Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2449
AMERIKAANSCHE BRIEVEN
Westport Conn., Mei XXIV.
Het aangename van het Amerikaansche leven
is, dat men alle historie aangepast" kan volgen.
Wilt ge de Groote Volksverhuizing bestudeeren?
Welaan, volg mij naar dat hoekje van onze .hoofd
straat, waar een energiek burger, versch uit het
Warschausche Qhetto, bezig is een Klein-Bielastok
te bouwen.
Daartegen verzetten zich natuurlijk de Blonde
Noorlingen en de Middellandsche zee-rassen,
die al reeds lang zich in deze lage landen gevestigd
hadden en de heuvelen van Connecticut als hun
eigenste heuvelen beschouwden. Indringers"
schreeuwen zij en roepen luidkeels om wetten
die hunne kinderen tegen dit barbaren-gevaar
zullen beschermen.
Wilt ge de feodale maatschappij van nabij
leeren kennen, gaat dan eens op visite bij den
Republikeinschen Boss" van deze landstreek.
Die waakt gelijk een naarstige en getrouwe hen
met liefderijken ijver. Eens per jaar verwacht
hij daarvoor dat zijn onderdanen hem zullen
vragen: Meneer, voor wien stemmen wij morgen?"
Dat is niet meer dan billijk en het doet ons denken
aan de dagen van Van Lennep's Voorgeslacht.
Wilt ge het Veemgericht? daar hebt ge de Ku
Klux Klan.
Da Kruis- en Plundertochten naar het Heilige
Land? Niets is gemakkelijker! De strijd om de
petroleum gelijkt op den strijd om Jerusalem en
Cyprus en Kreta en Klein Aziëals een druppel
water op den anderen. En ik beloof u, dat de
Conventie van Cleveland niet zoo heel veel ver
schillen zal van het beroemde Concilie van Nicaea.
Homooesion en Hotnoioesion (of hoe men dat
op zijn Hollandsch schrijft) worden vervangen
door den strijdkreet van Coolidge en McAdoo en
alles blijft overigens bij hetzelfde.
Eens per week, als de Hollandsche post arriveert,
krijg ik brieven van jonge mannen en jonge
dochters die naar Amerika willen komen, omdat
er in Holland geen toekomst is. Dan volgen
jeremiades over de te groote bevolking van onze
lage landen en een extra folio vermeldt alle,
de vele examens die genoemde jonge mannen en
jonge dochters gedaan hebben en waarvoor zij
geslaagd zijn.
Wat het eerste betreft, dat is niet mijn schuld.
Wanneer ik zoo van tijd tot tijd eens een enkele
week in het moerbeidal van mijn jeugd terugkeer,
sta ik telkens weer paf van de ontzaggelijke
families die zich op alle boven- en
benedenhuizen groepeeren. Heele kazernes met kinderen.
Boven-meesters en ondermeesters en
brievengaarders en beambten die naarstiglijk postzegels
verkoopen, allen met huizen vol kinderen. En als
ik wel eens vraag: hoe voed je die allemaal?"
dan slingert men mij de Boeken van Mozes naar
het hoofd, spreekt over de Schriftuur die den
mensen bevolen heeft zich te vermenigvuldigen
en vele andere dergelijke zaken.
Ik zwijg dan natuurlijk stil voor de wijsheid
van den Berg Sinaï, maar ik doe wel eens uit
komen, dat men drie duizend jaar geleden in het
uitgemoorde Land van Kanaan meer kans had
op een dozijn stramme zonen dan in de dorpen,
gehuchten en steden van een klein hoekske land
gelegen aan de kust van de Noordzee.
Dan wordt er gesproken van de Goddelijke
Voorzienigheid.
Misschien heb ik ongelijk, maar ik heb tot nu
toe nog nooit gemerkt, dat de Goddelijke Voor
zienigheid den kruidenier betaalde of Meneer Peek
en Cloppenburg instructies gaf voor een dozijn
buisjes en broeken te zorgen. Moest de kruidenier
betaald worden, dan heb ik er altijd zelf voor
moeten werken en dat viel dikwijls genoeg lang
niet mee. Nu heeft onze geachte Senaat zich net
vooreenige dagen tegen dien Europeeschen kinder
zegen uitgesproken door een wet aan te nemen,
waarbij het aantal Hollanders, dat hier komen
k?n, nog iets minder wordt dan tot nu toe het
geval wss.
Men zal dus de Zuiderzee moeten dempen om
ruimte te vinden voor de arme bloedjes.
Maar wat diegenen betreft die een paspoort
kunnen krijgen, zoo geef ik hun de verzekering,
dat Amerika nog altijd het beloofde land is, waar
de gekste menschen de gekste kansen hebben om
rijk te worden. Het hangt er maar van af of men
op de goede plaats kijkt bij dit zoeken naar den
begraven schat.
Die ligt zelden daar waar men hem zou denken
ie vinden, wanneer men slechts zijn Europeesche
hersenen gebruikte.
In de eerste plaats schijnt er nog altijd een vaag
vermoeden te bestaan onder de aankomende
jongelingschap, dat Amerika als achterstaand
kultuurland" een diep
respect heeft voor Euro
peanen en dat rijke jonge
dochters diepdankbaarzijn
als haar de huwelijksche
hand van iemand uit de
oude wereld wordt aan
geboden.
Om dergelijke onnoozele
bloedjes te vinden moet
men weken lang het
donkerste binnenland
binnentrekken en dan
slaagt de expeditie
misschien nog niet. In het
Oosten en het verre Westen
heeft men al beter geleerd
en wi! men zoo iets in de
familie hebben, dan neemt
men een Oostenrijkschen
of Russischen graaf of
prins (de markt is over
voerd met dit artikel),
ma? r geen braven
Hollandschen burgerjongen.
Maar de gelegenheid om
binnen betrekkelijk korten
tijd een fatsoenlijke boter
ham te verdienen is groot.
Ontegenzeggelijk veel
groofer dan ergens anders
ter wereld.
De eenige moeilijkheid
is ae geschikte plaats te
vinden waar men van zijn
bekwaamheden praktisch
gebruik kan maken.
Introdukties
helpendaarbij niet. Diploma's hinderen
slechts. Delft en l.*iden zijn
inrichtingen, waarvan de
doorloopsche Amerikaan
nooit of-te nimmer gehoord
heeft. Ah hij een
bankwerker noodig heeft, hoeft
men hier niet aan te komen
met een doktoralen graad
ONZE KOLONIËN: Z. W. CELEBES
Teekening voor de Amsterdammer" door J. G. Sinia
SOPP ENG
Even buiten den rand van de kampong Wattang?Soppeng, ligt de
vorstelijke woning zie de teekening, rechts?waar, in mijn tijd, ver
blijf hield de vorstin Sittie Saënaba Aroe Lapadjoeng. Het bestuur van
deze vorstin, die overigens van haar nog minder beteekenenden gemaal
totaal geen steun kreeg, was zeer slap en de gevolgen hiervan waren dan
ook duidelijk merkbaar. Voor land en volk van Soppeng was het daarom
in de ingenieursweten- werkelijk een zegen hoe men daar overigens verder o"ver denken mogi
schappen. Men wordt dan Hof H/*? w^i-f*-;« ««rtin-o.-^? H? inn*,-*-,, D~?:?~U~ 1.-^.:. /? _ ^_ =-..
onmiddellijk verdacht, dat
men misschien geen al te
beste baakwerker is.
Heeft hij iemand noodig
om zijn fornuizen schoon
te maken, dan helpt zelfs
de fraaiste genealogie u met
uit de moeilijkheid. Daar
om staan de kansen verre
weg het beste voor wat
men in Holland gemeenlijk
een jongeman uit den
burgerstand noemt. Iemand,
die het eenvoudigjes ge
woon is, die er mets op
tegen heeft zijn handen
vuil te maken en die vol
komen bereid is om van
den beginne af te beginnen
en niet te klagen als hij
de eerste maand niet tot
Directeur van de Maat
schappij benoemd wordt.
Dat dergelijke kandidaten
geen vrouwen en kinderen
en andere blokken-aan-het-been moeten mee
brengen, zullen de meeste menschen begrijpen.
Niet allen, want er zijn er die, ook alweer ver
trouwende op den Heer der Heirscharen, een half
schip vol bloedverwanten meeslepen en de rest
aan de plaatselijke liefdadigheid overlaten.
De strijd om het bestaan is hier gelijk elders
een wüden-beestempul. Alleen vallen de brokken
vleesch die nien toegeworpen krijgt erg mee,
vergeleken bij wat er in Europa door de tralies
wordt tocgestoken.
Het kan ook voorkomen dat de een of andere
handige tijger of hyena met uw portie gaat strijken.
Dan moet men er om vechten en als hè', andere
lieve dier sterker is dan ge zelf zijt, dan moet ge
het maar eens een dagje zonder eten doen. Dat
is zoo heel erg niet. Ik heb nog nooit een Hollander
die hier geslaagd was ontmoet, die dat a! niet
eens meegemaakt had. Men kan er naderhand zoo
aardig over vertellen. Maar het moet riet te
lang duren.
Om kort te gaan, diengenen gaat het meestal
dat deze vorstin gedurende de laatste Bonische expeditie (in de jaren
1904?'05) de z.g. korte verklaring" teekende en daarmede voor goed
afstand deed van hare zelfstandigheid als regeerend hoofd. Van dit tijdstip
af keerden orde en rust, welke zoo lang te wenschen overgelaten hadden,
terug, was het al spoedig gedaan met de knevelarijen van den adel, waar
onder het volk gebukt ging en deed welvaart wederom haar intrede.
Over het algemeen is de Boegineesche woning weinig versierd en mooi
uitgevoerd houtsnijwerk, zooals men dat in zoovele streken van onze Oost
bij de huizen aantreft, zal men hier in den regel te vergeefs zoeken. In dit
opzicht wijkt ook de vorstelijke woning niet af van die van den gewonen
man. Wel is de eerste grooter en vindt men er meestal een kleineren
voor- en achterbouw aan. Tot den eerste, welke een soort van portaal
vormt, waarin langs de wanden veelal bamboebanken zijn geplaatst, geeft
geen trap toegang alle Boegineesche woningen zijn n.1. op palen ge
bouwd?doch een soort oprit. Aangezien zulk een oprit ook van bamboe
vervaardigd en vrij steil is, kost het den geschoeiden ELiropaan dikwijls
veel moeite om zonder vallen boven te komen.
Treedt men de eigenlijke woning binnen, dan staat men in een gang,
die zich over de geheele lengte van het gebouw uitstrekt en voert naar
den achterbouw, waar o.a. de keuken gevestigd is. Deze gang ligt iets
lager dan het overige gedeelte van den vloer, waarop zich de verschillende
vertrekken bevinden en waarvan het voorste als een soort ontvangkamer
kan beschouwd worden.
J. G. S i N i A
dak van hun weggespoelde huis een schommel
liedje zitten te zingen en een bankroetier die
denzelfden middag van zijn debacle flesschen gaat
spoelen nrn zijn schuld at te betalen, houdt daar
mede zijn reputatie als eerlijk mensen hoog.
Maar bovenal, kom hier niet als zendeling.
De zucht tot zendelingschap is ieder goed
Hollander aangeboren. Hij moet voor zijn prin
cipes uitkomen en aan zijn beginselen lucht geven.
Hij moet aan ieder mededeelen wat hij voor goed
en voor schoon en voor heilig houdt. Aangezien
dat niemand iets schelen kan, zoolane de man zün
rekeningen betaalt en zich niet aan diefstal of
openbare dronkenschap schuldig maakt, zijn die
ontboezemingen geheel en al overbodig en worden
zij beschouwd als een soort arrogantie tegenover
de rest van de gemeenschap.
Want vergeet niet, dat als men hier als land
verhuizer komt, men niet geroepen is om op
westerschen bodem het Koninkrijk der Hemelen te
grondvesten. Men kwam op zoek naar een betere
boterham. Die staat ergens voor u in een kastje.
het beste die hier eenigszins op de bonnefooi Maar zeg in's hemelsnaam niet, Hè, wat een gek
kastje. Dat ziet er bij ons thuis heel anders uit."
(als men het zoo schrijft) komen.
De onverschillige broeders die zeggen: vooruit
maar, je kunt nooit weten" en die in Holland
gedoemd zijn tot het ongelukkig bestaan van
onbegrepen avonturier, komen hier eigenlijk het
verste. Die jonge mannen hebben in den regel
een dosis gezonden humor en dat is de eerste jaren
van het Amerikaansche avontuur wel noodig. Men
houdt hier nu eenmaal van burgers, die op het
Misschien heeft men honderd maal gelijk.
Maar men doet er nog honderdmaal beter aan
maar weer op 't schip te gaan zitten en te varen,
totdat men den toren van den Briel ziet. Dan kan
men nog voor het middageten thuis zijn.
HENDRIK WILLEMVAN LOON