzag. Er werd naar gevraagd in het
Voorloopig Verslag. De Minister zeide in zijn Me
morie van Antwoord, dat hij nog geene
mededeelingen kon verstrekken, maar dit doen zou zoo
dra de hoofdpunten eenigermate waren uitgewerkt
en daardoor als meer vaststaande konden worden
aangenomen". Niet vóór 8 April, bleek de uit
werking (eenigermate) van de hoofdpunten zoover
gevorderd, dat de Minister het geraden achtte,
daarvan aan de Tweede Kamer iets te onthullen.
Hij heeft toen een samenvatting gegeven van de
groote lijnen, waarlangs op het oogcnblik aan mijn
Departement gewerkt wordt". En ziedaar dus
het plan, waartoe de Minister langs den boven
omschreven weg se
dert den nazomer
van 1922 is gekomen,
in April 1924 ont
vouwd. Het plan?
De hoofdpunten zijn
nu althans zoo ver
uitgewerkt, dat zij
als meer vaststaan
de" kunnen worden
aangemerkt
Wat zijn dan nu
die hoofdpunten?
Twee beginselen
staan voorop: 1°. de
sociale verzekering
zal, als verplicht
instituut,in wezen eene
arbeiders - verzeke
ring zijn, als zoo
danig ingrijpend in
de arbeidsovereen
komst; vrijwillige
verzekering voor
niet-arbeiders staat
als aanvulling daar
naast; 2°. de uitvoe
ring geschiedt bij
voorkeur door uit
organisaties van
werkgevers en arbei
ders opgekomen or
ganen ; als uitvoer
der treedt de Over
heid slechts aanvul
lend op. Voorts
staan de volgende
hoofdpunten vast:
als regel zullen alle
personen, die in
dienstbetrekking ar
beid verrichten, ver
zekerd zijn; voor
ziekte- en ongeval
len-verzekering zal
er zijn n risicodra
ger en ne premie;
beide worden collec
tieve verzekeringen;
risicodrager van bei
de zal in de eerste
plaats zijn de
bedrijfsvereeniging;
voorongeorganiseerde werkgevers, [ het
overheidsorgaan.' De geneeskundige hulp blijft
buiten de verplichte verzekering, wordt afzonder
lijk bij de wet geregeld, die ook voor erkenning
van ziekenfondsen bepalingen bevat; recht op
ziekengeld (uit de ziekteverzekering) heeft slechts'
wie bewijst bijeen erkend fonds aangesloten te zijn.
De medische dienst der Rijksverzekeringsbank
wordt van die instelling afgescheiden en vereenigd
met andere medische Rijksdiensten. Van de in
validiteitsverzekering zal het wettelijk stelsel
vereenvoudigd worden; het denkbeeld eener
eenheidsrente is losgelaten, wel zal er zijn eene
eenheidspremie; het sluiten van deze verzekering
bij erkende fondsen zal toegelaten zijn. De over
heidsorganen (Rijksverzekeringbank en Raden
van Arbeid) worden op eenvoudiger leest geschoeid.
Op bedrijfsvcreenigingen en Rijksverzekerings
bank zal toezien een Rijksverzekeringsraad",
samengesteld uit vertegenwoordigers van werk
gevers- en arbeidcrs-centralen met eenige door de
Kroon aan te wijzen personen. Deze organisa
tie zal voor het Rijk en de maatschappij aanzien
lijke besparing geven".
Dit is dus het plan, de basis, waarop thans aan
het Departement wordt gewerkt. Had het veel zin,
voor de leden der tweede Kamer, daarover in den
brecde hun meening te uiten? Slechts in zooverre,
als zij hopen konden dat de Minister in de van hen
vernomen kritiek aanleiding zou kunnen vinden,
om alsnog deze of gene (reeds vastgestelde) lijn
in andere richting om te buigen. Maar voor eene
tot den grcnd der zaak komende kritiek had men
allicht wat meer van de nadere uitwerking moeten
weten en zeer zeker had men daar!o; meer tijd
moeten hebben (meer tijd van voorbereiding en
meer tijd van beraadslaging) dan thans bij de be
handeling van de begrooting beschikbaar was. De
Kamerleden hadden des Ministers relaas slechts
aangehoord, niet den tekst voor zich, toen zij zich
geroepen voelden den volgenden dag daarover het
hunne te zeggen. En dat zij die roeping gevoelden,
was toch ook wel begrijpelijk. Tot nu toe hadden
zij niet meer kunnen doen dan wcnschen uiten, in
de hoop dat de Minister bij de vaststelling van zijn
plan daarmee rekening zou houden; wat de ba
sis" zijn zou, bleef vaag en onzeker. Maar nu kende
men de hoofdlijnen".... en kou daarover niet
zwijgen. Zoo kwamen dan de opmerkingen los.
Ten deele is het plan van den Afdeelingschef
(gelukkig!) losgelaten, zeide de heer Smeenk.
En de heer Snoeck Henkemans sprak van een
DIERSTUDIE: KAKETOE
Teekening voor de Amsterdammer" door H. Verstijnen
Hij bemint mij niet, hij bemint mij.
geheel nieuw program voor de arbeidersverzeke
ring," een program totaal afwijkend van het
stelsel, waarvoor wij in 1913, 1918 en 1922 ter
stembus trokken; geheel afwijkend ook van hetgeen
wij tot en met 1920, toen Minister Aalberse zijn
ontwerp tot wijziging van de Ziektewet zond naar
den Hoogen Raad van Arbeid, kenden". Alles
staat nu weer op losse schroeven, klaagde deze
afgevaardigde; waar wij nu aan toe zijn en wat wij
zullen krijgen, niemand weet het....
Er was, dunkt mij, in die klacht een stevige
dosis onbedoelden humor. Hier komt nu eindelijk
de Minister, die zoo heel langen tijd niet geweten
heeft wat hij willen zou, wat voor zijn kabinet de
basis" dezer herziening wezen moest; hier komt
hij nu eindelijk in de Kamer en toont de basis,
toont de hoofdlijnen, die als meer vaststaande"
kunnen aangemerkt worden.... en nadat hij die
basis vertoont, dus (zou men zoo zeggen) alle
onzekerheid weggenomen heeft, ziet, daar verrijst
een lid der Kamer en klaagt: nu staat alles op losse
schroeven en weet geen mensch waar we aan toe
zijn en wat we krijgen zullen ! Maar zoo vreemd
als het klonk, was het toch eigenlijk niet, want
terecht liet de heer Snoeck Henkemans erop volgen:
de Minister zal ondervinden, als hij met de uit
werking van zijn plannen bezig is, dat hij telkens
zal stuiten op moeilijkheden".
Wel, dat geloof ik ook. De te wachten ontwer
pen zullen nog wel wat afwijken van de nu getra
ceerde hoofdlijnen. Laat ons daarom over de laatste
maar niet te veel zeggen en de eerste afwachten.
De geschiedenis hebben wij inmiddels door dit
vervolgstuk tot op heden weer bijgewerkt. Maar het
vraagstuk der ziekteverzekering. Ja, dat is wat
anders; het is wei de moeite waard ('n volgend
maal), dat nader te bekijken.
S M i s s A E R T
UTEN1UU t FDLMU
Huijgenspirk 22,
SPECIALITEIT:
Verhuizingen onder Garantie
Bergp/aatsan voor Inboedels