Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2448
!
IN MEMORIAM
ALBERTUS THEODORUS
HARTKAMP
geb. 24 Juli 1848?11 Mei 1924.
's Lands grootste verzamelaar": met dit
epitheton heeft in der tijd Rössing den man aan
geduid, aan wiens nagedachtenis de volgende
regelen-zijn gewijd. En hij had daarmede niets
te veel gezegd. De lust tot verzamelen was Hart
kamp aangeboren en zat hem als het ware in
het bloed. Als jongen reeds was hij er mede be
gonnen: hij bewaarde de nieuwjaarswenschen
van den courant-ombrenger en den lantaarn
opsteker, den vuilnisman en den opkorter, die
toen ter tijd nog in dichtmaat en versierd met een
meer of minder typisch prentje, aan de huizen
der ingezetenen" werden aangeboden: daaruit
werd zijn eerste collectie gevormd. En als hij uit
de school van meester de Holl thuiskwam trok
hij zich terug op den zoo ruimen zolder van de
ouderlijke woning, en kon daar uren doorbrengen
te midden van zijn rommel, zooals zijne moeder
het noemde, 't Was in de dagen, dat Sarphati
van zich deed spreken, de man met den vèrzienden
blik en'den frisschen kijk op Amsterdam, aan wien
wij de stichting van het Paleis voor Volksvlijt en de
omtoovering van de schamele omgeving der
Utrechtsche poort tot een der fraaiste stadsge
deelten hebben te danken. Hij vatte het plan op
alles wat in druk of prent daaroververs cheen bijeen
te brengen; en dit was het begin van , ernstig
werk. Zelf heeft Hartkamp in 1913. het vijftig
jarig jubileum, van zijn arbeid als verzamelaar
gevierd, daarmede terugwijzende op de nationale
feesten van 1863, ter gedachtenis aan het herstel
van Neerland's onafhankelijkheid in 1813. Betref
fende die feesten en ook betreffende de twee jaren
later gevolgde gedachtenisviering van Waterlop,
heeft hij alles verzameld wat hij maar machtig
kon worden. En daarnaast begon hij collecties
bijeen te brengen over Jacob van Lennep,
dien hij hoog vereerde, en over Joost van
den Vondel, dien hij bewonderde. Vooral voor
zijn Vondel-verzameling spaarde hij moeite noch
kosten: met haar kwam hij voor het eerst voor het
voetlicht, toen hij de collectie in 1873 in besloten
kring liet kijken. In 1887, bij de viering van Von
dels driehonderdsten geboortedag, stelde hij de
Inmiddels zeer uitgebreide verzameling voor de
leden van het Oudheidkundig Genootschap ten
toon. Dat was zijn eerste groote tentoonstelling.
Werd zijn Vondelverzameling de grondslag
van het Vondelmuseum, uit zijn collectie
Dag- en Weekbladen is het Parsmuseum ge**
sproten. Zijne verzameling betreffende de
kanalen en verkeerswegen rondom Amster
dam ging over aan de Kamer van Koophandel. On
noemelijk rijk is de collectie betreffende het tooneel,
en het is te hopen dat er middelen worden gevonden
om haar bijeen te houden en in een of andere
bibliotheek onder te brengen. Het zou jammer njn,
wanneer zij denzelfden weg opging als de ver
zameling over Napoleon en den Franschen tijd, die
onlangs onder den hamer kwam en naar alle
windstreken werd verspreid.
Een tiental jaren geleden werd al wat hij aan
AMSTERDAM DANST
Teekening voor de Amsterdammer" door Jordaan
Is Sodom nog niet verwoest, bode?"
A. T. HARTKAMP
courantenberichten, brochures, strooibiletten, over
Amsterdam had verzameld, door bemiddeling
van het bestuur van Amstelodanium, door de
Stad .aangekocht en in de Archief-.bibliotheek
opgenomen. Later kwam daarbij nog een rijke
verzameling personalia over Amsterdammers.
Het heeft Hartkamp goed gedaan te weten dat zijn
werk ? ten archieve niet alleen werd bewaard,
maar ook systematisch werd voortgezet. Want
hij was trotsch op zijn werk, zijn levenswerk, waar
over hij eerst miskenning en spot had moeten ver
duren. Wat had men niet gelachen om de vodden"
die hij op auctie's kocht, en hoe had hij zich dit
aangetrokken. Want hij was gevoelig als een
kind voor blaam en voor lof. Wat kon hij haast
met kinderlijke opgetogenheid vertellen van de
complimentjes, die Thijm of Van Tienhoven of A. C.
Wertheim hem hadden gemaakt! En hoe verrukt
was hij dat hij bij De Roever instemming had
gevonden met de methode, waarnaar hij zijn
collecties inrichtte. Hoe trof hem de belangstel
ling van onze Koningin bij de
Watersnoodtentoonstelling ! En omgekeerd hoe kon hij toornen,
heftig toornen tegen den man, die beweerd had,
dat hij prullen verzamelde. Dan kwam zijn
vurig temperament eerst recht voor den dag.
Gelukkig was het nog maar een enkele, die hem
hoonde. Verreweg de meesten" zoo schreef mijn
Ambtsvoorganger Mr. W. R. Veder in 1913 in een
rapport aan het gemeentebestuur verreweg de
meesten erkenden, dat Hartkamp de man was,
die een compleet materiaal in de volmaaktste orde
voor historische kennis wist te regelen, niet alleen
over min of meer bekende gebeurtenissen, maar
ook over zoo velerlei dat deze gebeurtenissen in het
licht van hun ontstaan en ontwikkeling deed
kennen. En sedert groeide de overtuiging bij steeds
meerderen dat in den ijver van dezen verzamelaar
iets was, dat groote waardcering verdiende, en
slechts zonderling" mocht heeten, in zooverre
onze vaderen met dit woord getuigden van hun lof".
In dit verband kan ik hier vermelden, dat Mr.
Veder reeds in 1901 pogingen had gedaan om niet
slechts Hartkamp's verzamelingen, maar ook Hart
kamp zelven aan het Archief te verbinden, pogin
gen, die door een samenloop van ongelukkige om
standigheden werden verijdeld.
ik mag deze korte herinnering aan den man,die
ons jongstleden Zondag ontviel, niet eindigen zon
der nog te hebben gesproken van zijn hulpvaardig
heid. Hij behoorde niet tot de soort verzamelaars
dien het slechts om het hebben te doen is, en die
wat zij bezitten, als echte gierigaards, liefst voor
anderen verborgen houden. Neen, men kon bij
Hartkamp altijd terecht. Was iets onvindbaar, dan
was Hartkamp er nog, en meestal kon hij helpen,
en als hij kon, wilde hij het ook. Nog enkele weken
geleden verschafte hij aan iemand,die hem dit ver
zocht,?inlichtingen over de geschiedenis van de
politie en het rechtswezen, en dit onderwerp bleef
hem zelfs in de laatste dagen van zijn leven door
het hoofd spelen.
Hij leefde voor zijn verzamelingen. Toen hij oud
geworden was, en wilde, doch niet meer kon, heeft
hij wel eens weemoedig geklaagd, dat hij de slaaf
was en geweest was van zijn verzamellust. En in
deze zelfbeschuldiging lag wel eenige waarheid.
Maar allen die telkens en telkens weer voor hun
historische onderzoekingen profijt trekken van wat
door hem is' bijeengebracht, moeten zijne nage
dachtenis in eere houden en erkennen dat zijn
werk blijvende waarde heeft. Hij heeft niet tever
geefs geleefd. Dr. JOH. C. B R E E N