De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 17 mei pagina 19

17 mei 1924 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

No. 2448 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 19 Financiën en Economie EEN BELANGRIJK JAAR VOOR DE RUBBER CULTUUR MAAT SCHAPPIJ AMSTERDAM" Het afgeloopen boekjaar is in meer dan n op zicht voor de Rubber Cultuur Maatschappij Amsterdam" van groote beteekenis geweest. Voornamelijk twee feiten dringen zich bij de be oordeeling van de tegenwoordige positie der ven nootschap op den voorgrond en wel vooreerst de overneming der Nederlandsche Rubber Maatschap pij en voorts de oprichting der Rubber Cuituur Maatschappij Amsterdam II". Met de overneming der Nederlandsche Rubber Maatschappij richtte de R. C. Mij. Amsterdam" zich een mijlpaal op haren ontwikkelingsweg op, welke haar heeft gevoerd naar de vooraanstaande plaats onder de Nederlandsche rubberonder nemingen, zoowel wat omvang als beteekenis beiref... Door de oprichang der R. C. Mij. Amster dam U" verschafte zij zich de nooaige reserveaanplantingen voor de rubbercultuur. Wat de overneming der Nederlandsche Rubber Mij. voor de R. C. Mij. Amsterdam" zeggen wil, blijkt [genoegzaam hieruit, dat laatstgenoemde haar aanplant op Sumatra in het afgeloopen jaar zag vermeerderen van 13.762 bouws tot 19,014 bouws, terwijl de in de productie zijnde oppervlakte steeg van 10.284 bouws tot 15.483 bouws. Deze aanplantingen zijn verdeeld over 14 ondernemingen op Sumatra, zijnde drie meer dan vóór de fusie met de Nederl. R. Mij., waarnevens de R. C. Mij. Amsterdam" dan nog 3 ondernemingen op Java bezit met een in productie zijnden aanplant ter grootte van 2260 bouws. Wanneer men nu nog weet, dat de j arlijksche rubberproductie der Maatschappij de tien millioen Amst. ponden verre te boven gaat, dan kan men zich ongetwijfeld een goed denkbeeld vormen van de grcote beteekenis, die dit cultuurlichaam in den loop der jaren verkregen heeft. Het zou te ver voeren de geh?ele ontwikkeling der vennootschap hier te schetsen, maar dit kan wel geconstateerd, dat hare Directie dikwijls pp enorme moeilijkheden is gestuit, welke zij glansrijk wist te overwinnen, zonder zich van de wijs te laten brengen door op haar beleid uitgeoefende critiek. Het kapitaal, aanvankelijk slechts ?290.000 groot, werd geleidelijk opgevoerd tot / 14.000.000, waarvan uit. Dec. 1923 ? 143.000 gereserveerd waren voor nog in te leveren aand. Nederlandsche Rubber Mij,, zijnde 276 gewone aandeelen en 5 preferente aandeelen. Waar dus nagenoeg alle aandeelhouders van het hun aan geboden recht van conversie hunner stukken in aandeelen R. C. Mij. Amsterdam" onder be paalde voorwaarden hebben gebruik gemaakt, staat niets meer in den weg om tot liquidatie der Nederl. Rubber Mij. over te gaan, hetgeen dan ook nog in den loop van dit jaar zal geschieden. Als tweede belangrijk feit, dat zich voor de R. C..Mij. Amsterdam" in 1923 heeft voorgedaan, noemden wij de oprichting der R. C. Mij. Amster dam II". Deze vennootschap werd opgericht met de bedoeling daarin een gedeelte der voor rubbercultuur geschikte, maar nog braak liggende gron den der moedermaatschappij in te brengen ten einde zich aldus, gelijk reeds in het voorbijgaan is aangestipt, van noodzakelijk geachte reserveaanplantingen te verzekeren. Men kan niet ont kennen, dat deze bedoeling aanvankelijk veelal is misverstaan, maar nu de dochtermaatschappij een klein jaar in werking is, kan men het plan beter beoordeelen en dan moet worden erkend, dat de opzet een dochtermaatschappij in het leven te roepen, welke zich kalmaan kan ontwikke len tot zij in staat is uit eigen resultaten uitkeerin gen te doen, terwijl de aandeelhouders der jonge maatschappij in die jaren van wasdom op een door de moedermaatschappij gegarandeerd dividend naar rato van 6 pCt. 's jaars kunnen rekenen, on getwijfeld belangrijke voordeden biedt. In de eerste plaats geldt dit voor de aandeelhouders der oude R. C. Mij. Amsterdam", die thans van de goede resultaten hunner vennootschap blijven profiteeren, terwijl zij anders, n.l. bij eigen ex ploitatie der thans afgestane gronden, kans liepen, dat de kasmiddelen in de nieuwe ondernemingen te veel zouden worden vastgelegd, waardoor een ge voelige druk op de dividenden zou kunnen worden uitgeoefend. Thans is dit geenszins merkbaar: immers loopt de dividendgarantie van 6 pCt. thans hoogstens over een bedrag van / 180.000, dat bij een winstcapaciteit als die der R. C. Mij. Amster dam" geen rol speelt. Bovendien komen de eigen inkomsten der dochtermaatschappij in mindering, zoodat de garandeerende maatschappij over het eerste boekjaar bijv. nog geen ? 62.000 behoefde bij te passen. Een ander voordeel der gevolgde constructie zien wij in de omstandigheid, dat de R. C. Mij. Amsterdam" de wegens de divi dendgarantie verstrekte'.bedragen direct onder hare onkosten opneemt, zoodat de jonge vennootschap straks niet met een aan zienlijke schuld aan de moedermaatschappij komt te zitten, waardoor het jaren zou kunnen duren, alvorens zij aan hare aan deelhouders uit eigen in komsten een uitkeering zou kunnen doen. De R. C. Mij. Amsterdam" is vol komen verantwoord om deze boekingswijze toe te passen, daar zij zich het recht bedongen heeft de aandeelen derdpchtermaatschappij uiterlijk op31 Dec. 1929 over te nemen en wel, naar hare keuze, hetzij tegen betaling van 140 pCt. in contanten, hetzij door om wisseling in hare eigen aandeelen, (het laatste slechts, als aand. R. C. Mij. Amsterdam" alsdan min stens 150 pCt. noteeren). Ten slotte keeren de aan deelen der dochtervennoot schap dus toch weder tot haar terug en daarmede ook het bezit der nieuwe ondernemingen.Men zoude aandeelen der R. C. Mij. Amsterdam II" dus ook kunnen beschouwen als een 6pCt. rentedragend e|schu!d van de R. C. Mij. Am sterdam", die uiterlijk in 1929 met een agio van 40 pCt. of meer wordt af gelost. De belangrijke uitbrei ding, die de moedermaat schappij in het afgeloopen jaar heeft ondergaan, komt in de resultaten over dat jaarsterk'tot'uiting, evenals de invloed van de verstan dige verkooppolitiek, de laatste jaren gevolgd. Im mers verkocht de Directie reeds groote quantiteiten rubber op leveringaan deGeneral Rubber Co. tot zoo danige prijzen, dat zijiniedergevalniet voorverlies behoefde te vreezen. Zoo bracht de geheele productie 1923 ter grootte van ca. 10| mill. Amst. ponden ruim 83| cent per Amst. p. op, zijnde meer dan het dubbele van den kostprijs. Aldus werd alleen op rubber een bruto-winst van ruim ?4.372.000 behaald tegen ?2.415.000 in 1922 en ?584.000 in 1921. Maar de vennootschap heeft zich de laatste jaren niet tot de rubbercultuur bepaald, doch ook verschillende andere cultures in haar arbeidsveld betrokken. Zoo in de eerste plaats die van oliepalmen, welke zij op 2 ondernemingen met een aanplant van 5.705 bouws (waarvan 1700 bouws in productie) uitoefent. Deze aanplant wordt ge leidelijk uitgebreid, zoodat deze het volgende jaar vermoedelijk reeds ca. 8.000 bouws zal bedragen. Hiervan wordt in de toekomst een productie van 11 a 2 ton olie per bouw verwacht, waarbij dan nog de palmpitten-productie komt, die ongeveer een vierde van de olieproductie bedraagt. Op een der beide ondernemingen heeft men reeds een modern geoutilleerde fabriek, waaraan te danken is, dat voor de Sumatra-palmolie nu reeds een hoogere prijs dan voor die van West-Afrika kan worden bedongen. Op de tweede oliepalm-onderneming wordt insgelijks een fabriek gebouwd. Heeft de R. C. Mij. Amsterdam" aldus op Sumatra in palmolie een geschikt bijproduct, op Java vervult thee die plaats, om van den ouden koffie-aanplant niet te spreken. Deze laatste be slaat na omzetting van 59 bouws in thee-aanplant, nog altijd 1060 bouws, waarvan in 1923 een produc tie van 7085 picol koffie werd verkregen, die ?38.64 p. picol opbracht. De thee-aanplant werd uitgebreid tot 364 bouws en het ligt in de bedoeling dezen nog verder uit te breiden tot voorloopigca. 500 bouws. Hoewel de verwerking nog in een primi tieve fabriek plaats vindt, is de qualiteit der thee toch reeds gunstig beoordeeld enwerdenook goede prijzen bedongen. Dit jaar wordt echter een aan alle eischen des tijds voldoende theefabriek ge bouwd, waardoor de verwerking nog aanmerkelijk kan verbeteren. In 1923 bed roe g de palmolie-productie 1731 ton, opbrengende ? 317 netto per ton; hierbij komen nog 311 ton palmpitten, die verkocht werden tot door n ? 153.?netto per ton. Deze verkoopen lieten een winst van ? 152.000 tegen ?48.000 in 1922. De verkoop van koffie leverde verder een winst van bijna ?21.000 op, terwijl uit andere bronnen nog circa ? 100.000 aan inkomsten verkregen werd. In DIERSTUDIE: BULLDOG Teekening voor de Amsterdammer" door H. Verstijnen Na den Dtiitschen Dag" te;Halle toiaal beliep de bruto-winst aldus ruim ?4.6 mil lioen, waarvan ? l millioen in mindering komt voor Indische tantièmes, onkosten en interest, zoodat de netto-wms; ruim ?3.5 millioen bedroeg, zijnde meer dan het dubbele van het winstcijfer van 1922. De resultaten van 1921 bleven nog verre bij die van 1922 ten achter, waarbij te bedenken valt, dat de palmolie- en koffie-culturen toen nog een verlies lieten. In weinige jaren is dus wel een belangrijke verbetering verkregen. Voor afschrijving is uit de winst over 1923 meer dan ? l millioen disponibel, waardoor in totaal / 5.129.000 op de ondernemingen zal zijn afge schreven, terwijl bovendien nog een afschrijvings reserve van ruim ?5.3 nillioen bestaat. Na aftrek van deze reserve staan de 21 ondernemingen voor nauwlijks ?20 mi.Hoen te boek. Het verdeelbare winstsaldo bedraagt ?3.750.000 tegen het vorige jaar ?2.156.000, zoodat thans een dividend van 12 pCt. kan worden voorgesteld over ? 14.000.000 kapitaal tegen 8 pCt. over ? 10.000.000 kapitaal over 1922. Bovendien kan dan nog ?285.000 aan de reserve voor diverse belangen worden toegevoegd en gaat / 1.302.000 of ruim een ton meer dan het vorige jaar over opnieuwe rekening. Zijn de resultaten over het afgeloopen jaar alles zins bevredigend, ook de kaspositie der vennoot schap geeft een belangrijke versterking ie zien. De beschikbare middelen toch zijn met meer dan / 3 rtiillioen toegenomen, zoodat de vennootschap thans zeer ruim van kasmiddelen voorzien is. De productie voor dit jaar wordt hooger geraamd dan die van 1923 is geweest, met name voor palm olie en -pitten en voor thee. De op het laatstge noemde product verkregen winst werd tot dusverre in mindering van de boekwaarde van den theeaauplant gebracht, maar bij toeneming der pro ductie (men taxeert deze nu reeds op 80.000 Amst. ponden) zal deze ook tot vermeerdering van het batig saldo bijdragen. De rubberoogst 1924 is reeds bijna geheel ver kocht en wel 6.226.000 Amst. p. tot ?0.90 p. Amst. p. en 3.200.000 Amst. p. tegen marktprijs met een minimum van 8 d. per Ib. Voor dit jaar zijndus ook weder bevredigende financieele resultaten te ver wachten. Ook van den rubberoogst 1925 is reeds een groot quantum verkocht en wel 2.235.000 Amst. p. tot ? 0.73-J-p. Amst. p. en 4.600.000 Amst. p. tot marktprijs, met min. 8 d. p. Ib. Nu de Rubber Cultuur Mij. Amsterdam" zich voor de naaste toekomst zoo goed gedekt heeft, kan zij de ontwikkeling der toestanden op de rubbermarkt rustig tegemoet zien. PAUL SABEL

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl